GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De zilveren koorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zilveren koorde.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 25 Mei 1894.

In de jongstverloopen maanden vooral deed het sprookje de ronde, alsof zij, die aan de Actie van 1886 deelnamen, en deswege gemelijk »Doleerenden" werden genoemd, uit wrevel over het mislukken van hun aanslag, een complot op het touw hadden gezet, om de Nederlandsche Hervormde kerk van haar geldelijke inkomsten te berooven.

Die leugen hep snel, maar toch 'ontkomt ze daarom niet.

De feiten waarop het geloof aan dit sprookje breken moet, zijn te sterk sprekend en staan te vast.

Ja, eigenlijk volstaat reeds één enkel onomstootelijk feit, om geheel deze onware voorstelling op de kaak te zetten, het feit namelijk, dat de eischen, die van Calvinistische zijde ten opzichte van de zilveren koorde konden gesteld worden, precies dezelfde zijn, als die van deze zijde gesteld zijn sinds i86g.

Het weekblad, dat thans de Heraut heet, loopt pas sedert 1878, toen het geheel nieuw werd opgericht, als weekblad van Gereformeerde richting.

Maar lang vóór dit ons weekblad heeft er een ander weekblad de Heraut bestaan, dat indertijd door Dr. Schwartz is opgericht, en waarin Da Costa als welkomstgroet een zijner zangen plaatste.

Die toenmalige Heraut Avas niet .zoozeer een theologisch kerkelijk, als wel een godsdienstig-politiek blad. Het gaf stichtelijke lectuur, het gaf Bijbeluitlegging en voorts besprak het de politiek van ons land. Deze eerste Heraut is later, in 1872, tot een dagblad uitgebreid, en zoo is uit die toenmalige Heraut het dagelijks verschijnend blad de Standaard ontstaan; en eerst zes jaren later is er toen opnieuw een geheel ander weekblad onder den naam van de Heraut verschenen, dat van geheel ander gehalte was dan het vorige.

Doch waarin deze drie bladen, de oorspronkelijke Heraut, de hieruit geboren Standaard, en de in 1878 nieuw opgerichte Heraut ook verschilden, hierin kwamen ze alle drie overeen, dat ze het pleit voerden voor losmaking van den geldelijken band, diende kerk ten onzent nog steeds aan den Staat bindt.

Dat alle drie deze bladen hiervoor in het krijt traden, verklaart zich gereedelijk uit het standpunt door Groen van Prinsterer in zijn tweede periode tegenover dat vraagstuk ingenomen.

Groen neigde, gelijk de meeste antirevolutionaire schrijvers uit de eerste helft onzer eeuw, aanvankelijk niet onmerkbaar naar de idee der Staatskerk.

Bijna zonder uitzondering waren die antirevolutionaire schrijvers óf Franschen óf Duitschers, waarvan de eersten de idee der Roomsche kerk vertolkten, en de laatsten de Luthersche denkbeelden voorstonden, en alzoo beiden geheel buiten den kring van onze Gereformeerde belijdenis, omgingen.

"Wel temperde Groen van Prinsterer reeds aanstonds de te krasse voorstelling van zulk een Staatskerk, gelijk. Duitschland die kend? , maar toch de publieke kerk als bevoorrechte StaatsinsteUing trok ook hem oorspronkelijk sterk aan. p m f

Later echter, onder den invloed niet het inst van Merle-d'Aubigné, heeft Groen an Prinsterer een aanmerkelijke wijziging n zijn denkbeelden over dit vraagstuk geracht, en is hij, zonder ooit het publieke echt der kerken prijs te geven, ten slotte ijna geheel overgegaan op de lijn van en, die voor de vrije kerk in den vrijen taat streden. d d d d a v r k

Bij het citeeren van Groen van Prinsterer ver dit onderwerp moet men dus altoos el tusschen deze twee perioden ondercheiden, en alleen uit de laatste periode an men aandragen wat past op den huligen toestand. S b p o b

Groen had ingezien, hoe een soort Staatserk in handen van een niet-belijdende Overeid, het gereede instrument wordt, om de atie juist te ontkerstenen. in m d h

De Overheid had de Gereformeerde kerken het keurshjf van haar reglement gekneld. oor haar Theologische faculteit vormde ze redikanten van haar geest en richting. En eze aldus gevormde predikanten gingen d u D d dan het land in, om den geest der natie om te zetten.

