GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE STALJONGEN.

XV.

EEN ANDER, GEEN BETER LEVEN.

Een jaar lang leefde Kees op deze wijs voort. Hij leidde een treurig leven, want zijn vader was, zoodra hij weer werk en geld had, aan het drinken gegaan, gelijk voorheen, 't Gevolg was dat hij bij geen baas lang bleef en op 't laatst nog slechts met moeite zooveel verdienen kon om heel armoedig te leven. Toch besteedde hij nog eiken dag geld voor sterken drank.

Kees moest al lang geheel voor zich zelf zorgen, want vader gaf eenvoudig geen weekgeld meer, ja vloekte en schold als zijn zoon er om dorst vragen. Meer dan eens had deze zijn vader gebeden en gesmeekt om het drinken te laten, maar vergeefs. Ten slotte had de jongen het opgegeven en was blijde toen zijn patroon aanbood hem geheel in huis te nemen. Doch dat wilde de vader niet. Toen werd de baas kwaad en zei: »dan wil ik ook den jongen niet meer hebben."

Dus kwam Kees weer thuis. Wel wilde zijn vader dat hij werk zou zoeken, maar dat was op dat oogenblik schaarsch te vinden. Zoo schoot er dan voor Kees niet over dan met allerlei karreweitjes, met boodschappen doen, pakjes dragen en zoo meer, althans zooveel te verdienen dat hij een ^tuk brood kon koopen. Slapen kon hij althans op het kamertje, waar ook vader den nacht doorbracht.

Op zekeren avond kwam Kees thuis. Hij had voor een kruier gewerkt en van dezen een paar dikke boterhammen en vijf stuivers gekregen. De jongen was den koning te rijk. Dat hij zoo laat thuis kwam, was omdat hij hoopte dat vader, die 's avonds altijd wat »op had", te weten jenever, reeds te bed zou liggen. Dan kan ik, dacht Kees, het brood nog stil opeten en ga dan slapen.

Doch , toen onze vriend aan de deur kwam, vond hij die tot zijn verbazing nog gesloten. Hij klopte, — geen antwoord-Wat nu te doen ? De buren waren geen vriendelijke menschen als De Ruyter. Zij haatten den »dronken lap" en schenen ook — hoe onrechtvaardig dat was — Kees te schuwen. De jongen liep dus de trap weer af, at beneden zijn brood op en bleef toen wachten. Doch toen de klok half twaalf sloeg, was vader er nog niet.

Dat gebeurde nooit. Hoe kon dat komen? Waar zou hij 't vragen? Misschien kan ik wel in de kroeg iets vernemen, dacht Kees, en'liep meteen naar de herberg, waar vader een vaste klant was. Maar ook daar had men hem dien avond niet gezien. »'tls heel ongewoon, " zei de kroeghouder, »raaar ga 'reis hooren aan zijn werk. Ofschoon, neen, de werf is nu al lan"g dicht.-'

En meteen deed hij de deur ook dicht en Kees stond weer op straat.

Waarheen nu? De arme jongen wist het niet. Hij was wel veel ontbering gewend, maar had toch nog nooit den nacht op straat doorgebracht en wel eens gehoord, dat wie dat deed, «opgepakt" werd. En daar was Kees dan al heel bang voor. Maar waar moest hij blijven ? Zijn woning zat immers dicht.

In niet vroolijke gedachten liep hij voort. De klok begon twaalf te slaan. De meeste huizen waren al gesloten, ook de winkels. Slechts hier en daar brandde nog licht. Meteen begon een fijne regen te vallen.

Zonder te weten waarheen, liep Kees een paar straten voort, tot hij eensklaps hoorde roepen: »Hei daar jongen ! help een handje!"

Kees zag op. Hij bevond zich bij een stal, waar een man een ledig rijtuig in wilde brengen.

Maar 't was hem te zwaar. Kees begreep dadelijk wat hem gevraagd werd, hij sloeg zijn handen aan een wiel, en weldra was de koets over den drempel en binnen.

