GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,De poort is eng en de weg is naum.''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,De poort is eng en de weg is naum.''

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Allen menschen alom."

Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die dien vinden. Matth. 7 : 14.

God dan, de tijden der onwetendheid overgezien hebbende, verkondigt nu allen menschen alom, dat zij zich bekeeren. Hand. 17:30.

Er gaan twee stroomingen door het Christelijk leven.

De ééne strooming hzdioëi'i'h.ittmaximum van toegebrachten, en herleidt daarom den inhoud des geloofs tot een minimum. De ander daarentegen poogt het maximum van den geloofsinhoud te handhaven, en vergenoegt zich daarom met een minimum van toegebrachten.

Of, om die vreemde woorden te mijden, de één breidt den kring van degeloovigen zoo ver mogelijk uit, maar is hierdoor genoodzaakt zijn Christelijke belijdenis zoo ver mogelijk in te krimpen; terwijl de ander, ten einde den vollen inhoud van zijn belijdenis te handhaven, den kring van wie Jezus toebehooren zoo nauw mogelijk neemt.

Dit kwam in vroeger eeuwen zoo sterk niet uit, omdat men toen eenvoudig naar zijn kerk rekende. Wie van zijn kerk was, werd zalig. Wie buiten zijn kerk stond, achtte men van de zaligheid te zijn uitgesloten.

Het oude standpunt der „alleenzaligmakende kerk." Een standpunt echter, dat zelfs de Roomschen practisch niet meer aandurven. Om slechts twee namen te noemen. Van Bilderdijk en van Groen van Prinsterer zijn door Roomsche landgenooten verwachtingen gekoesterd, die van het „ter helle met wie buiten mijn kerk stierf" aanmerkelijk afweken.

En buiten Rome's kerk kennen we niemand die onder Protestanten zulk gestreng oordeel zou aandurven.

Geen Luthersche zal nu meer zeggen, dat geen Gereformeerde zalig kan worden. Niemand in de zich noemende „vaderlandsche kerk" zal betwisten, dat er onder de gehate „Doleerenden" of „Afgescheidenen" kinderen Gods kunnen schuilen. En onder de zelfbewuste Gereformeerden kunnen we ons zelfs niemand denken, die zijn kerkelijke grenzen tot in de eeuwigheid zou willen doortrekken.

En wat nog beslister spreekt. „Niemand buiten mijn kerk zalig" sluit in het even krasse beweren: „Zalig een ieder die in de gemeenschap met mijn kerk sterft". En wie nu is er in de Luthersche kerk die alle Lutherschen, wie in de „vaderlandsche kerk" die A//? Hervormden, wie in onze kerken die a//^ Gei'eformeerden zal zalig spreken?

Wat onze Catechismus van de „hypocrieten" zegt sluit dit zelfs in beginsel uit.

Juist ten gevolge hiervan echter, is het oordeel thans meer persoonlijk geworden, en van een volstrekt oordeel omgezet in een „oordeel der liefde."

Niet allen in, velen ook buiten uw kerk; maar wie dan wel, en wie niet, dus luidt nu vanzelf de vraag, die de ernstiggestemden in alle kerken Christi geestelijk afmat.

„Van iemands staat blijf ik af", is het vaste zeggen, waarmee elk Gereformeerd Christen betuigt, dat het oordeel aan den Kenner der harten staat; en dat hij zich wel wachten zal dat oordeel op zijn lippen te nemen.

Zelfs al ziet men iemand wegsterven, van wiens lippen levenslang geen woord uiting gaf van de liefde voor Christus, zoo zal wie goed staat, wel twijfelen, bijna wanhopen, maar toch zich onthouden van een volstrekt oordeel.

Calvijn is ons hierin voorgegaan. Toen een bittere vijand van öods volk door een moordenaar overhoop was gestoken, en een ijveraar daarover schreef, dat hij nu zijn loon in de plaats der verdoemenis had, vroeg Calvijn ernstig, of de almacht van Gods genade dan beperkt en gebonden was, en of God nog niet onder den doodsnik zelf, leven in dit doode hart kon instorten.

