GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den Zuid-Hollandsehen Kerkbode gaf Ds. Sikkel onlangs een belangrijk artikel over den arbeid van de periodieke pers met betrekking tot Kerk en School. Het is zeker waardig in nog ruimer kring gelezen te worden; en juist daardoor kan het ook des te beter aan zijn doel beantwoorden. Het luidt als volgt:

Zij, die door de periodieke pers ons volk zoeken voor te lichten in de zaken van kerk en school, verrichten een ondankbaar werk.

Veelal zonder stoffelijke voordeelen, of nog verantwoordelijk voor de financieele lasten .van een blad, mogen zij zich inspannen, om hun lezers wat goeds aan te bieden. Maar zij mogen dat doen met de zekerheid, dat vooreerst de groote stroom des levens in Nederland van hun woord niet de minste politie neemt. In de treinen, in de hotels, op de straten, ja, tot in de ziekenhuizen ziet gij de groote liberale, of radicale of roomsche bladen, of de kleinere socialistische en vakbladen; — een sportblad ook! Het leven zegt u: hier leven we bij, dit zijn uwe gidsen, o Israël!"

Van kerkelijke bladen wordt door den grooten stroom geen notitie genomen. Men weet niet eens, dat ze bestaan.

Maar daar is een kleinere kring. Een kerkelijke kring. Gelijk de liberalen hun Rotterdammer opeten en naar Telegraaf of Amsterdammer vragen, zoo zal men in den kerketijken kring elkaer de kerkelijken bladen toereiken? 't Mocht wat, In dien kring heeft ieder zijn kringetje. Nergens staan de menschen verder van elkaer af dan in den kerkelijken kring. Nergens sluiten zij zich zoo apart op, als in den kerkelijken kring. En is er nu een blad of een blaadje, dat precies zoo lang en zoo breed is, als zij zelven zijn, dat precies dezelfde rimpels en kreukels geeft, , als zij zelven hebben, dat precies zegt, wat zij altijd gezegd hebben en waardoor zij dus niets te weten komen, niets anders hooren en in geen enkel opzicht tot nadenken, tot zelfonderzoek, tot beproeving van hun kerkelijk leven gebracht worden, — nu ja, dan willen zij dat blaadje begunstigen door het te ontvangen in hun huis. Als een gunst. Niet zooals liberalen en roomschen, die hun bladen natoopen, of als socialisten en heilssoldaten die er anderen mee naloopen. O neen, een kerkelijk mensch van onzen tijd beschouwt een blad en zijn schrijver zooals de boer den vreemdeling, dien hij, indien deze er niet al te bar uitziet, uit christenplicht toestaat in het hooi te kruipen. Zulke gasten moesten er eigenlijk niet zijn, maar de mensch moet wat meer doen als recht toe, en daarom »leg dat blad daar maar neer; voor die enkele kwartjes in het kwartaal wil ik den man, die dat schrijft, wel bevoordeelen, hoewel hij zijn tijd beter behoorde te besteden, en van mijn portemonnaie af moest blijven."

Zoo komt gij er dan in met uw blad, de vernedering verdraagt ge om de zaak, die gij dient, en om Hem, bij wien uw loon is.

Maar daarmee is het niet afgeloopen. Bleef het nu nog maar zoo. Ontving men u, en las men u als boodschapper op de kerkelijke erve. Er zou dan toch straks een groene akker gevonden worden, waar gij al weenende hebt gezaaid. Maar nauwelijks hoort men uw stem, nauwelijks spreekt gij een gedachte uit, nauwelijks wijst gij een plek op den akker aan, waar de ploegschaar in moet, — of, — men werpt u de deur uit; men jaagt u het erf af, en zendt u den veldwachter achterop, om u, — als het kon! — over de grenzen te laten zetten. En waar gij in de buurt blijft, daar zal men er zich over beraden, te zorgen, dat gij gedwongen wordt, om te wieden, — wat anders de talrijker werkkrachten doen; —• maar met den akker te bemoeien, dat zult gij laten!

