GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Cweede Groninger Predikanten-Conferentie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Cweede Groninger Predikanten-Conferentie.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(DEBAT).

Na het gehoudea-Teféraat van Prof. Bavinck over s Schepping en Herschepping", volgde een zeer geanimeerd en belangrijk debat, vooral tusschen Ds. Bos en Prof. Bavinck.

Ds. Langhout van Groningen vroeg: Of de referent het gevoelen is toegedaan dat de hel een deel uitmaakt van de Schepping? Als de realiteit van de zonde inhoudt, dat de mensch naar Gods beeld geschapen is, hoe dan, heeft de zonde realiteit verkregen in d= Engelenwcreld ?

Ds. Bos van Bedum is het volkomen eens met het gesprokene van den referent; het was zoo helder als kristal. Gaarne zoude hij na afloop der discussie orer het referaat, vragen doen, welke in verband staan met het besprokene onderwerp. Het gevraagde verlof wordt door de Conferentie verleend.

Ds. Krohne van Zoutkamp vroeg: Of bij de herschepping iets nieuws in den mensch komt.

Ds. Prinsen van Oostwold vroeg: Of het niet heter is te spreken van besluiten^ dan van ideeën in God. Plato toch sprak ook van ideeën in God.

Ds. Kouwenhoven van Groningen zou gaarne vooral eenige opheldering wenschen over de bewering van den referent: Het geloof was in den mensch Christus Jezus.

Ds. Goris van Veenwoudsterwal vroeg: Is het beeld Gods aan den mensch gegeven, hoe kan dan juist daardoor de mogelijkheid van zondigen bestaan ?

Prof. Bavinck zegt in antwoord aan Ds. Langhout, dat de hel wel terdege een element in de schepping is. De hel valt echter buiten de herschepping. Wanneer wij spreken van de herschepping van de schepping, hebben wij het oog op het organisme, de kosmos. De schepping als kosmos wordt wel terdege hersteld; zoo geschiedt ook met de herstelling der menschheid. Wat de tweede vraag van Ds. L. betreit, de realiteit der zonde vloeit hieruit voort, dat de mensch geschapen is naar Gods beeld. Immers, dat de mensch een wil heeft om de mogelijkheid ook van zondigen in realiteit te doen overgaan, is een element in het beeld Gods. De theoloog Maastricht zegt, dat ook de Engelen elementen, trekken van het beeld Gods hebben. Wij kunnen wel terdege zeggen, dat de wil van de Engelen is naar het beeld Gods. De wil van God is, dat Hij machtsdaden kan doen; die wil nu is ook in den mensch aanwezig. Maar die macht had hij niet mogen gebruiken, zooals hij gedaan heeft. Dat de mensch had kunnen zondigen is nog een trek van het beeld Gods. Ja, dat de mensch nu nog de zonde kan doen na vrije keuze, na overleg, is nog een trek van het beeld Gods. De formeele akte van het wilsvermogen is naar het beeld Gods. — Aan Ds. Krohne zegt referent, er komt iets nieuws in den mensch bij de herschepping, maar de vraag is wat ? Het nieuwe is geene substantie; het zijn hebbelijkheden, eigenschappen, kwaliteiten. — Aan Ds. Prinsen: Het woord idee in God mag niet gebruikt worden zooals Plato dit deed; hij dacht alleen aan foutbegrippen. Wij mogen van idee spreken wanneer wij daarbij denken aan alle gedachten Gods omtrent al het bestaande. Zoo opgevat, is voor het woord idee veel te zeggen. Wanneer wij van God spreken, mogen wij het woord begrip, afgeleid van begrijpen, niet bezigen. Wij moeten dan de woorden gebruiken gedachten of ideeën. God geeft aan de dingen elk zijn aard, omdat Hij het zoo denkt, zoo wil. Is het niet beter — heeft Ds. P. gezegd — om van besluiten Gods te spreken ? Prof. B. betoogde, dat uit den wil van God de werkelijkheid opkomt van hetgeen in Zijn ideëen lag. Op Pantheïstisch standpunt kan men de realiseering der ideëen van God niet verklaren Bij het Pantheïsme is dit het bezwaar, hoe is de werkelijkheid der wereld uit God voortgekomen ? Wij moeten aan den eenen kant het Pantheïsme vermijden, maar wij moeten ook aan de andere zijde vasthouden dat de wil toch aansluit bij de ideëen in God. Hegel leeraarde, dat de wereld uit God als logos is voortgekomen. Later heeft Hartman deze gedachte aan eene reformatie onderworpen. Het realiseeren van de wereld — zoo hebben wij het ons voor te stellen — is tweeërlei. De wereld is noch alleen uit de idee, noch uit den wil, maar uit samenwerking Van l h d d b i k beiden. — Aan Ds, Kouwenhoven: Dezen spreker was het niet helder, dat er gesproken kan worden van een gelooven bij Adam en ook bij Christus. Wat is gelooven? De waarheid aannemen. Nu moest Adam in zijn tijd veel gelooven, omdat God het hem zeide; hij zag vele dingen niet. De fout van Adam is geweest, dat hij niet geloofde, maar God heeft willen begrijpen. Zoo heeft Jezus aan het geloof vastgehouden; daarom is Hij door het geloof als Middelaar in de woestijn staande gebleven. Alles toch was tegen hem, alle dingen in hemel en op aarde. Dat geloof in Adam en Jezus is niet vreemd aan onze menschelijke natuur op aarde. Het gelooven is geen nieuw element bij ons. De onherboren mensch gelooft ook. Het is alleen maar de vraag: wat gelooft|men. De natuurlijke mensch gelooft Satan. Het geloof van Adam had als object Gods deugden; wij hebben als object Gods genade.

