GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

WEDER GEKEERD.

XXI.

Zoo scheen dan alles te loopen gelijk het hart het zich wenschen kon. Maar „Mijn wegen zijn niet uw wegen", spreekt de Heere, wiens Woord ons leert, dat we door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. Dat is niet aangenaam voor den mensch, doch het werkt (aods kinderen toch ten goede. Zij weten het; wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende, 't Was goed dat d sciioolmeester Von Zimmern ook zoo dacht. "Want de dagen waren aanstaande, dat hij meer dan ooit noodig zou hebben zich in God te sterken. Heel zijn leven door had hij nergens een blijvende plaats gehad; zoo zou het weer gaan.

De zomer van 't jaar 1771 was koud en nat. 't Koren rijpte slecht, en wat nog rijp werd verdronk bijna in den regen. Zoo was dan de oogst uiterst schraal, vooral in het Graafschap Pappenheim en in Zimmern. Daarbij was de rivier de Altmühl meermalen buiten haar oevers getreden, zoodat die onderliepen en 't hooi, ja ook het etgroen, bedierf. Toen kwam de winter, waarin men nog ten deele leven kon van den voorraad uit een vorig jaar. Toch moest al menig mooi stuk vee aan den slachter worden verkocht, eenvoudig wijl men er geen voedsel voor had.

In de lente echter begon de toestand heel bedenkelijk te worden. Er ontstond hongersnood. Zoo erg A\as 't, dat men zelfs over de Donau, in Beieren, drie regimenten dragonders opriep om de lallooze bedelaars te verjagen of buiten de grenzen te houden. In de Pajjpenheimsche streken zag 't er ook bedroevend uit. Vele kleine boeren werden doodarm; de meer gegoede konden te nauwernood leven. Werk was er niet, en gegeven werd er heel weinig, omdat zeer weinigen nog iets te missen hadden. Ook Ottmann, de schoolmeester, had het hard te verantwoorden, niet wegens zijn zware werk, want er kwamen zeer weinig kinderen meer school in dezen tijd. Maar hij moest eten en de luid-garven bleven uit, en de aardappelen op het veld waren bedorven, en er schoot op allerlei baantjes heel weinig over. Gelukkig dat zijn rijke peet in de stad nu en dan eens bijsprong. Maar het was ook niet veel, want in de stad was de nood eveneens niet gering.

Nu is de honger een scherp zwaard, gelijk we allen weten, gelukkig nog maar van hooren zeggen. Wat honger waarlijk is weten bij ervaring zeker heel weinig lezers, en daar mogen ze den Heere God voor danken. Bij den honger komt fchter nog vaak een andere bezoeking, namelijk zware ziekte, die ontstaat uit ontbering of door het eten van slecht voedsel. We weten dat o. a. uit hetgeen voorviel in de be legerde steden, tijdens de eerste jaren van onzen krijg met Spanje.

in Zimmern ging 't niet anders. Uit Beieren, langs de rivier, .naderde de aanstekelijke ziekte, de hongertyphus, meer en meer. Eindelijk bereikte zij ook het dorp. Vier menschen werden aangetast, en nu ontstond er in het plaatsje een algemeene schrik, een „paniek" zegt de schrijver. (Dit woord paniek is afgeleid van Pan Zoo heette de heidensche herdersgod, die bok kepooten had, en voor zijn pleizier de menschen aan 't schrikken maakte).

Toen er nog vijfpersonenziek werden, haalde men die uit hun huis en bracht hen, opdat ze anderen niet zouden besmetten, bij elkander in het armenhuis. Dit lag, gelijk we weten, onder 't zelfde dak als waaronder de schoolmeesteren zijn vrouw huisden, die dus de zieken vlak bij zich hadden. Daarbij waren de lieden in het dorp zoo bevreesd ook ziek te worden, dat zij de kranken, al waren er ook hun broers en zusters bij, toch niet wilden verzorgen.

Wie het dan doen moest? Wel, er was in het dorp een veldwachter, die tevens, hoe ongelooflijk het klinkt, als nachtwacht dienst deed.