Vandaar toen Groens rustelooze strijd tegen de Koninklijke Besluiten van 1816 en 1852, zijn poging om de verbastering der Theologische faculteiten te stuiten, om het vrij beheer allerwegen uit te breiden, en om door kerkgemeentelijk overleg de ferk in het genootschap te doen ontwaken.

Gemeenlijk drukte Groen van Prinsterer dit zóó uit, dat hij aan de dusgenaamde scheiding tusschen kerk en Staat, die het Liberalisme dreef, niet anders kon ontkomen, dan door op algeheele scheiding aan te sturen, altoos behoudens het publiekrechtelijk karakter der gezindheden.

In die school van Groen van Prinsterer was heel de antirevolutionaire partij opgevoed, het waren deze denkbeelden, die ze dankbaar van Groen overnam, en die ook in de oorspronkelijke Heraut luiden weerklank vonden, gelijk we dit later met citaten zullen aantoonen.

En zoo kon het dan wel niet anders, of de Standaard nam in 1872, bij haar optreden, geheel hetzelfde standpunt in, en bepleitte in meer dan één artikel juist die algeheele losmaking van de fïnancieele banden, die kerk en Staat nog steeds verbonden.

Dat was alzoo in een tijd, toen er van de Doleantie nog zelfs de naam nooit gehoord was. Zestien a zeventien jaren vroeger.

Welke houding nu hebben de predikanten in de Nederlandsche Hervormde kerk destijds tegenover dit program aangenomen?

Heeft in den eersten aanloop ook maar iemand dit gaan in Groens lijn, en dit pleiten voor vrijmaking der kerk, gebrandmerkt als een streven om de Nederlandsche Hervormde kerk te gronde te richten?

Zoo weinig, dat zelfs Dr. Bronsveld tot in 1876 toe vaak niet zonder zekere warmte voor het politieke streven van Dr. Kuyper in de bres sprong.

Dr. Bronsveld doorleefde toen nog zijn ideale jaren, en was met den ouden dag nog niet in zijn conservatieve periode omgeslagen. Er sprak toen nog minder bitterheid, meer geestdrift uit zijn woord. ~

Min of meer materieele bedenking kwam op het laatst van deze periode nog slechts in het Wag. Weekbl. aan het woord.

Niet tegen het beginsel. Daarvoor zat Groens theorie er te diep bij ons allen in. Maar wel tegen de wijze van regeling.

Er werd namelijk in de toenmalige Heraut en Standaard minder nadruk gelegd op de afrekening.

Deze werd niet ontraden, maar als van ondergeschikt belang beschouwd. De kerk van Christus stond geestelijk te hoog, om haar toekomstige ontwikkeling van de Staatsruif afhankelijk te stellen.

Tegen dit ideale standpunt nu opperde het Wag. Weekbl. bedenking, en bleek op dit financieele punt steeds meer conservatief.

Hieruit is toen een discussie ontstaan, die er in 1878 toe geleid heeft, om in het Program van de antirevolutionaire partij een art. 20 op te nemen, waar in de financieele scheiding erkend en beleden werd, edoch met afrekening.

Dit artikel 20, dat nog steeds van kracht is, is sinds dien tijd door alle kiesvereenigingen en door alle organen der antirevolutionaire pers aanvaard, en alle Kamerleden, die sinds 1878 door de antirevolutionaire organisatie in den lande in de Kamer zijn gebracht, hebben dat art. 20 aangenomen en er hun naam onder geplaatst.

Op dit laatste feit vooral lette men.

Immers in den jongsten tijd werd het gewoonte, aan de Idezers te vertellen, dat wel de mannen van de gauche zoo booze plannen smeden, maar dat de heeren Beelaerts, Huber, enz., als trouwe vrienden der Nederlandsche Hervormde kerk, hier tegenover stonden.