Nadat onderscheidene sprekers hadden gerepliceerd en ook anderen het woord gevoerd hadden, beantwoord door Prof. Bavinck, kwam Ds. Bos aan het woord. Hij zeide: Hoe komen wij tot het rechte weten, verstaan, zien, inzicht, ligt dat principieel in de wedergeboorte, tot ontwikkeling, tot zelfbewustzijn gebracht door logische acties, of door onmtddelijke inwerking op ons bewustzijn door den H. Geest; of door de H. Schrift, onder toepassing des Geestes ? m. a, w, : Staat de wetenschappelijke, wedergeboren mensch onder onmiddelijke inspiratie van den Geest, van den logos, en behoeft hij dan alleen te bewijzen dat zijn inzicht Schriftmatig is, of moet hij zijne wetenschap als theoloog principieel uit de H. Schrift putten en voortdurend daaraan toetsen, licht «werpenae op God en op alle werken Gods op het Theologische en het kosmische? Is er ook een wetenschappelijke roeping, bijv. de beoefening der wetenschap, enz., die ik wel betrachten mag als Christen, als geloovige, en «/rf als lid eener geïnstitueerde kerk ? Zoo ja, hoe komt het dan, dat een Christen, die gehoorzaam is inzake de institueering eener belijdende kerk, daardoor ongeschikt en onbevoegd wordt te doen wat hij mag en kan doen zonder dat hij zijn plicht betracht ter institueering ?

Wordt hij door de instelling der ambten en door de beoefening van kerkelijke gemeenschap beperkt in zijn doen ?

Is hij op de wereldmarkt, in maatschappelijke dingen werkende, niet als lid eener geïnstitueerde kerk te beschouwen, maar alleen als Christen; zoodat hij alleen als lid eener geïnstitueerde kerk is aan te merken onder den dienst des Woords en der Sacramenten?

Indien de Theologie ïin beginsel voorwerp en doel" verschilt van de andere wetenschappen, en alleen formeel met haar overeenkomt (Geref. Dogmatiek I 529), waar ligt dan, behalve in het formeele (logische actie enz.) de grond voor het organisme van al de wetenschappen?

Het object der Theologie is de cognitio Dei, wordt gezegd, waarom kan God niet het object genoemd worden, daar het toch om God te doen is (Geref. Dogmariek II 2), die zich heeft geopenbaard, opdat wij Hem kennen zouden, voorzoover God te kennen is? De kennis toch die God van zichzelven heeft, is even ondoorgrondelijk als God zelf.