Als gij nu weet, dat die man „oud en zwak" was, begrijpt ge reeds, hoe hij al in gewone tijden zijn werk heel vreemd moet verricht hebben. Immers 't zou nog voor een sterk man te veel zijn geweest. Doch nu moest zulk een man vijf zieke menschen oppassen! Echter lang heeft hij het niet gedaan. Reeds den tweeden dag bleef hij weg. En toen een barmhartig mensch eens ging kijken waar de oppasser toch zat, vond hij dezen zelf zwaar ziek te bed liggen. De man is daar niet meer van opgestaan. Zoo bleef er dus niemand over om voor de zieken te zorgen, want geen mensch had lust en moed zich tot zijn opvolger aan te bieden. De zieken lagen zonder hulp of verzorging.

Dat kon de schoolmeester — al had hij zelf steeds een zieke op te passen — toch niet aanzien. Zou hij die ongelukkige zoo laten omkomen ? Neen, hij had op het slagveld de kogels om zich hooren fluiten; hij wist dat zijn leven in des Heeren hand was, en hij geloofde dat, al lieten broers en zusters elkaar alleen, hij geroepen was om te helpen naar zijn vermogen. Doch dit was een zware taak. Zelf bezat hij bijna niets, en toch moesten althans enkele zieken voedsel hebben. Waar dat te vinden? Den Heere God biddend hem te helpen, ging hij uit en bedelde hier en daar wat bijeen. Toen ging hij tot de zieken, die met smachtend verlangen uitzagen, dat er iemand kwam. Hij bracht hun versch water, gaf hun, die 't lustten, eenige spijs, maakte de bedden in orde, luchtte het vertrek, kortom, hij deed al wat hij meende dat noodig was.

Bovenal vergat hij niet de zieken te wijzen op nog iets ergers dan lichaamskrankheid, namelijk het gevaar waarin zich de onbekeerde zondaar bevindt. Gelukkig wist hij uit ervaring van genade te spreken en van de-verlossing, die in Christus Jezus is. Doch niet bij allen kon hij zoo doen. Want sommigen lagen in zulke zware koortsen, dat zij ijlden, allerlei wartaal spraken, en niets begrepen van wat tot hen werd gezegd. Een krachtigen steun had onze goede schoolmeester in den predikant, die als een trouwe herder eiken dag de wandeling naar Zimmern maakte, om de lijdenden toe te spreken en te troosten.

Zoo ging een week voorbij, zeven dagen in angst en zorg; honger en ellende buiten, ziekte en nood binnen het huis. Doch de schoolmeester sterkte zich in den Heere zijn God, en al voelde hij zijn lichaam en zijn geest haast bezwijken, hij hield vol, onbevreesd, zijn lot en weg stellende in de hand des Heeren.

De nieuwe week begon, een week wier einde onze Kasper Ottmann niet zien zou.

Op een avond, toen hij weder thuis was ge komen bij zijn vrouw, die steeds te bed moesf liggen, gevoelde hij zich ongesteld: zijn hoofd klopte, en 'twas hem als droeg hij lood in de beenen. Hij legde zich ter ruste, doch toen zijn vrouw hem den volgenden morgen wilde wekken, bespeurde zij, dat hij op haar roepen geen antwoord gaf. Eindelijk uitte hij een wilden schreeuw, en de vrouw ontdekte met schrik dat haar man ook in een felle koorts lagl

Met het maken van een opstel kan iemand soins geducht verlegen zitten, vooral met een begin, gelijk menig lezer bij ervaring wel zal weten.

Onlangs nu werd op een gymnasium in Zwitserland — de naam der plaats zal ik hier weglaten, doch 't verhaal werd mij door iemand uit Zuid-Duitschland gedaan — als onderwerp voor een opstel gegeven:

„Een schildering van hetgeen men gevoelt bij het bestijgen van een hoogen berg."

Al is nu Zwitserland vol hooge bergen, toch zaten vele jongens met dit onderwerp nog al verlegen. Een van hen echter y/ist er zich aardig uit te redden. Wat deed hij? Hij schreef doodeenvoudig op het papier:

Uiinam essem supra, d. i.: Och, was ik maar al boven!

Dit opstel gaf hij den leeraar, die eerst wel vreemd keek, maar ten slotte zei, dat hij zoo'n kort en bondig opstel prijzen moest. De jongens op onze gymnasiums zijn, zooals ik wel eens aan de Heraiit-ltztn bespeur, heel knappe bollen. Maar zitten ze eens verlegen, dan hoop ik, dat ze zich er even snedig uit zul len weten te redden als hun Zwitsersche vak genooten.

met IliOJnSTRQPISCMË ei.AKEiy Uitsluitend bij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's