En zoo moet het ook onder ons blijven. Ons oordeel blijft altoos een menschelijk oordeel, en kan daarom nooit anders dan een „oordeel der liefde" zijn.

Versta wel: „een oordeel devliefde", vrdX zeggen wil, dat we nooit zeggen, dat iemand niet zalig wordt, maar wel in onze broeders en zusters, in wie we achten teekenen van genade te ontdekken, het bestaan van de liefde Christi vermoeden. Doch hier nu juist ligt de moeilijkheid.

Hoever strekt ge dit uit.'' Of ook hoe nauw krimpt ge dit in.?

En dan, natuurlijk, laat zich tweeërlei aandrift gelden. De éene, om het pad der zonde zeer diep en den weg der genade zeer hoog te nemen, wat alsdan zeer licht ten gevolge heeft, dat men van bijna alle belijders, slechts een kleine kring uitgezonderd, oordeelt dat hun kennis van zonde en ellende veel te oppervlakkig en hun ken-: teekenen der genade veel te onzeker zijn.

De liefde voor het diepe en ernstige karakter van echte bekeering en waarachtig geloof, maakt dan allicht wantrouwend, en legt aan de liefde voor anderen het zwijgen op.

Enkelen zijn door dat zwaar tillen van de genade zelfs zoover heengeraakt, dat ze in de plaats hunner woning hoogstens een zes, zeven kennen, voor wie ze hope hebben, en naar wier voorstelling het al veel zal zijn, zoo er onder de 1400 millioen menschen, die deze aarde bewonen, nog zeven duizend gevonden worden, die hun knieën niet voor den Baal gebogen hebben.

Anderen daarentegen slaan juist den tegenovergestelden weg in.

Hun uitgangspunt is niet de vraag hoe diep het pad der zonde en hoe hoog de weg der genade ligt, maar: hoe kunnen de meesten zalig worden.?

Gevolg waarvan natuurlijk is, dat ze hun geloofseischen al lager moeten stellen. Immers hoe meer ze die geloofseischen laten dalen des te breeder wordt de kring van hen, die ze beschouwen kunnen als Christus toebehoorende.

Stellen ze hun eischen hoog, dan keeren zij, die ze pogen te winnen, hun den rug toe, en ze vorderen niet. Maar zijn ze inschikkelijk, en met minder tevreden, dan laten steeds meerderen zich overhalen.

Dit maakt dan, dat hun geloofseisch al kleiner wordt. En ten slotte komen ze zoover, dat ze eigenlijk een Christen gaan zien in een ieder, die hen niet afstoot, die wel luisteren wil, die lief is, die voor armen of zending iets geeft, of op een bidstond zich vinden laat.

Vooral onder de heldenen gaat men dan nog verder, en somt onder zijn duizenden bekeerlingen een ieder op, die zegt dat hij wel leeren wil, om zich later misschien te laten doopen.

Ge gevoelt, het tweeërlei beslist hier. uitgangspunt

Dringt innerlijke aandrift u, om de genade diep op te vatten, en dus ook wezenlijken ernst met het zondebesef te maken, dan loopt ge gevaar, buiten het kindschap te sluiten, wie toch wel wezenlijk van God getrokken werd. En, omgekeerd, dringt wijdheid van hart u, om toch vooral velen tot Christus te lokken, dan staat ge bloot aan het gevaar, om met, o, zoo dun Christelijk tintje vrede te nemen, en de wonde der ziel op het allerlichtst te genezen.

Erger nog, beide deze eenzijdigheden loopen in den regel uit op persoonlijke schade voor de eigen ziel.