Welnu, het feit is, dat alle deze heeren precies hetzelfde artikel 20 beleden en onderteekend hebben.

Ja, meer nog. Toen wijlen onze Koning een Staatscommissie voor de revisie der Grondwet benoemde, verkregen hierin o. m. zitting de heeren De Geer van Jutphaas, de Savornin Lohman en Beelaerts van Blokland.

Alle drie deze heeren hebben toen bij afzonderlijke nota ook hun gevoelen over de zilveren koorde uitgesproken.

Alle drie, ook de heer Beelaerts van Blokland en De Geer van Jutphaas deden dit geheel in den geest van art. 20,

En het eenig verschil tusschen de drie adviezen bestond hierin, dat deze beide heeren zich in gelijken geest uitlieten, als dit ook door ons steeds geschied was, om namelijk onder afrekening te verstaan kapitaliseering van al het thans genotene, terwijl de heer Lohman op juridische gronden alleen voor kapitahseering van het vanouds rechtens verschuldigde pleitte. g e s k

Wat dan nu te zeggen van die Synodale predikanten, die in rechtstreekschen strijd met deze vaststaande en onloochenbare feiten, het voorstellen, alsof de Calvinisten ten deze een andere gedragslijn volgden, dan dei heeren Beelaerts c. s., en wel een gedragslijn zóó afwijkend en zóó uiteenloopend. dat de één poogde af te breken, wat de nder trachtte op te bouwen. a s p z e d z d

Natuurlijk is deze voorstelling alleen te erdedigen bij de onderstelling, dat de heeen Beelaerts c. s. niet meenden wat ze verlaard hadden, en dat men daarom van ynodale zijde oordeelde: Deze heeren heben art. 20 wel onderteekend, maar voorts ro memorie uitgetrokken. z o h v o g

Nu, wij, onzerzijds, zullen ons hier niet ver uitlaten; alleen zij opgemerkt, dat, leek deze onderstelling juist, de Calvinisten n het licht zouden komen te staan van annen, op wier woord men aan kan, terwijl e overige heeren dan met woorden zouden ebben gespeeld. O S g in o s z

Doch dit nu in het midden gelaten, blijkt an nu toch op de meest overtuigende wijze it de feiten, dat heel deze quaestie met de oleantie niets uitstaande heefl; dat ze in e periode van 1869—1886 zelfs veel sterker h a t o gedreven werd dan thans; ep dat, terwijl de verklaring in art, 20 vervat, sinds 1878 onveranderd is gebleven, diezelfde mannen, die destijds zich met ons voor dat artikel spanden, thans de Calvinisten belasteren, als voerden ze iets in het schild, dat hun door wraakzucht over 1886 werd ingegeven.

Dat we hierop terugkwamen, is niet, alsof de zaak zelve ook maar eenigszins twijfelachtig is, doch overmits deze leugen en laster met zulk een onbeschaamdheid wordt rondverteld, dat het goed was aan onze lezers nogmaals de gegevens te verstrekken, waarmee ze elk in hun kring dit verzinsel bestrijden kunnen.

In ruste.

Ge kunt niet zeggen, dat ooit hier te lande de overgroote meerderheid der bevolking Gereformeerd is geweest.

In naam was hier in de 17de eeuw alles Gereformeerd; maar ook toen dekte de naam alles behalve het wezen.

Daargelaten toch de zeer sterke Roomsche bevolking, die in de zuidelijke deelen des lands, in het Sticht en in het hart van Noord-en Zuid-Holland overbleef, waren er niet alleen tamelijk sterke sectarischc groepen van Doopsgezinden, Lutherschen, enz. in de groote steden, en in Friesland, maar was ook in de dusgenaamde Gereformeerde kerken de belijdenis verre van eenparig.

Dit wordt niet gezegd, met het oog op de kettersche gevoelens van Balthasar Becker e. a., maar veeleer met opzicht tot de massa der kerkleden. Deze hadden zich al spoedig in tweeën gesplitst. Eenerzijds een kern van wezenlijk geloovigen, maar ook anderzijds een groep van meêloopcrs, die uit allerlei oorzaak gaarne tot de heerschende kerk behoorden, en zich deswege uitwendig schikten en voegden, maar die in hun hart en in hun overtuiging aan onze schoone belijdenis vreemd bleven.

