GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de vangst.

IV.

Ook wel echter gelukt het den jager^ nabij het luchtgat van den rob te komen, zonder bemerkt te worden.

Met een scherp oog bespeurt hij den zeehond en oogenblikkelijk werpt hij den harpoen. De scherpe haak, die daaraan zit, dringt in het lichaam van het dier, dat wil vluchten, maar aan den harpoen zit een lange zeer sterke vangriem met een luchtblaas aan het einde. De zeehond is gevangen. Met de lans en het mes wordt hij verder aangevallen en weldra ligt hij dood op het ijs.

Wanneer verscheiden luchtgaten dicht bij elkaar liggen, dan gaan vaak twee jagers samen op de jacht. De een legt zich dan plat op het ijs en loert door een der gaten naar beneden. Tegelijk steekt hij de punt zijner lans in een tweede gat, wel zorgende het water slechts even te raken. Terwijl hij de lans zeer zacht beweegt, laat hij een eigenaardigen loktoon hooren. De zeehond komt daar nieuwsgierig op af. Nu geeft de ver-.spieder zijn makker een teeken en deze stoot | nu met volle kracht het ijzer in het lichaam van het arme dier.

Veel echter brengt deze moeielijke arbeid nooit op. De eigenlijke en rijkelijk loonende jacht begint eerst als de hooger stijgende Mei-, zon den zeehond uit zijn schuilhoek te voor-1 schijn lokt en hij boven in de warme stralen der zon zich koestert en vroolijk maakt. Plij legt zich dan neer vlak bij zijn schuilhoek. Nu eens steunt hij met den kop tegen een ijsblok en slaapt, dan wentelt hij zich op den rug, om het ruwe haar glad te strijken. Soms rekt hij zich uit, richt zich op, kijkt zeer verstandig om zich heen, wiegelt op zijn gemak heen en weer, en zinkt dan weer droomend op zijn | rustplaats neder.

Om dezen tijd haalt de Eskimo slede en boot te voorschijn en gaat, met harpoen, lans of geweer gewapend, tien, twintig mijlen ver de ijsvelden op. In de verte ziet hij, al hangt er wat nevel, de zeehonden hij troepjes spelen. Zeer zachtjes nadert de jager. Hoe nader hij komt, hoe behoedzamer hij loopt, want de zeehond ligt altijd op de wacht. Eindelijk werpt de jager zich neer, trekt een zeehondevel over 't hoofd, en wie niet al te scherp toeziet, zou hem nu zelf voor een rob aanaanzien. Hij doet ook net als de zeehonden, beweegt het hoofd gelijk zij den kop, knikt en buigt, knort al nader sluipend gelijk zij, tot — hij plotseling zijn lans werpt of een kogel afschiet, en een zeehond doodelijk treft.

Deze jacht loont veel meer dan de andere, maar is niet minder gevaarlijk. Hoe verder naar zee men komt, hoe verwarder de ijsschotsen over elkaar liggen. Dikwijls moet de weg over huishooge ijsblokken. Ook al is hij effen, dan is 't soms als liep men op enkel glasscherven, zoo scherp, dat de pooten der honden voor de slede er van gaan bloeden en de dieren weerbarstig worden, zoodat men hen met de zweep moet voortdrijven. Wat de reis daarbij met - •"•" makkelijker maakt is, dat het zonnelicht verblindend tenigkaatst van de witte ijskristallen. Wel zet de Eskimo een houten bril op, die maar een kleine spleet vrijlaat voor het oog, maar dat geeft niet bijzonder veel.

Evenwel dit zijn nog slechts bezwaren; de gevaren zijn veel grooter en ontstaan vooral door den wmd.

Wanneer er namelijk een storm opsteekt uit het VV esten, raken de spleten in 't ijs open en met een donderend gekraak splijt de onbetrouwbare bodem mijlen ver. Dan ontstaan er diepe afgronden, waar honden en jagers over moeten springen. Soms verspert een breed water den weg. Daar hakt de Eskimo een stuk ijs los, gaat er met honden en al op, en vaart aoo naar de overzij. Is dit alles niet meer voldoende dan maken de slee en het ijsvlot plaats voor de Kajak, een licht vaartuigje met een zitplaats, dat in de Poolwateren wordt gebruikt.

In deze boot begeeft zich nu de Eskimo. Over het vaartuigje is weder het vel van een zeehond gespannen. De Eskimo trekt nu dit vel, dat in 't midden een opening heeft, waardoor de man zijn beenen steekt, zoo dicht met een gordel om zich heen dat het om zijn middel vast sluit. Het schuitje is dan te vergelijken met een groote zwemblaas.

De man die er half bovenuitsteekt, vaart er nu mee de vele bochten en kronkelingen door die het water tusschen het ijs maakt. Draaikolken en golven maken wel eens dat het bootje naar omlaag gaat, maar de Eskimo verstaat het vak. Hij zit zoo stevig in zijn schuit als een ruiter te paard. Met een enkelen slag van zijn dubbelen roeiriem weet hij zich weder omhoog te werken.

(Wordt vervolgd)

De bedriegers bedrogen.

Een rijk koopman ontving eens bezoek van vier mannen, die vertelden dat zij zeelieden waren en schipbreuk hadden geleden. Daarbij was de kapitein omgekomen en hadden zij allies verloren. Nu verzochten zij den koopman, die zelf verscheiden schepen bezat, hun wat te geven tot onderstand.

De heer bemerkte al spoedig, dat drie van de vier stellig nooit de zee hadden bevaren; de vierde echter wel. Hij ging tóet dezen in een andere kamer en vernam toen dat de man schipbreuk geleden had, hoc de kapitein heette, en zoo meer. Alles kwam goed uit; de heer zei hem dat hij even moest wachten, en ging toen weer naar de anderen.

»Ik wil u wel helpen", sprak hij, »en vind het treurig dat u zulk een onheil is overkomen. Kunt gij schrijven? Want ik moet alles goed weten."

»Ja", antwoordden twee van de mannen; de derde kon niet schrijven.

»Nu nam de heer een paar stukken papier en zei tot de twee die schrijven konden: " gaat gij nu zitten, de een hier, de ander daar, en schrijf eens op hoe de kapitein heette.

Onderwijl riep hij den derde bij zich en fluisterde hem toe:

»Hoe heette de kapitein? " •!> Jansen^\ antwoordde de man, verlegen. Een oogenblik daarna ging de heer tot den ander en las wat er op 't papier stond !

Het was: -DFieters." De derde man had op zijn papier geschreven:

Klaasen". Nu riep de heer de 'drie mannen bij zich en sprak:

»Het spijt mij vrienden, gelijk ik reeds zei, dat u zulk een onheil is overkomen. Maar laat mij u één ding doen opmerken. Gij hebt het u zelf te wijten."

Verbaasd zagen de drie den koopman aan. Deze ging voort.

»Ja, ziet gij, ik bespeur uit hetgeen gij mij gezegd of opgeschreven hebt, dat er drie kapiteins op het schip waren: Jansen, Tiettrs en Klaasen. Nu hebt gij toch als ervaren zeelui verstand genoeg om te begrijpen, dat een schip waarop drie kapiteins bevel voeren, wel schipbreuk moet lijden. En daarom kan ik er niets aan doen."

Daarmee konden de zoogenaamde zeelieden vertrekken.

Toen ging de heer lot den vierden, die wezenlijk een verlies had .'geleden, en deze ging met een rijke gift heen.

HOOGENEIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's