Klopt het ook wel te zeggen: Theologie is de systematische beoefening der kennisse Gods; dus wetenschap van de kennis?

Heeft de Theologie een eigen object, n.l. God, kan zij dan ook niet wetenschappelijk, d. i. systematisch, beoefend worden, zonder in e'én Cyclus te staan met de andere wetenschappen, met geen ander verband dan een formeel verband ? m. a. w. kan de Theologie alleen wetenschappelijk beoefend worden in een Universiteit, of ook aan een Theol. School?

Prof. Bavinck stemde Ds. B. volgaarne toe, dat er verband bestaat tusschen den logos in de Heilige Drieëenheid en den logos in den kosmos. Er is tusschen beiden echter een essentieel verschil. De logos, als drager van het geschapene, als geheel der gedachten Gods, vormt ééu systeem. De ideeën en besluiten Gods zijn één. Alle dingen die bestaan zijn eerst gedacht door God; zij zijn dus belichaamde gedachten Gods. En nu is geheel ons streven in de wetenschap, om ons geheel in de gedachten Gods in te denken, den logos te vatten. Als ons bewustzijn nu maar rijk genoeg was, zouden wij dit kunnen. Wij zijn echter vreeselijk beperkt, en kunnen daarom niet diep genoeg dalen op den logos der dingen. Door de zonde is alles in het ongereede gebracht. Alle wetenschap moet daarom worden herboren, in de eerste plaats die, welke staat naar de kennisse Gods. De bijzondere openbaring komt er tusschen door inspiratie. De wegen, waardoor de kennis tot ons komt, zijn abnormaal. Wij leeren God kennen door den kosmos. Om een voorbeeld te noemen: De Bijbel is eene openbaring Gods door eene bijzondere bewerking tot ons gekomen. Maar op dit oogenblik is toch de Bijbel voor ons een gewoon menschelijk boek. Zoo is het ook met de kerk; de wedergeboren mensch; zij allen zijn elementen in den kosmos.

De verhouding tusschen Theologie en wetenschap. De Theologie heeft een eigen object, een igen doel; zij blijft een gewoon menschelijke etenschap; die op dezelfde wijze wordt beoefend ls alle andere wetenschappen. Principieel is het oor den beoefenaar der natuurkunde, geneesunde, enz. evengoed noodig tot God bekeerd e zijn, als voor den Theoloog. De Theoloog moet op dezelfde manier ploeteren, folianten doorwerken, om Theologie te bestudeeren, als dit met andere wetenschappen het geval is. De Theologie heeft dus ook een object in den kosmos. Daaruit nu vloeit voort, dat die wetenschap niet kan buiten de andere wetenschappen; zij behoort tot den Cyclus der wetenschappen. Zoodra iemand Theologie als wetenschap wil, kan hij deze niet buiten de universeele wetenschap bannen.

De Theologische school. Spr. heeft nimmer de overtuiging gehad, en kan nog niet overtuigd worden, dat het eischen van een Theol. school volkomen gerechtvaardigd zoude zijn. Dus de kwestie is niet, zooals Ds. Bos het in het laatste nommer der Bazuin voorstelt, naast de Universiteit voor de wetenschap een Theol. school tot opleiding voor dienaren des Woords. Voorzeker, als men het wil, en men heeft er het geld voor over, mag men in ons land wel drie Theol. scholen hebben. De concept-acte ging dan ook van deze gedachte uit; de opstellers hebben echter gezegd, dat er financieele bezwaren verbonden waren te hebben een Theol. school en een Theol. faculteit aan eene Universiteit. Alleen zoude het verkeerd zijn voor de eenheid der kerken wanneer aan beide mrichtingen in verschillende richting werd onderwezen. Er werd daarom toen — en terecht — voorgesteld tot samenwerking. Spr. kan niet op het standpunt staan: aan een Theol. School kan niet, aan eene Universiteit wel Theologie wetenschappelijk onderwezen worden. Men mag dus evenmin zeggen: De Theol. school moet weg, als: de Theol. fac, aan de Universiteit moet verdwijnen, omdat daar de bmefening der Thecf!. niet behoort. Zoowel aan eene school, als aan eene Universiteit mag men Theologie beoefenen. Eenandere zaak is of tegen het hebben van twee inrichtingen geene financieele bezaren bestaan. Wat spr. aangaat, hij zal blijven protesteeren tegen de bewering: Aan eene Universiteit wordt de Theologie als wetenschap onderwezen, en eene school dient voor de practische opleiding der bedienaren des Woords, Daardoor toch werd spr. vreeselijk in den hoek geduwd, en daarin heeft hij natuurlijk geen lust. Zoowel de Theol. fac. aan eene Universiteit als de Theol. school hebben met elkander ten doel zoowel wetenschappelijke beoefening der Theologie, als practische opleiding. Men beoefent de wetenschap omdat men daarmede een doel in het leven heeft, om er ook van te kunnen leven. En daarom, wat God samengevoegd heeft, schelde de mensch niet.