Dat men na de Synode van Dordrecht uit de jaren 1618/19 zoo weinig meer van de Remonstranten hoort, is waariijk niet, omdat deze lieden in ballingschap waren gegaan, of tot betere gevoelens bekeerd waren, maar uitsluitend omdat ze zich geveinsdelijk onderwierpen |

Een klein groepje uit hen stichtte een Seminarie en enkele kleine kerken, maar de groote massa der Remonstranten deed eenvoudig of ze van den prins geen kwaad wist en liet zich voortaan den Gereformeerden naam aanleunen.

Dat deze groep in de steden machtiger was dan op het platteland, moet toegegeven; maar toch waren er te allen tijde ook op het platteland geheele streken, waar de Gereformeerde beginselen nooit diep wortel schoten.

In Staats-Vlaanderen, op Walcheren en op Zuid-Beveland in Zeeland, langs Rijn en Maas in Zuid-Holland, in de steden van Noord-Holland, op de Veluwe en in een deel van Friesland werd de Gereformeerde belijdenis metterdaad zeer spoedig inheemsch en beheerschte in sommige streken zelfs geheel het volksleven; maar in andere streken was de dusgenaamde bekeering tot den Gereformeerden naam zoo weinig algemeen, dat veeleer een beslist anti-Gereformeerde levenstoon er stand hield.

Nu waren dit wel niet allen Remonstranten, _ veeleer mag betwijfeld, of de groote menigte ooit zeer diep in de vijf leerstukken indrong; maar het Remonstrantisme was nu eenmaal de vorm, waarin zich het verzet tegen de waarheid ten onzent belichaamd had; en vandaar komt het, dat de strijd der Gereformeerden zich, tot op het laatst der vorige eeuw, schier altoos tegen het Remonstrantisme gekeerd heeft.

Zet men daarentegen den uitwendigen vorm een oogenblik opzij, en dringt men tot het wezen door, dan komt men voor het feit te staan, dat slechts de kleinste helft waariijk uit de vreeze des Heeren leefde en deswege Gereformeerd was, terwijl de grootste helft de wereld diende, de vroomheid slechts als een kleed omhing, en deswege in haar hart van den Gereformeerden naam afkeerig bleef.

Alleen hieruit verklaart het zich dan ook, dat toen op het laatst der vorige eeuw de politieke toestand hier omsloeg en de heerschende kerk wegviel, en dus ook de leertucht niet meer gehandhaafd werd, plotseling de meerderheid der predikanten zelfs als tegenstander van den Gereformeerden naam voor den dag kwam.

Toen in 1818 de tweede maal het eeuwetij der Dordsche Synode terugkeerde n Nicolaas Schotsman haar zijn eerzuil tichtte, was de afval onder de r6oo predianten reeds zoo algemeen, dat Schotsman ls een eenling stond, en men in de groote teden en ten plattelande op zijn vingers de redikanten kon natellen, die nog als weenlijk Gereformeerd te boek stonden.

Toch was het toen nog slechts het vierde ener eeuw geleden, dat alle predikanten e drie Formulieren onderteekenden, en ich als «oprecht Gereformeerd" aandienen. Een feit daarom zoo droef, omdat niets oozeer de geestelijke kracht eener kerk ndermijnt, als wanneer het meercndeel arer leeraren in hun belijdenis niet oprecht oor God staat.

Wat dagen van smaad en schande daarna ver den Gereformeerden naam zijn heenegaan, ligt nog versch in de herinnering. nder het volk hield de belijdenis stand. tand in Zeeland, in Friesland, in Groninen, op de Veluwe, aan Rijn en Maas Zuid-Holland. Alleen maar het volk was ntbloot. Het volk stond in alleriei valche verhouding. Het miste leeraars. Het wierf veelal buiten de kerk om.

Een toestand daarom te droever, omdat et Réveil den juisten tact miste om zich an deze Gereformeerde kern aan te sluien, en er al spoedig op bedacht scheen, m deze Gereformeerde kern, onder den

min liefelijken naam van »Nachtschool" van zich te stoeten.

