GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Des heeren spruite en de Vrucht der aarde.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Des heeren spruite en de Vrucht der aarde.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te dien dage zal des Heeren Spruite zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen, die het ontkomen zullen in Israël. Jesaja 4:2.

De Kerk ontving van haar God de Schrift, en in die Schrift, om der volk'renen der eenvoudigen wil, niet betoog aan betoog geregen, maar schier alles in beeld., in beeldspraak., of in aan beeldspraak ontleende figuur.

De Schrift redeneert weinig, maar toont en vertoont., laat u zien., en in dat zien genieten. Althans indien ge bij het oor om te hooren, ook een oog om te zien ontvangen hebt; want ook hier geldt het: Alleen wie oogen heeft om te zien, die ziet wat de Geest aan de Kerke Gods voorhoudt.

Uw Jezus seen Vrucht der aarde" te noemen, wie zou dat aandurven? En toch, dat doet God in zijn Woord. Er staat niet, wat wij zouden zeggen, dat uw Jezus sder menschelijke natuur deelachtig is", maar ge ziet de wereld als één groot akkerveld voor u liggen, en op dien akker werd het eerst dor, er wies niets meer op; maar zie, nu gaat uw blik weer over dien akker uit, en nu wordt ge verrast door het zien van een heerlijke vrucht, en ge merkt het aanstonds, die vrucht is er niet op neergelegd, het is geen zelfbedrog, wel waarlijk is die vrucht uit den bodem, uit dien verdorden grond opgekomen, het is niet in schijn slechts, maar wezenlijk, een Vrucht der aarde.

Uw Jezus is niet als een engel uit den hemel neergedaald, maar ontvangen in Maria's schoot, en »uit de baarmoeder" voortgekomen. Die baarmoeder nu, waaruit alle mensch geboren wordt, heette reeds in Ps. 139:15 jhet nederste deel der aarde." Of dankt de Psalmist daar niet: Mijn gebeente was voor Uniet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben, in de nederste deelen der aarde."

Uit die nederste deelen der aarde nu is ook deze Vrucht der narde opgekomen, Hij, onze Immanuël, Jehovah Zidkenoe is zijn naam. Want, en dit vertoont de profetie er ook bij, die Vrucht der aarde kwam uit als een Spruit des Heeren.

Uit de aarde op zich zelve sproot niets meer uit. De bodem was er nog wel, maar de kiem in den grond was dood. Uit die wereld zelve kon niets meer uitkiemen, dat eeuwig bloeien zou. Door de zonde was het leven der aarde in het hart gestikt.

En als er nu toch iets ritselt, en een teere kiem den bodem opdlt, en er doordringt, en te voorschijn komt, en er een Spruit opschiet, dan is die spruit niet uit een verloren zaadkorrel die nog in den bodem verscholen lag, dan is die zaadkorrel van boven gekomen, dan is die levenskiem-uit den hemel, dan is die spruit die zich omhoog verheft geen spruit des menschen, maar de Spruit des Heeren., diezelfde wondere Persoon van wien het in Psalm 2 zoo raadselachtig klonk: Gij zijt mijn Zoon., heden heb Ik ti gegenereerd.

Twee lijnen alzoo die zich naar elkander toebewegen, en in het hart van Messias elkander snijden.

De ééne lijn die van boven komt, en daarlangs verschijnt de Spruit des Heeren., en de andere lijn die uit de aarde zich opbuigt, en daarlangs verschijnt Messias u als de Vrucht der aarde.

Immers zoo staat er: sTe dien dage zal de Spruit des Heeren zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot heerlijkheid en tot sieraad."

En voor wie zal die Spruit., zal die Vrucht tot »voortreffelijkheid" zijn"? Voor de wereld? Neen. Voor al wat Israël heet ? Evenmin. Alleen maar het overhlijjsel ial er deel aan hebben, die kleine schare die, toen alles week en ieder afviel, stand hield, en nu schuilen mag in de Tente van haar God.