Ds. Bos zegt, dat het hem genoegen doet, dat Prof, Bavinck met hem gelijk denkt, dat de beoefening der wetenschap een doel heeft in het maatschappelijk leven. Het heeft spreker eveneens verblijd, dat de Theologie als wetenschap, evengoed aan eene Theol. school, die van de kerk uitgaat, kan beoefend worden, als aan eene Universiteit; daardoor is gelogenstraft de bewering, dat de kerken de Theologie als wetenschap niet mag beoefenen, Spr. heeft echter nog geen antwoord op de vraag: Hoe komt men aan wetenschap der Theologie, met andere woorden: Heeft de Theol, de H, Schrift als kenbron, of moet men het zoo opvatten: komt mijn resultaat goed overeen met de H. Schrift, om nu op deze basis de Theologie te bouwen? Of moet men niet zeggen, de H, Schrift is de bron der Theologie.

Ds. de Jonge van Loppersum kan nog maar niet begrijpen, dat er hoegenaamd geen bezwaar zoude zijn, dat de kerken de Theologie als wetenschap beoefenen. Hij kan zich wel voorstellen, dat de Theologie aan eene school wetenschappelijk kan zijn, maar kan de Theologie de kerk^ n.l. ambtelijk, als subject hebben.

Ten slotte zeide Prof. Bavinck aan Ds. Bos: Ook de wedergeborene put zijne kennis alleen uit de objecten die buiten hem zijn, dus de theologie uit de Godsopenbaring. In de tweede plaats: kan en mag de kerk eene school hebben ? Zeer zeker. Hij houdt vol, dat de wetenschappelijke theologie ook zeer goed aan eene school onderwezen kan worden. Of de Theologie wetenschappelijk wordt onderwezen aan eene school of aan eene Theol. faculteit, ligt alleen aan de kundigheden dier docenten of professoren. — Aan Ds. de Jonge: Uit het ambt der kerk vloeit de beoefening der Theologie niet voort. Sommigen zeggen, dat de docenten de Theologie beoefenen in hun ambt als predikant, maar dat is niet waar. In de kerk kunnen buiten de predikanten krachten gevonden worden, die de Theologie kunnen onderwijzen. De kerk kan ambtelijk de Theologie niet laten beoefenen, maar wel omdat de kerken daarin lust hebben. Een Theologische school is wel geoorloofd, maar niet geboden krachtens een bevel Gods. In onzen tijd echter, met onzen toestand voor oogen, kunnen wij als kerken niet volstaan met een Theol. school alleen; wij moeten hebben eene Theol. faculteit aan eene Universiteit. In onzen tijd, met de ons gestelde eischen, moeten wij feitelijk hebben niet-alleen een Theol. faculteit, maar eene geheele Universiteit. Wij moeten hebben, dat is dringend noodig, dat is eisch, eene combinatie van de Theol. school en eene Theol. faculteit aan eene Universiteit.

Met belangstelling werd van het begin tot het einde geluisterd.

Ds. Geerds van Appingedam sprak een woord van hartelijken dank aan Prof. Bavinck. Na psalmgezang sloot Ds. Oegema van Wildervank de zoo goed geslaagde Conferentie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Cweede Groninger Predikanten-Conferentie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 november 1897

De Heraut | 4 Pagina's