Rekent men nu dit alles saam, dan staat men metterdaad verbaasd over de innerlijke kracht, die in deze groep moet gescholen hebben, dat zij niettegenstaande deze ongunst der tijden, zoo gelukkig als voorspoedig allengs het hootd weer ophief, en tot zoo ongemeen betoon van kracht kwam.

Gelijk men weet schatte Prof. R. Fruin het aantal Calvinisten in de bangste periode onzer worsteling Her te lande op niet meer dan op één tiende van de beyolking, en raadpleegt men nu de tabellen der volkstelling, die voor twee jaren gehouden is, dan vindt men ook daar weer juist één tiende der bevolking opgegeven, als aangesloten bij de Gereformeerden kerke. Ruim vier millioen is onze bevolking, en het ledental dezer kerken wees zich uit op viermaal honderdduizend.

Toch mag hieruit volstrekt niet de conclusie getrokken, dat er ook buiten deze kerken niet nog een aanmerkelijke schare van Gereformeerden in deze landen voortleeft We willen deze schare niet overschat-, ten; maar wie de toestanden in ons land kent, gelijk die in Zeeland en op de Veluwe bestaan, zal toch toegeven, dat men stellig •niet te hoog raamt, iüdien nièn' deze andere groep insgelijks op één tiende der bevolking schat.

Hiermee is natuurlijk niet gezegd, dat onder deze schare niet allerlei ongereformeerde leer en practijk is binnengedrongen, noch ook betwist, dat velerlei dwaalleer thans opzettelijk door sommige leeraars onder hen wordt uitgestrooid; maar als men met deze lieden van nabij kennis maakt, en een onderzoek instelt naar hun diepste levensovertuiging, dan blijkt toch telkens opnieuw, dat ze wel waarlijk nog uit den Gereformeerden wortel leven.

De mogelijkheid dat ook deze groep nogmaals met de onze tot aaneensluiting en saamleven komt, is dus nog volstrekt niet uitgesloten.

Veel, dit is zoo, staat op dit oogenblik hieraan in den weg.

Kerkelijk doet men elkander zekere concurrentie aan, en zulk een kerkelijke concurrentie wordt door de leeraars gemeenlijk niet zonder zekere bitterheid gevoerd. Men hoort dan ook van alle zijden, hoe juist die Gereformeerde predikanten, die in vroeger jaren bij de Vrienden der Waarheid of in de Confessioneele Vereeniging het krachtigst zich roerden, thans de hardste en bitterste woorden tegen hun broeders uitstooten.

En toch ook dit verschijnsel ontmoedige niemand.

Juist in zulk een houding spreekt de conscientie.

Men voelt de geestelijke verwantschap, men ervaart gedurig een drang die tegen de ingenomen positie ingaat, men is met eigen houding ontevreden, en nu moet er "afleiding gezocht in het beschuldigen van broederen, die de hitte des daags droegen, en nog dragen.

Zielkundig was dit steeds zoo. Men geraakt dan in een toestand van overprikkeling. Men is tot werkeloosheid gedoemd. Men kan niet vooruit en niet achteruit. En nu moet afleiding gezocht in een rusteloos critiseeren van anderen. Immers alleen de gestrenge afkeuring van hun bedrijf en hun positie rechtvaardigt eigen niets doen en eigen valsche verhouding.

Aan deze excessen hechte men dus niet te veel, en blijve er steeds op bedacht, om al wat uit den Gereformeerden wortel leeft, ook al is het tijdelijk onder veel struikgewas verborgen, weer aan het licht te brengen en te zoeken.

Deze groep is thans een groep in ruste. Ze is ommuurd en ingesloten. Ze kan zich niet roeren en niet bewegen. Ze heeft slechts enkele mannen, die tot zekere actie in staat zouden zijn, en ziet zich in de predikantenwereld op schier elke classe, en in schier elk bestuur overvleugeld. In de Haagsche Synode telt ze ganschelijk niet meer mede.

