GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE STllJOSGE.V.

XVI.

Een verrassing.

Zoo zat dan onze vriend hoog en droog op den hooizolder. 't Was een vreemde slaapplaats zelfs voor een jongen als Kees, die wezenlijk niet verwend was. Zoo goed en kwaad als 't gmg, want het was er bijna geheel donker, spreidde hij het hooi wat uiteen en legde zich neer om — zoo hij meende — rustig te slapen.

Doch dat ging niet zoo dadelijk. Voor 't eerst in zijn leven zou Kees ervaren, dat men maar niet kan slapen als men wil.

Want toen onze vriend daar zoo stil nederlag op een vreemde plaats en met het brood dat hij nog over had dicht bij zich, overvielen hem allerlei gedachten. Waar kon vader toch zijn? Zou de deur weer misschien open wezen? Wat zou vader zeggen als hij, Kees, uitbleef? En als vader eens niet weerom kwam, waar moest hij dan blijven?

Met al deze dingen kwelde de arme jongen zich 't hoofd en 't was geen wonder, dat de slaap van zijn oogen ver bleef. Juist echter zou hij toch zijn ingeslapen, toen een vreemd geluid zijn oor trof. Wat was dat? Er schuifelde iets langs den grond; ook hoorde hij een geluid als werd er zacht geloopen. Hij sprong verschrikt op. In eens werd het weer doodstil. Opnieuw ging Kees liggen. Maar opnieuw begon dadelijk weer 'tgedruisch schoon nu verder af.

»Zou 't hier spoken ? " dacht Kees verschrikt. Haastig trok hij zijn schoenen aan, die hij had uitgedaan en tastte naar zijn zakje met brood. 't Was verdwenen! Hij tastte nog eens rond. Het Zakje was weg.

Nu werd Kees alles duidelijk. Geen spoken waren er op zolder, maat wel viervoetige gasten, zooals Kees er bij den kruidenier dikwijls had helpen wegjagen of doodslaan — ratten.

Dat onze vriend vooreerst geen lust tot slapen voelde, begrijpt gij Daarbij kwamen nu de koetsiers thuis, en brachten de paarden op stal. Dit alles maakte zoo'n leven, dat toch aan slapen niet was te denken. Kees begon, hij wist niet recht waarom, angstig te worden. Was hij maar op straat gebleven! Doch nu herinnerde hij zich ook wat hij zoo vaak van den knecht en anderen had gehoord, dat het goed is in den nood tot den Heere de toevlucht te nemen. En Kees deed wat hij nog nooit gedaan had, vóót hij te bed ging. Hij ging nederzitten en bad, eenvoudig en als iemand die in nood zat en bedroefd is, tot den Heere God, dat die hem helpen mocht.

De lezers zullen 't misschien vreemd vinden dat een jongen, die toch al zooveel en zoo vaak van den Heere en Zijn woord gehoord ad, maar gewoon was zonder bidden te gaan slapen. Zij zijn dat anders gewend. Maar, lieve rienden, daar moogt gij dan voor danken, en meteen bedenken, hoe goed het is dat men in zijn jeugd dat reeds leert. Vanzelf — dat ziet ge aan Kees — komt men daar zoo licht toe. Daarom is het zulk een zegen als God ons ouders gaf die Hem vreezen en eeren en ons »de eerste beginselen" leeren; daar wijken wij, zegt Gods Woord, en als we oud zijn niet van af.

Kees had overluid gesproken en zijn vol art voor den Heere kinderlijk uitgestort. Nog as hij aan 't spreken, toen weer een geluid ijn oor trof. Hij zag op, en bespeurde dat er een deur geopend was; ook zag hij een vrouw et een nachtmuts op en een brandende lanaarn in de hand. Zij keek verbaasd Kees aan en Kees haar.

»Heb ik u daar zoo even hooren praten, roeg de vrouw, wel wat ontsteld maar vrienelijk.

