GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

LI,

Wie zich de moeite gunt de gedrukte ontleding van de „Algemeene Belijdenis der zonden, " gelijk we die een vorig maal gaven, nogmaals in te zien, zal ons aanstonds toestemmen, dat de drze laatste korte volzinnen uitstekend zijn, en juist aan den eisch voldoen; vooral zoo ze bij een volgende uitgave in afzonderlijke zinsneden gedrukt worden.

Maar dit kan niet gezegd van de vier eerste. Die vier eerste volzinnen zijn te lang, en hadden elk in tweeën moeten gesplitst zijn, waardoor vanzelf de tusschenzinnen hoofdzinnen zouden worden; de haakje.? , die zoo misstaan, konden wegvallen; en de ziel in elke betuiging op zichzelve rusten kon.

De toon van het bidden zou hierdoor vanzelf winnen. De adem van den spreker zou rustig blijven en overvloedig zijn om eiken volzin op zichzelf met volkomen beheersching uit te brengen. Na eiken volzin zou een kleine rust intreden. En het zou geen de minste inspanning vergen, om op het eerste hooren het gebed geheel te volgen en meê te bidden.

Alle redengevende, tegenstellende en verbindende voegwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden zouden verdwijnen, en de band van het geheel zou niet in deze partikels, maar in de geleidelijke en aanvullende opeenvolging der gedachten en betuigingen besloten liggen.

Zooveel voor wat den vorin betreft, maar ook de inhoud is niet geheel wat die zijn moet.

Hier past geen schuldbelijdenis als van wie buiten verzoening staat. De zonden van Gods kind dragen een geheel ander karakter dan de zonden van het kind der wereld. Ze zijn zooveel ernstiger, zooveel grievender, zooveel meer tegen het heilige en tegen den rijkdom van Gods genade ingaande.

En al is het nu, dat er in elke kerk altoos vele onbekeerden tegenwoordig zullen zijn, toch is het niet hiin gebed dat hier den toon mag aangeven. Het is en blijft de gemeente die bidt. Het is de vergadering der geloovigen die tot haar God roept. Een volk des Heeren dat schreit van weedom des harten bij de erkentenis, dat het zóó grootelijks door zijnen God begenadigd is, en nochtans alzóó tegen dien God van alle genade kon overtreden.

En nu ontkennen we niet, dat ons Liturgisch gebed dit ook zoo bedoelt, maar toch het spreekt er zich niet duidelijk genoeg in uit, het is in deze Schuldbelijdenis niet de heerschende toon. Er wordt niet uit dien grondtoon in gebeden.

In het Onze Vader is het die grondtoon waaruit de bede om vergiffenis opkomt, want er volgt op: „gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren, " iets wat alleen de begenadigde ziel verstaat, en dat zoo diep verootmoedigt.

Wil men alzoo de Schuldbelijdenis in een gebed door den Voorzanger voor allen en in aller naam laten doen, dan moet het kort zijn, gnomisch zijn opgesteld, rhythmisch en symmetrisch afloopen, en dan moet de inhoud uitdrukken wat de verloste ziel ervaart als ze door de ontmoeting met God Drieëenig in zijn tempel, d. i. in de gemeente, zich ontzet voelt door de trouweloosheid waarmede ze de trouwe van haar Vcrbonds-God beantwoord heeft.

Een gebed niet van wie bezwijkt onder het Verbond der werken, maar als van één die zich als een trouwelooze bekent in het Verbond der genade.

En dit nu geeft deze Schddbelijdenis, als zoodanig niet. Reeds de aanhaking van het „gebed vóór de Predikatie, " als in éénen adem, kan niet worden goedgekeurd. Schuldbelijdenis, en de bede om zegen op het Woord, zijn twee geheel onderscheiden begrippen, die niet aldus uit het ééne in het andere mogen overvloeien. Dit verwart. Het neemt den pas gewekten indruk weer weg. En het mist juist door dien plotselingen overgang tot een geheel ander onderwerp, zijn natuurlijken afloop en zin. Tevens is het oorzaak dat de bede vóór de Predikatie te veel pro memorie wordt afgedaan, en niet tot haar recht komt.

Maar ook de ScMildbelijdenis bedenking.