Al de grootsche plannen van reorganisatie van het kerkbestuur in presbyterialen zin, zijn dan ook stUlekens in het archief bijgelegd. Niemand denkt er meer aan, en niemand spreekt er meer van.

De eens zoo uitgekreten toestand, waartegen men veertig en meer jaren geijverd en geprotesteerd had, wordt almeer als normaal aanvaard, en onlangs nog hoorde men een invloedrijk predikant, die uitriep, dat er in Israels kerk altoos valsche profeten waren, en dat het dus ook in onze kerk zoo hoorde.

Zoo ongeveer alsof iemand betoogde, dat er in Israels volksstaat moordenaars waren geweest, en dat men uit dien hoofde ook in onzen volksstaat de moordenaars stil moet laten geworden, en ze niet vonnissen mocht.

Metterdaad, dit uit den nood geboren kerkelijk antinomianisme zinkt diep.

Maar daarom wanhope men aan de terugbrenging van deze groep als zoodanig niet.

Immers men kan wel een tijdlang een groep in ruste zijn, en als zoodanig zich schuil houden, maar daarom kan men de beginselen nog niet dwingen zich rustig te houden.

Beginselen werken ongemerkt altoos door.

Vandaar dat men, die drijfkracht der beginselen ontwarende, nu reeds afleiding zoekt in meerdere actie der Confessioneele Vereeniging.

Een geantikeerde poging, het is zoo, die als zoodanig onkerkelijk en dus niet Gereformeerd is; maar een poging die dan toch iets te doen geeft, die zekere actie in het leven roept, en de ruste van het graf breekt.

Welnu, laat men op die wijze maar voortgaan, dan zullen de beginselen het overige wel doen.

Niet juist om ook deze groep op onze lijn te brengen. Dat behoeft ook niet. Laat vrij deze broederen een eigen pad kiezen, en het ons verbeteren zoo ze kunnen.

Neen, dit alles vragen we niet.

De eenige vraag waarop het aankomt, is thans, dat men den wortel van het Geremeerde leven onder onze broederen niet opzettelijk versterven late.

Blijft die maar leven, dan schiet die wortel straks wel nieuwe frissche loten uit.

Op de toekomst blijft onze hope.

Mislukt.

Opmerkelijk is de algeheele mislukking van het plan, ' om te Ederoord eene stichting voor krankzinnigen tegenover Veldivijk in het leven te roepen.

Veldwijk werkte uitnemend. Schier niemand had er aanmerking op te maken. Reeds aanstonds was uitbreiding noodzakelijk. En zelfs het geneeskundig staatstoezicht had voor deze inrichting alleen lof.

Slechts één grief kon tegen Veldwijk worden ingebracht, een grief die hierin bestond, dat men de vermetelheid had gehad, om aan deze stichting den Gereformeerden naam te verbinden.

Uitsluitend door wrevel tegen dezen Gereformeerden naam gedreven, hebben toen eenige aanzienlijke Christenen, daartoe door eenige Synodale orthodoxe predikanten aangezocht, een aanzienlijke som gelds bijeengebracht, om een niet Gereformeerde, maar algemeen Protestantsche inrichting te doen verrijzen, die van Veldwijk onafhankelijk zou maken.

Ederoord werd met dat doel aangekocht; het massieve huis op Ederoord werd met groote kosten onder een beter dak gebracht; de zalen weiden gemeubileerd; een directie aangesteld; een dokter aangewezen; kortom alle dingen waren spoedig voor de ontvangst der patiënten gereed.

Maar zie, de patiënten kwamen niet.

Er was geen gang in het werk te brengen, en na wachten en nog eens wachten, kwamen de heeren stichters zelven tot het inzicht, dat geheel de onderneming mislukt vidiS.

Ten slotte nam men het verstandig besluit geheel de inrichting maar weer op te heffen, en zoo is dan Ederoord dezer dagen weer geveild.

Wat van deze mislukking de verklaring is, weten we niet te zeggen. Aan geld ontbrak het niet; aan invloed evenmin; en we hebben geen reden om aan de activiteit der directie ook maar te twijfelen.

Toch is deze mislukking opmerkelijk.

