GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Niets is zoo stuitend en hinderlijk voor

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niets is zoo stuitend en hinderlijk voor

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

de Christelijke conscientie, als het droeve feit, dat zoovele belijders des Heeren, en met name voorgangers der kudde, in de Synodale kerk, op zooveel intiemer voet met de erkende loochenaars van den Christus omgaan en saamwerken, dan met hun geestelijke broederen die buiten hun genootschap staan.

Het feit is niet te betwisten. Tal van gevallen immers zijn van publieke bekendheid, waarin ge „orthodoxe" predikanten in vriendelijk gezelschap ontmoet met Groningers en Modernen; en dat toch diezelfde predikanten er bijna niet aan denken, om eens om te zien naar, of een vriendelijk v/ocrd te wisselen met andere niet Synodale broederen, die toch met hen van hetzelfde lichaam des Heeren zijn.

Zelfs zal men ons toestemmen, dat dit neg zeer gematigd is uitgedrukt.

Feitelijk toch is de werkelijkheid nog veel slimmer. Niet zelden toch vindt men bij deze predikanten en Iseken ten opzichte van Afgescheidenen en Doleerenden een haat en wrevel, éi& schier alle perken te buiten gaat; en daartegenover een intimiteit met de vijanden des Heeren, die soms hun karakter in verdenking brengt. Ja, er zijn redacteuren van dusgenaamd orthodoxe blaadjes, die zoo week aan week hun pen in gif en alsem doopen, als het de bestrijding der Doleerenden geldt, dat ze van den principieelen strijd die in heel de wereld tegen den Christus Gods en het Woord Gods is aangebonden, niets meer schijnen te merken.

Intusschen laten we deze excessen voor ditmaal rusten, al veroorloven we ons toch even de opmerking, dat deze bitse bitterheid en vinnige vijandschap juist het sterkst bij vroegere: wapenbroeders wordt aangetrofïdn en hec meest de zich noemende „Gereformeerden" onder de Synodalen ontsiert.

Er zijn ook hierop uitzondetingen. God zij lof, schoone uitzonderingen. Maar voorbijgezien mag toch niet, dat juist die predikanten, die vroeger het hardst in wat men de Heraut'oevie^iag noemde, meeliepen, nu van achter den ptinst gunsiigen, wijl minst 0/tristelijken indruk maken.

Doch dit buiten rekening gelaten, blijft toch ook zoo hec algemeen verschijnsel over, dat de belijders des Heeren onder de Synodalen, ook al wachten ze zich voor zulke excessen, zoo bijna niets van hun Christelijke broederhefde jegens hun geestelijke broeders in de Scheiding en de Doleantie merken laten; en dat zs daarentegen zich wel wat al te gemakkelijk leenen tot saamspreking en saamwerking met de ongeloovigen, mits ze Synodaal zijn.

Oi liever, want ook dat is geen vaste conaitie, mits ze maar ói Synodaal, óf Luthersch, óf Renionstrantsch, óf Mennoniet zijn. Want met de leeraren van al deze genootschappen kan men het vinden. Alleen maar met zijn geestelijke broederen niet.

Er is dus tegelijk, aan den éénen kant een tekort in sympathie en liefde voor zijn geestelijke broederen, en aan den anderen kant een te groote én ongeoorloofde sympathie voor de ongeloovige.

Niet dat we iohumane behandeling der ongeloovigen bepleiten. Integendeel ook wie ons als een „heiden en tollsnaar" is, moet vriendelijk bejegend, met voorkomendheid waar htt pas geekgeholpen, en altoos met bescheidenheid te woord gestaan.

Maar hiertegen gaa, »; dan ooit ons bezwaar niet.

Het kwaad waartegen we opkomen ontstaat eerst waar men als belijders van Christus samenwerkt met ongeloovigen op kerkelijk of geestelijk gebied.