»Ja, juffrouw!" zei Kees, die niet begreep, oe daar zoo in eens, als uit den muur een uffrouw te voorschijn kwam, »ik mag hier slapen. Maar ik ben geschrikt en...." »Maar hoe komt ge dan hier? "

Nu vertelde Kees wat wg al weten en de uffrouw sprak ten slotte:

»lk begrijp het wel. Dat brood zijt ge kwijt. ant het krioelt hier van ratten en muizen en ik dacht eerst dat het ook nu niets an­

ders was. Maar toen ik ook hard hoorde spreken, moest ik toch eens zien. Maar zou 't niet beter zijn dat ge naar huis gingt, of hebt ge geen huis? "

hebt ge geen huis? " Met tranen in de oogen vertelde Kees wat hem dien avond was overkomen. En loen de

juffrouw hem gehoord had, sprak zij: »Ik heb dan nog wel een beter plaats voor u dan op dien zolder. Kom maar mee! Maar loop zacht!"

Kees volgde nu de vrouw in een kleinen, smallen gang. Aan het eind daarvan was een deur, die leidde tot een vertrekje. Daar lagen paardendekken en stroo, waarvan de vrouw heel handig op den grond een soort van bed maakte. Toen wenschte zij Kees wel te rusten en weldra lag onze vriend in diepen slaap. De Heere had zijn gebed verhoord.

Maar hoe kwam die vrouw daar? — vraagt gij. Gij moet weten, vrienden, dat naast den stal, de stalbaas wocnde, die ook te zorgen had dat '§ nachts alles behoorlijk was gesloten en zoo meer. De baas was nog laat bezig geweest, maar zijn vrouw lag, evenals de kinderen, reeds te bed. Nu was haar kamer vlak naast den zolder, waar zij door een deur uit haar huis op kon komen'. Het leven dat de ratten 'maakten, had ook haar uit den slaap gehouden. En toen zij nu luid hoorde spreken op zolder, was zij, niet begrijpende wat daar werd uitgevoerd, eens gaan zien. Zoo had zij dan Kees gevonden, en gelijk we reeds zagen, hem vriendelijk in haar huis opgenomen.

(Wordt vervolgd.)

Een wonderlijke vojel.

I.

Als gij dien wonderlijken vogel, welken ik bedoel zien wilt, vrienden, moet ge maar eens een groeten dierentuin bezoeken of, als daar geen kans op is, een reis doen naar West Indië.

Daar woont namelijk de vogel wiens naam zonderling is, die een bek heeft zoo groot als zijn halve lijf, die een vreemde manier heeft van eten, en die slaapt op een wijs, die geen mensch hem kan nadoen. .

De vogel dan, waarover we gaan spreken, heet in Amerika Toekan of als men de kleine soort bedoelt Toekanet. Maar in onze taal heet h^ Feperdief. Waarom, dat begrijpt gij en ook waarom hij in Nederland moeilijk zou kunnen leven, of 't moest wezen bij een kruidenier.

Wie zoo'n Toekan voor 't eerst te zien krijgt zou allicht denken, dat al de groei van het beest in zijn bek was gaan zitten, want die is, naar het lijf te rekenen ontzaglijk groot, veel grooter zelfs dan dien van een arend, bij wien vergeleken de Toekan ove"rigens klein is. Toch heeft die groote bek wel degelijk zijn nut, gelijk alle werk des Heeren, al zien zij 't niet dadelijk in. Dat zal blijken.

De Toekans zijn gezellige beesten en zitten dikwijls, als 't smiddags daar in de west heel warm is, samen op een schaduwrijken boom in het dichte woud, om daar den maaltijd te gebruiken en te praten, dat is, niet zeer welluidend te schreeuwen. Dat doen zij 's morgens en 's avonds vooral bij regenachtig weer, zoodat iemand, die er bij staat, de ooren er van tuiten. Soms zitten er zoo wel twintig bijeen, doch dat is dan alleen om samen als aan een open tafel te eten. Tegen den avond, als 't bedtijd wordt, vliegt ieder waarheen hij wil, en zoekt zijn eigen hoekje op.

(Wordt vervolgt.)

HOOGENBIRK,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's