En zoo, — we mogen het hier wel schrijven, want die lieve broeders en zusters lezen het toch niet! — zoo zijn er in onzen kerkelijken kring tot bij onze liefste mannen en vrouwen, niet weinigen, die niet alleen den grendel voor het kerkelijk blad op hun deur schuiven, maar die al verder gaan, en anderen toeroepen: «lieve broeders en zusters, »ik heb die bladen uit mijn huis gebannen; »ze komen er niet meer in; ze doen slechts kwaad; «denkt er eens over, of gij ze wel over uw drempel »moogt dulden; o, als we ze eens met één slag aallen te zamen uitwierpen, dan was het «vrede, «vrede, en geen gevaar!" Vroeger was het nog wat. «Toen kregen we eens een woord, waarin ons recht «gedaan werd; waarin ons leven erkend en bevestigd «werd; waarin ons hart zich verblijdde. Maarthans «wordt ons leven besproken; thans brengt men ons sover alles aan het twijfelen; thans wil men alles «verbouwen; thans wil men heel ons leven versnieuwen. — Of liever, het gaat ons begrip te boven; »we vatten niet wat men toch wil; we hooren niets »dan een spreken in een vreemde taal van A tegen »B en van B tegen C; ons heele huis komt er »door in beroering, van grootje af tot het kleintje «toe; en daarom, laten we die luidjes met hun «plannen toch over zee sturen, en uitscheiden met «die pers. We hebben immers onze leeraars. En «wanneer die eens, al is het zeldzaam, bij ons «komen, dan kunnen we daar met hen al eens een «half uurtje over praten. , ^Vant de ouderlingen «weten er zoo niet van, dat behoeft zeker niet. En «dan behooren zulke dingen verder op kerkelijke «vergaderingen besproken te worden, op de dassen »en synoden, daar zijn zulke vergaderingen voor. »En daar moeten die wijze' mannen zirh maar eens «luchten, — wanneer het ten minste niet beter is, «om te zorgen, dat zij ook daar wegblijven. «Maar in ieder geval, laten wij als broeders samen-»wonen, en die bladen ons huis verbieden!"

Ieder zal begrijpen, hoe aangenaam het is, wanneer er zóó over u beraadslaagd wordt. Vooral wanneer gij daarbij weet, hoe zulke woorden bij velen, die u nog verdroegen, ingang hebben. Zoo velen hebben toch al wat tegen u. De meesten zijn volstrekt niet over u op hun gemak. Al noemen ze u niet zoo bontweg «de beroerder Israels", toch houden ze zulke Micha's en Jereniia's, die niet naar hunne gezichten willen profeteeren, liefst zoo kort mogelijk. Zullen ze straks niet te samen overeenkomen u in den kuil te stoppen?

Maar neen, gij moet billijk zijn, al zijt gij geen Micha of Jeremia. Gij moet althans dankbaar erkennen, dat men u deze dingen in het aangezicht zegt, en niet over u beraadslaagt achter uwen rug. Hierin is een teeken, dat u zeer kan bemoedigen. Gij moet tegen een stootje kunnen, en een gul, ruim hart hebben, om met uw broeders te spreken, ook al beginnen ze met te zeggen, dat ze niets van u moeten hebben.

En daarbij. Is het niet waar, dat de kerkelijke pers nog veel aanstootelijks heeft? Al komt dat uist uit hare geringe krachten en weinige ontwik-' celing voort, waardoor ze tegenover de pers van dfert dag athterl? k is; toch mag ze zith daaro'vw