Want, geef er wel acht op, die Spruit en die Vrucht wordt niet gezien, zoolang er nog iets' van menschelijk zaaisel op den akker tiert. Eerst als alles dor en dood op dien akker is, dan ontkiemt op dien verstorven akker het Leven.

Nu is deteekeningvan dien voorafgaanden dood bij Jesaia zeker, naar onze opvatting, wild. Niet in het beeld van een dooden akker, maar heel anders, allerlei beeld dooreenstrengelend endooreenmengend.

Eerst ziet ge een eik, en van dien eik vallen de bladeren af, en naakt strekt hij zijne takken naar den hemel uit. Dan toont de profeet u een schuur vol vlas, en er valt een vonk in, en alles brandt weg. Nu gaat het op den mensch over, en ge ziet ze vluchten in de rotsspleten en zich verbergen in het stof, dat ze roepen en gillen: Bergen, valt op ons en heuvelen, bedekt ons!

En nog weer andere beelden verdringen zich en hoopen zich op één. Ge ziet het brood als een staf, waar de uitgeteerde mensch nog op leunt, en dien staf slaat God hem onder den schouder weg. En als dan het kleed, om ooveel schaamte te bedekken, nog de laatste oevlucht is, worden op Jeruzalems straten die kleederen zelfs aan de aanzienlijke vrouw van et lijf gescheurd, dat er ^kaalheid is voor haar lechten, en omgording eens zaks in stede van et kleed dat zich om de lendenen golfde." Tot an eindelijk het meest krasse beeld komt, de anhoop van de vrouwen in Israël, die omdat lle man gedood is, geen zaad der kerk meer oort kunnen brengen; ons aldus geleekend, dat zeven vrouwen één man aangrijpen, èn zeg­ I f d s gen : ïOns eigen brood zullen we eten, en zelven voor onze kleeding zorgen, alleen laat ons naar uw naam genoemd worden, en neem onze smaadheid van ons weg."

En als nu in dezen kaleidoscoop van elkaar opvolgende beelden, van den ontbladerden eik, het in vlam geschoten vlas, het in de rotsspleet vluchtende volk, de weggeslagen staf des broods, het van het lijf gerukte kleed, en eindelijk in den smartkreet van Israels vrouwen over de kinderkens die er niet meef< zijn zullen, de teekening van den dood voleind is, en er van 'smenschen zij, van den kant der wereld, niets is dan angst, doodsbenauwing en vertwijfeling— dan komt opeens dat andere beeld, van een sierlijke Spruit des Heeren., die tintelend van frissche levenskracht uit den bodem opschiet, van een Vrucht van de aarde., waarin het Israël Gods zich mag verheugen.

Zoo ligt achter het Kerstfeest, niets dan dorheid en onmachtigheid. Er gaat een licht op, een groot licht komt, maar zijn eerste stralen kunnen niet doorbreken, tenzij eerst de donkerheid zij geweken van den nacht.

De wereld, en Israël, en het overblijfsel van Israël, moeten het zien en verstaan, dat er geen vonk meer glinsterde, dat het alles sdkdonkere nacht was geworden, en dat toen eerst het Licht van Immanuël doorbrak. Vandaar dat zoo terecht ons Kerstfeest in de donkerste dagen van het jaar is geplaatst. Een Kerstfeest in Augustus, als de zon hoog aan den hemel staat, zou geen sprake van het zinnebeeld voor ons hart hebben.

En toch juist die sprake heeft de kerk des Heeren, en heeft het hart van een iegelijk mensch zoo telkens noodig; want wie in zijn ziel geen nacht heeft gekend, kent voor zijn ziel ook geen Immanuëlsmorgen. Wie geen kennisse heeft aan den dood, heeft ook geen kennisse aan het leven van den Zone Gods. Op den bodem van een menschenhart, dat niet bekend is te zijn een gansch verdorde akker, kan de Spruit des Heeren niet ten sieraad zijn, en deze gansch éénige Vrucht der aarde niet tot verkwikking.