Dit mag met. Dit is zijn eigen belijdenis verloochenen en zijn eigen overtuiging verzwakken En gesteld nu ai dat men waant, het voor God, die waarheid wil, te kunnen verdedigen, dat Calvijn naast Servet als coUegi in de Synode gaat zitten, dan zou betamelijkheid en Christelijk selfrespect toch eischen, dat steeds uitkwam, hoe men zulk een combinatie, ja, om der noodzakelijkheid wille , droeg, maar met een bang protest in hst hart.

Ook op het standpunt der Synodale „orhodoxen" zelven is deze hunne houding dus ten eenemale onverdedigbaar.

Nooit hadden ze met de Groningers en Modernen mogen samenspannen, om hun broederen in Christus kerkrechtelijk te vervtlgen; en toen ze dit toch deden, hadden ze van meet af moeten waken, dat hun verhouding als belijders van den Christus tot de Groningers en Modernen hierdoor niet voorgoed vervalscht werd.

Doch is deze matheid en deze kameraadschappelijke intimiteit met de Groningers en Modernen op zich zelf reeds onhoudbaar, in nog veel ongunstiger daglicht verschijnt dit kwad, zoo het gepaard gaat met een steeds schamperder vervreemding van hun geestelijke broederen, die buiten hun genootschap staan.

Ging het naar recht, dan zou op hun eigen standpunt, een ieder aan hen moeten merken, dat het verkeeren in één kerk met Groningers en Modernen, hun een gestadfg kruis en een dagelijksche zielskwelling was, en dat ze daarentegen bestendig leed in het hart droegen over hun weinig verkeer met hun broederen in Christus.

Dat dit nu bij sommigen metterdaad zoo is, ontkennen we hiermee niet. Maar ook zal niemand durven staande houden, dat de groote massa der Synodale „orthodoxen" metterdaad in zulk een gemoedsgesteldheid verkeert.

Dit nu is een geestelijk kwaad. Het kan niet een vrucht van inwerking des Heiligen Geestes zijn, maar verraadt veeleer, dat een geheel andere geest te veel macht over hun hart vet kreeg.

Daarom wijzen we op dit bestaande euvel, met de bede in het hart, dat aan deze gedeeldheid van wie toch broederen in Christus Jezus zijn, hoe eer hoe beter een einde moge komen.

We zijn daarom geen idealisten, noch stellen ons voor, dat als vrucht van zekere gemoedelijke beweging plotseling alle Synodale „orthodoxen" tot een verlaten van hun standpunt zullen komen.

Onze blik op het kerkelijk leven is daartoe te nuchter en te bezadigd. Maar gelijk gezegd, al blijven ook alle Synodale „orthodoxen" op hun o. i. onhoudbaar standpunt staan, dan wordt het toch hoog tijd, dat er een andere stemming in hun hart kome, dat een andere beweging hun gemoedsleven ga beheerschen, en dat ze

wat minder sterk in strijd handelen met den eisch der broederlijke Helde in Christus, die geen kerkelijken scheidsmuur erkent. En nu zou dit voor Amsterdam zeer zeker te kras zijn.

De Amsterdamsche „orthodoxe" Synodale predikanten loopen nog altoos langs 'sheeren straten rond met een idéé fixe, alsof zij de slippedragers der aloude Regenten waren, en alsof een man in Doleantie een uitgebrokene uit het dolhuis is.

Nu dit zij zoo !

Te zijner tijd zal God de Heere ook hen wel brengen waar ze zijn moeten.

Maar zonder Amsterdam, en nog een enkele plaats misschien, dan uit, zoo blijven er toch altoos nog tal van steden en dorpen over, waarin een iegelijk die Christus Jezus in onverderlelijkheid liefheeft, zijn broeder in Christus kan zoeken, kan eeren en liefhebben, ook al scheidt hen voorshans nog de klove, dat de één nog altoos Synodaal is en ds ander in de Scheiding of in de Doleantie vrij wierd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Niets is zoo stuitend en hinderlijk voor

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 december 1891

De Heraut | 4 Pagina's