niet te zeer verontschuldigen, maar moet ze elk woord van wie het goede lief heeft dankbaar aannemen, en al haar krachten inspannen, om een positie waardig te zijn. Zij moet als de apostel zichzelven aangenaam zoeken te maken bij de conscientlën der menschen. Ook is het waar, dat bladen als »de Wekker" en meerderen de markt bederven; die niets dan twist zaaien, zonder waarlijk ooit ernstig te pogen beginselen te onderwijzen en te bepleiten; bladen, die geheel persoonlijk zijn, en beneden de minste manieren van al wat pers heet, allerlei booze bewegingen in het vleesch, allerlei persoonlijke hartstocht kweeken en aanzetten. En is het dan te verwonderen, dat zij, die minder leerden onderscheiden, met het vuile water nu ook het kind, dat in het bad is, wegwerpen, en de pers die naar haar roeping het kerkelijk leven uit de beginselen bespreken en dienen wil, den rug toekeeren, als ware die een wolf in de schaapskooi? Spreekt er niet te hard over. Het was uit liefde tot Sion, dat menig broeder die bladen tot zwijgen zou willen brengen. Al was het een kwalijk begrepen liefde. Al was het een gevolg van beperktheid en beneveling van zijn blik.

En waar de bladen hun taak wel verstaan en hun lezers waarlijk principieel zoeken te ontwikkelen en te leiden, — vergeet niet, dat wie tegen begitiselen en voor beginselen en hun toepassing pleit en strijdt, daardoor vanzelf ook tegenover personen komt te staan; somtijds moet hij personen noemen; somtijds personen van qualiteit noemen, omdat het pad van zulke personen of hun woord en hun qualiteit aan de zuivere of ook aan de onzuivere beginselen of toepassingen kracht geven. Somtijds moeten instellingen, organisation, praktijken ter sprake gebracht worden, waar vele personen banden aan hebben, omdat die instellingen enz. de beginselen raken. Allicht krijgt uw pleidooi, uw aanval of uitval, den schijn, dat gij persmien zoekt te verkleinen in plaats van beginselen te verhoogen, en praktijken en instellingen te verbeteren. Duidt het dus niet euvel, dat niet elk dat zoo aanstonds onderscheidt. En beseft toch wel, dat gij ook al licht een Toosje raakt, wanneer het u om den struik, om den wortel te doen is. Zoekt liever u meer te oefenen in de juiste uitvoering van uw taak, en gij zult toch in het eind ervaren, dat bespreking der beginselen, en ook van de zuivere toepassing, ook van de herziening der toepassing en van de principieele restauratie en uitbreiding van • het leven van Christus' kerk wel gehoor en waardeering zal vinden, zelfs bij hen, die u nu op straat wilden zetten. Wanneer ^z; 'meer geoefend worden in het lezen, in het hooren en onderscheiden, in het overzien van de zaak der kerk, die hun aangaat; en gij wordt meer geoefend in het spreken, in het winnen, in het treffen van het klare voor zichzelf sprekende woord, dan zult gij elkaer vinden en de Heere zal het doen gelukken.

Wie u de voordeur uitzette, och bons er niet op, maar klop bij hem zacht ernstig aan de achterdeur weer aan. Een achterdeur kan ook goed zijn. En wie u dan eerst zonder u aan te zien, een plaatsje gunde in het hooi, die brengt u straks, als ge hem winnen moogt, in zijn voorkamer.

Niet zoo heel gauw, maar'op den duur toch. Laat mij u eens mogen vragen, mijn lezer! en vraagt gij dit eens weer aan anderen.

Hebben kerk en school ook een taak en roeping? In het heden, ook in de toekomst? Zullen, wanneer in de worsteling der eeuwen of der eeuw, die aanbreekt, de organisation der menschen zich opmaken tot den kamp, ook de geloovigen hun organisatiën moeten hebben ? Behoort bij de wapenrusting ook het gelid, het leger?

Zijn er voor het leven, de organisatiën, de verhoudingen van kerk en school ook regelen, ook beginselen, ook ordinantiën ? En moeten de artsen wel zich uitputten in het bedenken, wat het organisme in uw lichaam stoorde — maar komt die storing in het organisme van kerk en school er niet op aan ?

Geldt Gods eere wel daarin, dat gij geen tweeërlei zaad op tiw akker moogt zaaien, en elk schepsel moet laten leven naar zijn aard - maar zijn de ordinantiën Gods 'voor den akker der kerk, voor den kweek/tof des Heeren van geen belang ?