»Goed dat je er net aankwam", zei de man, »ik ben op 't oogenblik heel alleen. Ze zijn allen nog uit. Wil je me nog even helpen om water te halen voor de paarden en de tuigen op te hangeu, of heb je haast."

xNeen." zei Kees, en een oogenblik later was hij al aan 't werk en flink ook.

j> Hier heb je een kwartje, " sprak de man, toen het was afgeloopen; »dat is voor de moeite.''

»Mag ik hier niet liever van nacht slapen? " vroeg Kees.

De man keek hem verwonderd en met wantrouwen aan, doch sprak toen:

»Nu, voor één nacht dan, ga je gang, als je met het hooi boven je kunt behelpen."

Daar had Kees niet tegen en weldra was hij de ladder op en boven.

de ladder op en boven. (Wordt vervolgd.)

HET ODDE VERS.

Over het vers in 't nr. van 12 Juni ontvingen we ook een verklaring (van onze lezeres M. G. M. te R.) die o. a. dit zegt:

Het komt mij voor dat de bedoeling der twee laatste regels in het versje over den Tijd nog al duidelijk is. Nu kan het wel zijn dat dit komt, omdat ik het te oppervlakkig beschouw, of ook wel niet begrijp, maar mij docht, misschien zijn er dan wel meer jonge lezers die dit zóó opvatten, en als wij het dan eens anders hooren, hebben wij weer iets geleerd.

Volgens mijne gedachten is de bedoeling van genoemde regels, de volgende:

„De tijd regelt ons menschelijk leven en predikt ons gedurig: »Gij zijt eindige menschen, eenmaal is het met uw leven uit en dan is er voor u geen tijd meer. De tijd. veroudert. Hij maakt van het kind een grijsaard, van het hecht kasteel een ruïne, van het prachtig schip eene afgesleten romp. Men spreekt immers van den tand des tijds." Zoo kan men doorgaan, wat er al niet door den tijd tot stand komt.

Tijd doet dus veel, maar als ge hem niet oplettend doorbrengt niets. Door den tijd zal een geniaal jongmensch een groot man worden, mits hij zich met lust en vasten wil op zijn levensdoel werpt. Door den tijd wordt een jongen een nuttig lid der maatschappij, mits hij ijverig en leerzaam is. Door den tijd worden er kunststukken gewrocht, wordt er gebouwd, veranderden afgebroken, maar de tijd zelf zonder dat hij nuttig besteed wordt, brengt niets tot stand.

De tijd doet dus en doet niet.

Tijd geeft en wil niet gever.

De tijd geeft b. v. raad naar het spreekwoord: Na tijd komt raad. Van enkel wachten komt echter geen uitkomst. Slechts door rijp beraad geeft lijd raad. De tijd geeft gelegenheid tot alle dingen: genoegen, werkzaamheid, studie, onderzoek, weldoen enz, mits ge hem gebruikt, anders geeft hij niets.

De tijd staat geen minuut af, onophoudelijk gaat hij voort. Al smeekte ge hem een oogenblik stil te staan, hij kan het evenmin als hij het wil. Daarom is het zulk een verbazend wonder, dat ér voorviel ten tijde van Jozua, toen de dag verlengd werd. De tijd geeft niets. Onverbiddelijk gaat de golfslag van ons leven door, daarom:

All wie wat goeds verzint mach 't niet altoos beleven

Onze groote Bilderdijk beleefde zijn glorie niet; de tijd gaf hem die; en hoevelen gingen er met praalvertooning ten grave, wier gedachtenis nu niet meer in €ere is.

De tijd geeft dus een rechtvaardig oordeel van hen die bedaard en oplettend de dingen nagaan en onderzoeken.

Hij heeft dus alleen waarde voor hen, die hem op den rechten prijs weet te schatten en juist leert besteden.

De beteekenis van de laatste regels van het versje is dus m. i. onder deze woorden te brengen:

Wees zuinig op uw tijd, besteed hem zoo nuttig en verstandig mogelijk, en laat voorts de uitkomst over aan Hem, die alle dingen ^ bestuurt.

We hebben dit gaarne meegedeeld, want er spreekt nadenken uit. In een volgend nr. deelen we mee, hoe we er zelf over denken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1892

De Heraut | 4 Pagina's