GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Beroeping of Oproeping ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beroeping of Oproeping ?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Vaak heeft men voor het denkbeeld, dat oproeping voor het ambt regel zou kunnen zijn, verwezen naar Jesaia 6:8, waar de Heere vraagt: gt; Wien zal Ik zenden, en wie zal ons henengaan ? " Een vraag waarop Jesaia antwoordt: Zie hier ben ik, zend mij henen."

En metterdaad indien hieruit bleek, dat deze beide hier gestelde vragen destijds in het gemeen, tot allen die voor zulk een dienst in aanmerking konden komen, waren uitgegaan, zoodat terwijl de anderen zwegen, alleen Jesaia zich gewillig had betoond; en indien behalve dit ééne geval nog tal van andere voorbeelden waren aan te wijzen, dat de Heere op zulk een wijze de mannen opriep, die Hij zou uitzenden; — zoo ware hieraan ongetwijfeld een gewichtig argument voor de oproeping van missionarissen te ontkenen.

De zaak zou er nog wel niet meê beslist zijn, nademaal men zich altoos tweemaal bedenken moet, alvorens men uit een buitengewone bedeeling besluiten zal tot hetgeen ons te doen staat in deze getvone bedeeling; maar dat geven we toch toe, er zou alsdan voor oproeping veel te zeggen zijn.

Doch gelijk men weet, noch het één noch het ander geldt hier.

De uitroep: > Wien zal Ik zendenen wie zal ons henengaan ? " werd volstrekt niet voor aller oor uitgeroepen, maar kon alleen door Jesaia worden beluisterd. Die uitroep was geen uitgaand manifest, noch ommegaande zendbrief, maar een woord gesproken in een visioen, en wel in een visioen dat aan één man ten deel viel.

Meer nog, die uitroep ging tot dien éénen man in dat visioen niet terstond uit, niet tot dien man gelijk .hij was, maar eerst nadat er een engel was nedergedaald om dien éénen man van zijn onreine lippen met een gloeiende kool van het altaar alle inklevende onreinheid uit te branden.

Ook geschiedde die uitbranding niet sprakeloos, maar onder de uitdrukkelijke bijvoeging: »Zie, deze heeft uwe lippen aangeroerd."

Neemt men nu dit alles saam:1°. dat het hier verhaalde plaats grijpt in een visioen; 2°. dat in dit visioen met één man wordt gehandeld; en 3*. dat aan dien man vooraf opzettelijk de mond, die spreken zal, gereinigd wordt, — dan zou het toch ongerijmd zijn, in dezen vragenden vorm van het: Wien zal Ik zenden? " iets anders dan een oostersche en visionaire spraakwending te zien, en zeer terecht heeit heel de kerk van Christus en hebben de vele uitleggers, die den inhoud van Jesaia 6 wilden weergeven, dan ook nooit gesproken van Jesaia's oproeping, ma.a.raltoos van het roepingsvisioenvanJesaia..

Van oproeping is hier eenvoudig geen sprake. Oproeping moet tot meerderen uitgaan. Een vraag, een uitroep, die tot één man beperkt wordt, kan reeds daarom het karakter van oproeping niet bezitten.

En evenmin houdt de tweede onderstelling stand, alsof zulk een vragend roepen de gewone wijze ware geweest, waarop de Heere zijn werktuigen verkoren had.

Zoogoed als nergens is hiervan, hetzij in Oud, hetzij in Nieuw Testament sprake. Jesaia 6 ; 8 staat in dit opzicht geheel alleen.

Noach wordt geroepen. Geroepen wordt Mozes. Mozes moet zelfs tegen zijn wil toch gaan. En Aaron kiest niet hij, maar kiest de Heere hem' tot een' hulpe.-Evenzoö gaat het met Jozua. Met David. Met Jeremia. Met Amos. Straks met elk der discipelen. En ten slotte met Paulus op den weg naar Damascus.