En indien dan voor kerk en school zoo goed als voor elk organisme de juiste beginselen, de juiste methode en praktijk van overwegend belang zijn, zal dan geen publieke bespreking en onderrichting noodzakelijk worden geacht? Neen, daar zijn de kerkelijke vergaderingen niet voor. Dan" toch zou de gemeente er buiten staan; dan zou de clerus herleven. De kerkelijke vergaderingen zijn om te besluiten, om te handelen, om te regeeren, om zaken te doen. Maar zij kunnen juist niet werken, zonder dat er overtuiging bestaat en leeft in de gemeente. Niet een stemming met briefjes, niet een besluit of opdracht, maar wel een inzicht, een overtuiging, een geruisch der wateren in de gemeetite gaat vooraf aan elke ernstige beslissing in de kerkelijke vergaderingen. Die overtuiging rijpte oudtijds door brochures, door gesprekken in den winkel, op de markt, aan het spinnewiel, op de gezelschappen, .en niet het minst in de trekschuit. Daar heeft het geloof der heiligen het remonstrantisme veroordeeld lang vóór de uitspraak der Dordsche Synode. Thans is het de tijd, waarin de pers praat, en allen aan het praten maakt. Allen; want hunner, die belijden, is de zaak van 's Heeren kerk.

Er is een landbouwiiraagstuk — maar daarom ook in onzen tijd een landbouwpers, waarin beginselen, methode en praktijk |in het licht worden gesteld.

Er is ecnpolitiek vraagstuk, - maar daarom ook een politieke pers, waarin beginselen, methode en praktijk in het licht worden gesteld.

Er is ook een vraagstuk van kerk en school, — maar daarom ook een pers, waarin beginselen, methode en praktijk in het licht worden gesteld door wie op dit terrein hun roeping hebben.

— »Maar bespreek dan het persoonlijke leven, of de intiemer werkzaamheden, de geloofsleiding en de geloofservaring" — zoo hooren we ons toeroepen: — die behooren toch ook tot het kerkelijk leven."

We antwoorden: ongetwijfeld. Maar vooreerst geeft de bediening des Woords op dit gebied het noodige. En ten anderen, de zaak lijdt geen uitstel. Er is periculuminmoi-a. Uitstellen is gevaarlijk. We moeten met alle macht tot een zuivere positie op kerkelijk en wetenschappelijk gebied zoeken te komen, daar de vijand reeds voor de poort is. Moeten we dan niet, — bij Gods genade! — nog één poging doen, om Neêrland te behouden ? En hoe kunnen we dat, wanneer ons leven, — toch reeds zoo zwak! — zichzelven verteert door naar anderen regel te willen loopen, dan de Heere er aan gaf? O die quaestiën moeten weg, spoedig, spoedig! Da pas kunnen we onzen wederpartijder te woord staan. En met onze jeugd, in alle wetenschappen onderwezen, en met heel onze kerk, — allen meelevend! — optrekken, om nog voor Sions Koning de erve der martelaren te verdedigen.

Het persoonlijke leven komt zoo vanzelf tot zijn recht. Niet door te willen, dat de hand de voet zou zijn, maar door ^«//z'c^aaOT tot zijn recht te brengen. Komt, geeft ons dan nog plaats en oor!

Ook uw woord mits gij waarlijk ook hooren wilt, sNostra res" roept het ongeloof. »De zaak is ome'. En het worstelt om volk en schepping aan zich te trekken; in alle ordeningen.

»Nostra res" spreke alle man en vrouw onder ons, en sluite niet deur en luiken, maar kome in het licht en in den kring, om samen te beraden van de zaak onzes Gods.

In den Uirechtschen Kerkbode bracht Ds. Klaarhamer de benoeming van ouderlingen en diakenen nog eens weer ter sprake. Dit principieele en heldere stukje zal door hen, die het nog niet bereiken kon, zeker met belangstelling en met vrucht kunnen gelezen worden. Het is van dezen inhoud:

Het blijkt telkens weer, dat het noodig is, om van tijd tot tijd eens te herhalen, hetgeen reeds was behandeld.

2k)o bleek ons dezer dagen, dat het goed zal zijn, om 'nog eens te wijzen op de benoeming van Ouderlmgen en Diakenen.