Wie zijn maatstaf schrap, en daarom zijn snoer eng neemt, vindt vlak voor zijn voeten den strik van geestelijken hoogmoed. En omgekeerd, wie zijn snoer ruim, maar dan ook zijn maatstaf zeer klein neemt, loopt zeer ernstig gevaar, ook voor zich zelf met dien zeer kleinen maatstaf vrede te nemen.

En zoo ziet ge in den éénen kring de liefde voor medezondaren onder den duivel van hoogmoed, en in den anderen kring de liefde voor de waarheid onder den demon van goedgeefsche, ingebeelde genade bezwijken.

Helaas, zoo is ons ongeestelijk hart. Dé blanke sneeuwvlok van Gods liefde en genade kan niet even ons hart aanraken, of wij bezoedelen ze door onze eenzijdigheden.

Altoos het één óf het ander. Nooit het volle, rijke leven der liefde en genade in zijn geheelheid en alzijdigheid.

De een sluit uit, wat God insluit. De ander sluit in, wat is uitgesloten door Gods Woord.

En dit nu juist vindt ge in de heilige Schriftuur zoo geheel anders.

Laten zij, die alle „lieve menschen" insluiten, toch vooral dikwijls lezen en herlezen wat Jezus van den breeden en den nauwen weg sprak: „De poort is eng en de weg is nauw, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die dien vinden."

Maar ook laten zij, die alle niet zoo „diep ingeleiden" hardweg uitsluiten, aan dat „aan alle menschen alom" van Paulus denken, en zich gedurig dit andere apostolisch woord herinneren: -„God wil dat alle menschen zalig worden, en tot de kennis der waarheid komen". Ja, laten ze vooral denken aan die schare voor den Troon van het Lam, een schare die niemand tellen kan.

Waar Jezus zelf gezegd heeft: De weg is nauw, zult gij dien niet b7-eed maken, en als Jezus van „weinigen" spreekt, zult gij niet zeggen: Bijna een ieder.

Maar ook, als Gods Woord spreekt, van „een schare die niemand tellen kan" zult gij de „7000 uit Achabs tijd" niet als regel stellen.

Er zijn in deze 60 eeuwen sinds het paradijs 3 X 60 == 180 geslachten weggestorven. En 180 maal 7000 zou nog slechts één en een kwart millioen geven. En wie, die onze volkstellingen kent, zal nu zeggen, dat zulk een schare niet zou te tellen zijn 1

En daarom van rechts en van links moet deze eenzijdigheid de wereld uit, en van beide kanten moeten we ons aan de Schrift houden.

Ter wille van de liefste menschen mag uit het volle kleed van Gods heilige waarheid geen draad worden uitgetrokken. Zelf zult ge diep de zonde en hoog de genade nemen, en op kleerscheuren af u door de enge poort wringen, en ge zult niemand in den waan brengen, dat de doodelijke wonde zijner ziel met iets lichter te genezen is.

Maar ook ge zult uit het drievoudig snoer van „geloof, hoop en liefde", ter wille van het geloof, de liefde niet uitrukken en de hope niet varen laten.

Het oordeel zal aan God verblijven, en van uw ziel zal de dorst, de hartstocht niet wijken, om te lokken naar Christus, en te zoeken wat verloren was.

Ge zult Gods ordinantiën eerbiedigen, die verschil maken tusschen het kind, en den man en den grijsaard, verschil in denkkracht en gave van onderzoek, en gave der tale, verschil in beschikbaren tijd, verschil in aanleg en trant van aanzijn.

Bedenk wel, er is eerst het zaad, dan de kiem, daarna de halm, en dan pas de volle are.

En daarom laat ons elkander niet vereten, maar van elkander leeren willen.

Leer gij, die te veel /«sloot, van hem die te veel uitgoot, Gods heerlijke waarheid wat ernstiger opvatten.

En gij, die, in uw ijver voor de waarheid, enghartig werdt, leer van uw te slappen broeder meer lief te hebhen wie nog is afgedoold.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

,,De poort is eng en de weg is naum.''

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's