Want wel is het koninklijk ambt en het hoogepriesterlijk.ambt eeuwenlang aan de geslachten van Isa'i' en Aaron gebonden. Maar ook waar een^ambt van vader op zoon overgaat, j is het^ niet ^X of IJ die zich als zoon aanbiedt, noch een vader die N. N. oproept, vragende wie zijn zoon wil worden, maar is het God de Heere, die in de geboorte zelve bepaalt, wie zoon zijn, en dus het ambt bezitten zal.

Vraagt men dan ook, of in de Heilige Schrift van zulk oproepen of zich zelf aanbevelen eenig spoor te ontdekken valt, zoo moet eer integendeel geantwoord, dat er veelszins zelfs dwang moet worden uitgeoefend, om die gaan moest tot gaan te bewegen.

Jeremia]komt in verzet, en zegt: »Ik zal niet meer in zijn naam spreken." En dan ontsteekt „de-Heere een vuur in zijn binnenste tot hij het niet langer uit kan houden.

Juist zooals bij Mozes, die zich verontschuldigt, omdat hij zegt niet te kunnen spreken en zwaar van tong te zijn.

Jonas wordt zelfs ongehoorzaam en poogt zijn roeping te ontvluchten.

In Gethsemané ziet ge alle jongeren desgelijks op de vlucht slaan. Petrus verloochent zijn Heere.

En Paulus biedt zich zoo weinig aan, dat hij door een wonder uit den hemel moet overmeesterd worden.

Er is alzoo met de Schrift voor oogen, geen quaestie van, ^of Jesaia 6 : 8 ziet in het minst niet op een algemeene oproeping, en buiten Jesaia 6 : 8 is eer van overweldiging van de geroepenen, dan van eigen aanbieding sprake.

Want wel is het^zoo, .., dat de eerste discipelen begonnen met Jezus te volgen. Maar hierbij zij opgemerkt:1°. dat ze dat deden op last van Johannes den Dooper; 2". dat Jezus reeds Filippus het » Volg mij" toesprak; 3", dat het discipelschap op zich zelf geen vol. ambt was, en dat het engere ambt eerst , in het apostolaat school; 4". dat voor zooveel de discipelen ook vóór het apostolaat ambtelijk optraden, Jezus zelf betuigde: Niet gij hebt mij uitverkoren, maar ik heb u uitverkoren"; 5°. dat de aanstelling in het apostolaat van Jezus rechtstreeks, na de uitwerping van Judas, uitging; en 6". dat de apostelen, om hun getal aan te^vuUen, baden: Heere, wijs Gij .aan, i diei.JGij\verkoren\^ebi' (Hand. i: 24).

Ditsiwat het geschiedkundige gedeelte betreft, en nu voor wat de zaak zelve aangaat, is juist heel destrekkingder Schrift om het eigenwillige, om het eigendunkelijke, om het zeltbepalende uit heel den dienst van God uit te sluiten.

Het is de Heere die regeert, en die in alle dingen de majesteit zijner hoogheid doet doorwerken.

Zal nu iemand in het ambt van zulk een Koning treden, dan is hem noodig de verzekerdheid, dat werkelijk zijn Koning' hem volmacht schonk, hem zond en uitzond, en daartoe in dezen dienst stelde.

Wie uit zichzelven indrong, is steeds in de kerk van Christus teruggewezen geworden, en als uitgangspunt bij de bevestiging in het ambt, heeft de kerk van Christus steeds gevraagd: niet of zulk een persoon zelf bereid was om te gaan, maar geheel omgekeerd, of hij de overtuiging in zich droeg van wettelijk door de gemeente en mitsdien van God zelven geroepen te zijn. Een predikant die moeite doet om een beroep naar elders te krijgen, stond, ook al bleef hij hierbij in hetzelfde ambt, steeds in kwaden reuk.

En - ^zoo ; sterk ïzelfs is dit besef, dat we niet Pelagiaansch met eigen wilskeus, meiar Schrittuurlijk met . een roeping Gods te doen hebben, in het Gereformeerde besef doorgedrongen, !dat een lid, tot ouderling of diaken beroepen, naar goeden kerkdijken regel niet m, ag bedanken, maar, indien hij bedenking heeft, aan den kerkeraad verzoeken moet, of deze, zijn bezwaren gehoord, hem van de roeping wil ontslaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Beroeping of Oproeping ?

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's