Tot het welwezen eeiier openbaring van het lichaam van Christus aan de eene of andere plaats behoort, dat zij behoorlijk ingericht, geordend en geïnstitueerd-zij.

Dit brengt dan weder mede, dat er Dienaren des Woords, Ouderlingen en Diakenen zijn moeten.

Dit is niet zoo door menschen bedacht, maar God stelt dat zoo voor in zijn Woord. Hij Ijepaalt dit zoo. Daarom moet het.

De kerk toch moet geregeerd worden, de dienst des Woords moet geschieden, de ware religie moet onderhouden, de ware leer moet haar loop hebben, de overtreders moeten op geestelijke wijze bestraft en in den toom gehouden worden, de armen en bedrukten moeten geholpen en vertroost worden, en alle dingen moeten ordelijk en sierlijk geschieden.

Al deze hoogst gewichtige zaken doet de Christus, maar Hij doet ze in zijn oneindige wijsheid en goedheid door den dienst van menschen.

Dit beUeft Hem zoo.

Hij formeert zich die menschen, dié Hij wil gebruiken. Hij beschikt hun de noodige geestelijke èn natuurlijke gaven en bekwaamheden. Hij maakt hen tot zijn dienst gewillig.

Vervolgens roept Hij hen. Hij doet hun zijn wil verstaan, dat zij Hem dienen zullen in het bovengenoemde werk, dat Hij aan zijn kerke doet. Hij verleent hun vrijmoedigheid; Hij geeft hun het gebruiff hunner gaven en bekwaamheden; Hij geeft hun plaats, om te dienen, ook in de harten der geloovigen.

Hoedanigen en welke nu die geestelijke èn die natuurlijke gaven en bekwaamheden zijn, geeft de Heere duidelijk in zijn Woord te kennen.

Het is dus van den Heere, dat de 3 bekende diensten in zijn kerk er zijn; — Hij heeft bepaald, waartoe deze diensten moeten strekken.

Hij bepaalde, wie in deze diensten kan dienen; — Hij formeert èn roept èn zendt èn doet dienen hen, die Hij tot dezen of dien dienst afzonderde. Alle £ü^««dunkelijkheid en «^««willigheid is dus uitgesloten.

Om in deze zaken naar eigen dunk en wil te handelen, moet men eerst Gods geopenbaarden dunk en wil op zij zetten.

Niet ieder geloovige kan dus dienen, alleen reeds omdat hij een geloovige is. Door het geloof met Christus één plant te zijn en alzoo zijner zalving deelachtig te wezen, dit is naar 's Heeren Woord een onmisbare voorwaarde, om in een dezer diensten te dienen, doch bovendien zijn nu noodig de bijzondere ambtelijke gaven en bewaamheden..; Waar deze laatsten ontbreken, daar kan ook de godzaligste niet dienen' in deze diensten. Hij mist in dat ontbreken zelfs het voor de kerk gevorderde bewijs, As.' de Heere hem tot dezen of dien dienst afzonderde.

Nu is er behalve ö.^aanivezigheidciokxi.o%Txoo^\ de geoefendheid van deze gaven en bekwaamheden.

Hoe meer oefening er voorafging of verkregen werd, hoe meer bruikbaar en geschikt tot den dienst. Hoe minder geoefendheid, hoe minder ook de bruikbaarheid en geschiktheid is.

Toch kunnen er tijden komen, dat de geoefenden ontbreken en de kerk hier of daar het met nog ongeoefenden doen moet.