Ze loopt in haar hoofdzinsnede uit op bekeering van den zondaar: „Nochtans, o Heere God en barmhartige Vader, wetende dat Gij den dood des zondaars niet begeert, maar dat hij zich bekeere en leve, en dat uwe barmhartigheid oneindig is, die Gij bewijst aan degenen die zich tot U bekeeren; wij roepen U van harte aan, in het vertrouwen op onzen Middelaar Jezus Christus, die het Lam Gods is, dat de zonde der wereld wegneemt, en bidden l^, dat Gij wilt medelijden hebben met onze zwakheid, ons om Christus' wille alle onze zonden vergevende." Iets wat uitnemend is voor de nog öwbekeerden, in de vergadering, maar niet voor de „vergadering der geloovigen" als zoodanig. Want wel gaat er vooraf: „Waarom wij ook niet waardig zijn uw kinderen genaamd te worden, " maar dit klopt weer niet met het volgende, en wordt verder niet uitgewerkt. Als David na zijn diepen val bidt: „Neem uwen Heiligen Geest niet van mij, " dan spreekt hierin het besef van den Heiligen Geest ontvangen te hebben, tegelijk met den zielsangst van dien te verliezen. E^n als er dan volgt: „Geef mij weder de vreugde uws heils, " dan hoort ge een bidder die bekent, die vreugde des heils gekend en genoten, maar door zijn zonde verloren te hebben.

En dit nu, het besef van in genade te staan, van genade ontvangen te hebben, en juist tegen die genade in gezondigd te hebben, in ondank en trouweloosheid, dit is het, wat dit gebed niet kent.

Heel de toon er van is de zielsuiting van een in zonde verzonkene, die voor het eerst vrede zoekt, en tot smeeken om genade kwam. Het Verbond leeft niet in dit gebed. Het is een Staan voor de Wet, zoekende van den doem der Wet verlost te worden. En het is niet de zielsuiting van geloovige kinderen Gods, die met diepe zelfbeschuldiging gevoelen, hoe juist daardoor de kleinste zonde hun zoo misstaat, omdat voor • hen de kleinste zonde het karakter aanneemt, van Gode zonde voor genade vergolden te hebben, en de trouw jegens den Vader in de hemelen te hebben geschonden.

De uitwerking hiervan is dan 00k, dat de meesten bij zulk een gebed niet verootmoedigd worden, omdat ze, verlost van de Wet, dat „gruwelijke" van hun zonde tegenover de Wet niet alzoo gevoelen, tenzij dan in die gevallen, waarin ze schromelijk waren uitgegleden.

We zeggen daarom niet, dat in zulk een Schuldbelijdenis niet ook de bede om steeds voortgaande bekeering haar plaats moet vinden, noch ook ontkennen we, dat ook de onbekeerde ten leven moet komen, maar al kan aan dit alles een plaats worden ingeruimd, het kan en mag niet het stempel op dit gebed zetten.

Het schuldbesef over terugzinking na de bekeering moet in ons hart veel dieper gaan, en draagt door onzen ondank en onze trouweloosheid veel bitterder karakter, dan de kennisse der zonde die de eerste maal tot bekeering leidt.

Wie voelt tegen de genade, tegen de ontferming, tegen de liefde, tegen de trouwe zijns Gods gezondigd te hebben, zinkt veel dieper in zichzelven weg, en laat toch aan den anderen kant het werk Gods aan zijn ziele en zijn bewezen genade niet los, maar pleit er op, en richt er zich aan op.

Ook de Schuldbelijdenis voor onze kinderen komt er niet in aan het woord, iets wat evenzoo tegen den Doop en tegen het Verbond strijdt. Met onze kinderen moeten we voor God staan, en niet alleen voor ons zelven, alsof onze jonge kinderen ons niet aangingen, noch ook alsof hun zonde God niet vertoornde.

Kortom, er ligt hier een Schuldbelijdenis voor ons, die hoe roerend schoon ook in de ure als de worstelingen der bekeering bij ons op het doorbreken staan, niet de schuldbelijdenis is van het begenadigde kind tegenover zijn Vader in de hemelen.

Het zou in den dieperen toon gezet, niet verloren, maar gewonnen hebben, omdat het beter zou gepast hebben op de wezenlijke, zij het ook niet altoos werkelijke verhouding, waarin de gemeente des levenden Gods tot haar God en Vader staat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's