Zoolang op dien akker allerlei andere bloem nog uw oog boeit, en allerlei andere plant u nog tegengeurt, en allerlei ander uitspruitsel u nog bekoren blijft, is er aan dit Rijsken uit Isai's afgehouwen tronk voor u geen gedaante noch heerlijkheid dat ge het zoudt aanzien en het zoudt begeeren.

Zooals de muilezel op het dorre hooi aanvalt, en de roos van Sarondie er vlak naast bloeit, niet aanziet, maar wegtrapt, zoo is de verdoolde mensch, die zich vergaapt aan het verdorde en vergulde blad van de ijdelheden, en juist daarom voor de Spruit des Heeren geen oog heeft.

Deze levende roos van Saron laat zich met geen andere verwelkte bloem tot één ruiker saambinden.

Deze Spruit des Heeren wil alleen, wil op zich zelf, wil onder wegwerping van alle andere bloem, bewonderd en genoten zijn.

Niet een sieraad naast aan den sierbloesem, maar uw eenig sieraad, al uw heerlijkheid, uw overvloedige »voortrefïelijkheid".

En wie zóó zijn Jezus niet bezit, die mag voor Immanuël den wierook ontsteken, maar de hef de Christi in zijn hart doen gloeien, kan hij niet.

Nu is dè onderzoeking uwer ziel op dit punt zeer zeker niet aan het Kerstfeest gebonden.

Dat komen tot de bekentenis van eigen dood en dorheid, opdat de Spruite des Heeren door leven van boven, toch als Vrucht der aarde onze ziel verkwikke, gl? ? t onder de werking des Geestes al de dagen van het jaar door; en wel geen dag zal ooit in een jaar voorbijgaan, dat de Geest niet in eenig land of onder eenig volk, weer een schaapje van Jezus thuis brengt in den stal van den goeden Herder.

Zelfs is er geen aanwijzing in de geestelijke historie, dat dit in de dagen die aan het Kerstfeest voorafgaan meer dan anders geschiedt. Hoe zou ook de werking van den Heiligen Geest zich binden aan de menschelijke instelhng van zulk een feestdag!

Maar wat wel noodig bleek is, dat, de geloovige, die reeds door genade tot die erkentenis kwam, dat nogmaals doorleve, er nogmaals met heel zijn ziel inga, en aldoor zijn leven in Christus weer verdiepe, en daardoor verrijke.

We vergeten zoo snel. ïjens diep ingeprente indrukken sleten toch weer lüt. In de gewoonte ligt iets zoo doodends. Dan komt er stof op het goud en het verduistert en toont zijn glans niet meer. Voor het oog trekt allerlei nevel. En zoo stompt af wat eerst zoo fijngevoelig was.

De liefde voor Jezus kan ook in het hart der besten zoo jammerlijk verkoelen.

En tegen dat kwaad nu ligt in ^•iXnadenkend meêdoorleven van het Kerstfeest niet zelden afdoend medicijn.

Ge wordt er dan weer bij bepaald. Alles werkt weer saam om er uw aandacht op te richten. Het is of het stof voor uw oog weer van het goud afgaat, of de nevelen terugwijken, en of het beeld van uw Goei, uw Redder, uw Heiland, weer in klaarder omtrekken, in helderder tint, m rijker glans voor uw zielsoog treedt.

En mag dit dan gepaard gaan met zelfontlediging^ dat ge de dorheid op den akker van uw hart weerklaarlijk inziet, en gepaard gaan met een helder inzicht, wat dood over den akker der wereld sweejt, dan ontdooit er iets van binnen; dan smelt weg wat uw liefde verhinderde; de oude, eerste liefde voor Immanuël begint weer vaardig over u te worden; en zooals ge eens als kind in blijde verrukking van Bethlehem en die kribbe hebt gezongen, zoo jubelt het alles in u dien Eeuwige weer tegen, het Middenpunt van uw verlangen, en den Trooster uwer ziel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Des heeren spruite en de Vrucht der aarde.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1895

De Heraut | 4 Pagina's