Ook kan de kerk door" bijkomende omstandigheden er toe geleid worden, om de geoefenden voorbij te gaan en de minder of niet geoefenden te laten dienen. Bijvoorbeeld maatschappelijke of huiselijke omstandigheden, leeftijd of lichaamszwakte van den geoefende kunnen hiertoe noodzaken, of ook hij kan in eenigc zonde gevalle» zijn, of te veel vreemdeling zijn. ••,

Doch een kennelijk onbegaafden hoewel overigens geloovigen Broeder te laten dienen, dat zouden wij nooit eenige kerk durven aanraden. Ons dunkt, dat is óf eigenwilligheid, óf een rekenen met Gods verborgen wil, öf 't is God verzoeken. Dan kan men beter of liever, dan moet men, hoe droevig en schadelijk dit ooii zij, een of anderen Dienst onbezet laten, met verootmoediging voor God over dezen misstand en met een ijverig en biddend zoeken en gebruiken van de middelen, om tot geestelijke genezing of heeling of meerderen geestelijken wasdom te komen.

De vraag is nu, luelke zijn dan die gaven en bekwaamheden ?

Hierop geeft God in zijn Woord het antwoord. En welk dit antwoord is, wat 't inhoudt, dat wordt althans in de Gereformeerde kerken, niet uitgemaakt door A of B of C of wie ook, maar dat hebben alle kerken saam onderzocht en zij beantwoorden die vraag in de Belijdenis, in de Kerkenorde en in de Formulieren van bevestiging.

In deze drie geschriften kan men vinden, ivat de onderscheidene diensten inhouden, tuaartoe zij dienen, en hiermede, alsook door de verwijzing naar de Schrift, is tevens uitgemaakt, hoedanig de ambtsdrager moet zijn naar het gevoelen der kerken volgens Gods getuigenis.

Bij een benoeming is dus de eerste vraag: is deze of die Broeder kennelijk van den Heere afgezonderd tot den eenen of anderen dienst ? j

Dit is geen vraag voor den benoemde, om uitte maken, want hij benoemt niet zich zelf en beoordeelt niet zich zelf; — maar op deze vraag moet de kerk, die de benoeming doet, het antwoord geven.

Het is nog altijd de Heere, die z^^: »zondert mij af'. Alleen Hij zegt 't niet op die wijze als te Antiochië, maar Hij zegt het door zijn geschreven Woord Daarin teekent Hij de geroepenen en afgezonderden voor onze oogen. Zij, die bij het licht van dat Woord dit beeld in natuurlijke en geestelijke gaven , en bekwaamheden èn in hun in-en uitgaan onder de Gemeente en in de wereld vertooncn, zij zijn de afgezonderden.

De ie vraag is dan, of er genoegzame oefening en ontwikkeling van gaven is, om de kerk in eenen of anderen dienst met vrucht te kunnen dienen ? De 3(; vraag is, of er ook redenen zijn, waarom een Broeder, al ware hij ook begaafd en geoefend beide, toch niet zou kunnen benoemd worden. Waarbij dan op de reeds boven genoemde of andere omstandigheden dient gelet te worden.

Voor den benoemde is dan de \e vraag, of er ook omstandigheden zijn, bij den kerkeraad, die benoemde, onbekend en die hem toch naar 's Heeren Woord onbenoembaar maken, 't zij voor een tijd of voor altijd, en hem dus vrijstellen van de opvolging der benoeming, n.l. naar 't oordeel des kcrkeraads. De 2e vraag is dan voor hem: of hij de duidelijke en gevoelige overtuiging heeft, dat hij dcor de wettige benoemuig der Gemeente kennelijk van den Heere zelf geroepen is ?

Kan hij de eerste vraag dan ontkennend en de tweede vraag toestemmend beantwoorden, dan is ook voor hem de zaak besUst, en dan heeft hij vertrouwend op 's Heeren beloften te gehoorzamen gewillig en blijmoedig aan 's Heeren roeping. n Ook hier is dus weder alle eigendunkelijkheid en eigenwilligheid uitgesloten.

De vraag is nu nog, wie doet de benoeming? Hierop antwoorden de Gereformeerde kerken uit Gods Woord, dat dit de kerk doet door haren kerkeraad.

Op alle geloovigen, die saam een plaatselijke kerk vormen, ligt het «ambt der geloovigen''.

Dit ambt brengt voor die geloovigen de verplichting mede, om zich ambtsdragers te. kiezen, om de instrumenten te zijn, waardoor de Heere de afgezonderden roept tot hun dienst.