Althans in zoover er een vingerwijzing in ligt voor de Christenen in Nederland om ten minste op philanthropisch gebied niet noodeloos de krachten te verbrokkelen.

Nog eens Javanen en Blanken.

Gaarne verkenen we plaats aan onderstaand schrijven van Ds. Adriaanse. Vooral zijn woord bezit thans klem. En we twijfelen geen oogenblik of, 'tzij kapitein Idenburg, 'tzij de heer Bolwijn, zal ook de door hem opgeworpen bedenking wel willen beantwoorden.

Hooggeleerde Heer!

Nu door het stuk van den heer Bolwijn de kwestie over de afzonderlijke diensten opnieuw wordt aangeroerd, gevoel ik mij gedrongen u meê te deelen, wat ik voor eenige weken in Den Helder van eenige oudgasten vernam.

Op mijn vraag of er niet voor Europeanen en Javanen te zaam alleen in het Maleisch kon gepredikt worden, gaven zij ten anbvoord: «Wel zeker."

Op mijn volgende vraag of dan alk Europeanen het verstaan zouden, was hun antwoord: ïNatuurlijk wel, want zij, die in Batavia bij de gemeente behooren, zijn uit den aard hunner betrekking genoodzaakt voortdurend Maleisch te spreken en te hooren, en de meesten zijn er zelfs in geëxamineerd."

Op mijn derde vraag wat voor bezwaren er dan toch konden bestaan, waarom niet te Batavia en elders alleen in het Maleisch voor allen saam dienst werd gehouden, wisten zij geen ander bezwaar te noemen, dan dat de Europeanen dan met de Javanen saam moesten komen.

Hetgeen ik alzoo vernam wordt, dunkt mij, bevestigd door de mededeeling van den heer Idenburg in de Heraut van 15 April, dat hij met zijne vrouw de Avondmaalsviering in het Maleisch bijwoonde, wijl hij voor de HoUandsche verhinderd was.

En ook de heer Bolwijn bevestigt het als hij nu schrijft: sdat menig Europeesch Christen met Javanen naar Gods huis gaat en met hen aan den disch des Heeren aanzit."

Ik zal mij wel wachten nu op grond hierva.i de scheiding in HoU. en Mal. dienst reeds onvoorwaardelijk af te keuren, maar ik meen toch, dat de heer Idenburg als reden voor de scheiding niet anders heeft genoemd dan de taal. En wel, dat de Javanen het Hollandsch niet voldoende verstaan. •

Doch als men nu vraagt wat zijn de bezwaren om dan in het Maleisch alleen den dienst te houden, dan geven de oudgasten in Den Helder (en één er van is wel 3 jaar te Batavia geweest en heeft al dien tijd in de gemeente aldaar verkeerd) geen ander antwoord dan dat zij u eens aanzien met een bedenkelijk gezicht en spreken: smaar dat kan niet, want dan moesten de Europeanen met de - ibruintjes saam in de kerk zitten!"

Ziet, Hooggel. heer, nu de kwestie opnieuw is aangeroerd, kan u deze mededeeling misschien van dienst zijn bij de beschouwing en bespreking der zaak.

Na de aanbieding mijner groete, heb ik de eer te zijn

Uw dw. dr.

Zeist., 19 Mei '94.

Onzerzijds zij al aanstonds de opmerking veroorloofd, dat waarschijnlijk de Maleische taal zich veel minder dan de Nederlandsche voor een rijk geschakeerde en juist geformuleerde predikatie van het Evangelie leenen zal.

Ook pleit er iets voor dat men, zoo mogelijk, de predikatie des Woords hooren kan in zijn moedertaal.

De Waalsche kerken danken, ook nadat alle Walen zeer wel onze taal verstonden, daaraan haar voortbestaan.

Is het echter alzoo, dat de Europeaan geen moeite heeft met het verstaan van het Maleisch, dan zou zeer stellig het nu en dan houden van gemengde diensten ernstige aanbeveling verdienen, vooral zoo men door elkaar ging zitten, en niet blank en zwart in aparte rijen.

Uw dw. dr.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De zilveren koorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's