De Gemeente doet dit dan door den kerkeraad d. i. door haar opzieners en zoo dit werk moet geschieden daar, waar nog geen kerkeraad is, daar gaat het onder leiding van de Classe.

De kerk doet het dus door haar organen haar van den Heere gegeven, door wie al wat tot het welwezen der kerk behoort geschiedt.

Daarom bepaalt onze Kerkenorde terecht, dat de Ouderlingen en Diakenen door het oordeel des kerkeraads zullen verkozen worden.

Kerk en kerkeraad zijn niet twee lichamen maar slechts één lichaam.

Hier is wel onderscJieiditig maar niet afscheiding Als op den dag des Heeren de Gemeente saamkomt, dan is daar in 't kerkgebouw «2> ^ vergaderd, de Gemeente èn haren kerkeraad, neen maar dan is daar niets anders dan een samenkomst der geloovigen tot de bediening des Woords en der Sacramenten; — en als door de week in de consistoriekamer de kerkeraad saamkomt, dan is daar niet een samenkomst zonder de Gemeente en waar de Gemeente buiten staat, neen dan is daar de Gemeente vergaderd in kerkeraad tot al, wat tot de regeering der kerk behoort.

Kerk en kerkeraad hebben dan ook volstrekt geen onderscheiden belangen.

Zij hebben één belang, gelijk zij één lichaam zijn. De kerkeraad stelt dan ook niet de wet, maar voert uit, wat de Gemeente zich door haren Koning in zijn Woord gesteld vindt.

De Dienaren bedienen haar des Konings Woord en Zegelen, de Opzieners bedienen haar des Koning regeering.

De Gemeente zelve ziet daarbij toe en beoordeel mede, of dit bedienen naar het Woord des Heeren gaat. En opdat dit nu te beter zal kunnen geschieden, daarom spreekt zij zich in haar Belijdenis en Kerkenorde en Formulieren uit over dat bedienen van Woord en Zegelen en van de Kerkregeering. In deze stukken maakt de gemeettschap haar ge voelen over deze diensten kenbaar; zij zegt daarin, wat zij daarvan uit Gods Woord oordeelt, gelooft en dus belijdt. Dit is dus voor de gemeenscfuip bindend.

En nu kan A of B wel zijn particulier gevoelen en inzien hebben in een of andere zaak en hij kan dat oak wel uitspreken, — want het zal geen Gereformeerde kerk in 't hoofd komen, om de vrijheid van een Christenmensch aan andere banden te leggen, dan die Gods Woord hem aanlegt, — maar voor de gemeenschap en de vergadering der geloovigen geldt niet'^ijn oordeel of inzien, maar alleen haar belijdenis, haar uitgedrukt oordeel en inzicht.

Dat de Gemeente als kerkeraad door haar Opzieners saamkomt tot al, wat tot de kerkregeering behoort, is ook uit dit werk zelf te verklaren, aangezien het hier al te maal zaken geldt, die zeer gevoegelijk in kleinen kring, maar uiterst moeielijk zoo niet onmogelijlc door velen te saam kunnen geschieden.

Ook zijn er tot dit werk, tot dezen dienst gaven en bekwaamheden noodig, die niet allen gegeven zijn. Waarbij dan noggjcomt, dat de kerkeraad juist door zijn diensten en eigenaardige positie een kennis van personen en zaken en toestanden kan hebben en behoort te hebben, die niet zoo bij allen kan gebonden en ook niet in alle gevallen aan allen kan medegedeeld worden.

In het benoemen van Ouderlingen en Diakenen zijn dus niet kerk en kerkeraad twee maar één. Er is maar één handeling, naar één maatstaf, naar uitwijzen van den eenen Koning.

Die eenheid komt óók daarin uit, dat niet tot bevestiging der benoemden wordt overgegaan voor de Gemeente bij monde van haar stemgerechtigden !. of op andere wijze haar goedkeuring heeft gegeven aan de benoemden.

% De kerkeraad benoemt dus de Ouderlingen en Diakenen.

Hij doet dit op grond van de overtuiging, dat de Heere op de bovenbeschreven wijze hem zijn wil doet verstaan, om dezen of dien Broeder tot dezen of dien dienst af te zonderen, te roepen.

Daarna stelt hij die geroepene aan de Gemeente voor, opdat zij nu kan beoordeelen, óf er ook bezwaren zijn, aan den kerkeraad onbekend, of waarop door hem niet is gelet, waarom die benoemde niet zou kunnen dienen.

Ook bij dit beoordeelen moet dan niet gemeten worden met den maatstaf van dezen of dien, maar alleen met 't bovenbesproken gevoelen, de belijdenis der Gemeenschap, der Gemeente.

Want de benoemde dient niet een of enkelen of velen maar allen, maar Iteel de Gemeente.

Dit «voorstellen" der benoemden geschiedt ook nog hierom, omdat de Gemeente zich gewillig en vrijwillig moet kunnen stellen onder de leiding en regeering harer opzieners. Zij moet hen als Opzieners en Diakenen ontvangen en aannemen, en daartoe is noodig, dat zij geen wettig bezwaar kan inbrengen tegen het oordeel des kerkeraads, dat de benoemde van den Koning der kerk tot dezen dienst is afgezonderd en geroepen.

Dit laatste toch beslist voor de Gemeente. Want wel zijn er, die zich ambtsdragers naar hun eigen begeerte willen vergaderen, maar dat zijn naar Gods Woord zulken, die door 's Konings Woord niet tot gehoorzaamheid worden geleid, maar integendeel door de waarheid geprikkeld worden tot verzet tegen zijn geopenbaarden wil, soms met een zeer schoonschijnend beroep op den verborgen wil, dien zij zeggen te kennen door bijzondere openbaring.

In geval er nu eèn kerk is, waarin zulks zonder hinder geschieden kan, daar stelt de kerkeraad volgens de kerkenorde onzer kerken, eer hij benoemt, aan de Gemeente een dubbelgetal voor, opdat zij door haar stemgerechtigden daaruit die Broeders aanwijze, die zij wenscht te zien benoemen.

Die aangewezenen worden dan benoemd. Zoo is dus deze zaak in onze Gereformeerde kerken inderdaad op zeer wijze en goede manier naar des Konings Woord geregeld.

Toch is 't mogelijk, ten gevolge van het gebrek en de zonde, die ons allen aankleeft, dat er ook in de uitvoering gebrek wordt gezien en verschil ontstaat.

Is dit 't geval en kan dat niet door den kerkeraad verholpen of tot gewenschte oplossing gebracht worden, dan wordt daartoe de hulp der Classe ingeroepen.

Nu bestaat in enkele kerken ook wel de gewoonte, . om bij dit werk aan te vangen met de Gemeente een zoogenaamd grostal te laten maken, waaruit dan 't dubbelgetal door den kerkeraad wordt gemaakt en waaruit dan na aanwijzing weder door de gemeente do Kerkeraad benoemt.

Op zich zelf is hier niets tegen en kan dit zeer goed, doch 't blijkt ook in onze dagen weder, dat deze wijze van doen slechts voor enkele tijden en plaatsen geschiktelijk en zonder schade kan gevolgd worden. De resultaten daarvan gezien en de moeielijkheden, die zich daarbij voor doen, zijn wel zoo, dat men niet lichtelijk tot invoering daan'an zal overgaan. En dit te minder, omdat de manier van handelen, die 'teerst in onze Kerkenorde wordt aangegeven, in 't wezen der zaak niets van de laatst besprokene verschilt, ook, in niets minder naar Gods Woord is, stellig evenveel waarborg voor een goede keuze oplevert, en zeker eenvoudiger en sneller tot 't begeerde einde leidt.

Toch brenge men ook in dit opzicht niet zonder dringende noodzakelijkheid verandering in de tot nu gevolgde wijze van doen. Wij meenen nu hiermede het noodigste in deze zoo gewichtige zaak te hebben besproken en althans eenigszins aan sommiger begeerte te hebben voldaan. Zij ons woord der kerken tot zegen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's