GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN DWAZE WIJZE,

I

Nu bijna honderd jaar geleden, leefde in Frankrijk, een rijk en aanzienlijk heer, graaf Karel Béramont van Charney. Frankrijk was toen niet, als nu al bijna dertig jaar, een republiek of gemeenebest, maar voor het eerst een keizerrijk, onder Napoleon I, dezelfde die later ook ons land bij zijn groot rijk inlijfde.

De graaf van Charney was niet alleen rijk, maar ook zeer geleerd en verstandig. Van zoo iemand nu, die èn knap is èn vermogend, zou men verwacht hebben dat hij wat nuttigs uitrichtte. Maar dat was anders. De zoo verstandige man was toch niet wijs genoeg om in te zien, dat geregelde, gestadige arbeid een zegen is, ook al is iemand rijk genoeg om niet noodig te hebben dat hij werkt.

Zoo leefde dan de graaf zonder bezigheid 01 doel, en dit werd vervelend. Zelfs zijn vermaken boeiden hem, al kon hij alles genieten, toch niet meer. Had hij nu maar bij al zijn kennis ook de wijsheid bezeten die van boven is, dan zou zeker alles anders zijn geweest. Doch, helaas, de kennis van God en Zijn dienst bezat hij nietj of liever alle vreeze Gods die hij als kind nog bezat had hij verloren in de woelingen van den boozen lijd der Omwenteling, toen een 15 jaar geleden, en later in de ijdelheden en vaak zondige vermaken, die het hartgansch ledig laten en 't hoofd bedeiven.

Dit laatste bleek ook gelijk het eerste bij onzen graaf.

Zoo als ik zei, regeerde toen in Frankrijk Napoleon I als keizer. Hij was, gelijk men weet, geen keizerszoon, maar van officier opgeklommen tot generaal, vervolgens tot consul en toen tot keizer. Vele Franschen vonden dit uitnemend, wijl Napoleon door zijn veroverin

gen Frankrijk groot, beroemd en geducht maakte. Doch men trof er ook aan, die allesbehalve op den keizer gesteld waren, die of een republiek verkozen, wat Frankrijk een korten tijd was geweest, of de vroegere koningen terug wenschten. Hoe machtiger Napoleon werd, hoe meer natuurlijk bij dezulken de ontevredenheid toenam. In 't geheim spanden ettelijke ontevredenen tegen Napoleon saam, met het doel om hem door geweld of list van den troon te stooten.

De graaf van Charney nu maakte op de plaatsen van ontspanning die hij bezocht, met zulke lieden kennis. Meermalen raakte men in gesprek over de za, ken des lands, en de graaf die al den tijd had, liet zich in met dingen, die het toen min geraden was te bespreken, en kreeg vrienden die vijanden waren der regeering. Zij stelden hem voor in een verbintenis tegen den keizer te treden. En de anders wijze graaf was dwaas genoeg, daaraan zijn geld en tijd te wijden.

Doch op een of andere wijs werd de saamzwering ontdekt en, gelijk te begrijpen was, duurde het niet lang of allen die er in betrokken waren, zaten gevangen. Het vonnis werd geveld, en de ongelukkige graaf hoorde zich wegens samenspanning tegen de regeering veroordeelen tot langjarige, eenzame opsluiting in een grensvesting.

Dat was een ontzettende verandering voor een man, aan alle weelde gewoon, een man die in overvloed en naar zijn lusten had ge leefd, die van het eene vermaak tot het andere Iging, en tegen de verveling die hem kwelde, 'onophoudelijk afleiding had gezocht. Voortaan zou zijn woning een enge cel wezen; die hij alleen een poosje eiken dag mocht verwisselen met de binnenplaats der gevangenis, waar 't hem vergund was te wandelen en hij althans de lucht kon zien.

Een poos had hij in de gevangenis vertoefd toen hij — 't was winter geweest — aan de zachte lucht, die hem op de plaats tegenwoei bespeurde, dat de lente gekomen was. Met welgevallen ademde hij de lucht in, al kon hij verder hier van de lente ook weinig bespeuren. Terwijl hij zoo langs den hoogen muur voortwandelde, bespeurde hij tusschen twee steenen van de bestrating iets groens. Nieuwsgierig haastte hij, daar de verveling hem bijna ondragelijk kwelde, zich, om 't van naderbij te bezien. Nu bespeurde hij een klein, groen spruitje, dat even uit den grond kwam kijken. Hij kon er de oogen niet afwenden, 't Was om zoo te spreken het eenige dat hem hier nog herinnerde aan wat daarbuiten was^ aan de natuur, de boomen en de bloemen.

Zoodra hem den volgenden dag weder vergund werd op de plaats te wandelen, richtte hij zijn schreden naar de plant. Ze was, zoo ontdekte hij, die al den tijd had om 't nauwkeurig te onderzoeken, iets gegroeid; er begonnen blaadjes aan te komen. Wel een half uur vertoefde de rijke en geleerde graaf, die vroeger op zulke plantjes nauwelijks acht gegeven had, nu bij het spruitje, en de man die vroeger in niets vreugde vond, verblijdde zich thans over het kleine, groene kruid dat daar opwies.

Weldra moest hij terug in zijn cel. Hij plaatste zich voor het tralievenster keek naar buiten, en, o vreugd, bij bespeurde het groene plantje, hij kon het ook hier zien, al was 't niet van nabij. Zoo ging het dagen lang. Eiken dag werd de plant grooter; blijkbaar zou er ook een bloem aan komen. De graaf vertoefde bij het jonge gewas — hoe 't daar kwam wist hij niet — bijna al den tijd, dien hij alleen op de plaats doorbracht. Uren zat hij er bij en verzorgde het zoo goed mogelijk. Uit zijn cel bespiedde hij het plantje, en zag het als 't ware groeien. Hij bemerkte hoe dat kleine, levende wezen een plaats in zijn hart gekregen had. Zoo gevoelde hij zich getrokken tot de plant, die met hem de gevangenschap scheen te deelen, die hem de lange, lange uren kortte, dat hij haar een naam gaf als ware 't een kind geweest, namelijk Picciola, d. i. de lieve kleine.

En als een kind ook werd het spruitje verzorgd. Eiken dag kreeg de gevangene zijn deel drinkwater, en trouw bewaarde hij daarvan zooveel als noodig was om Picciola te begieten. Trouw nam hij, met vergunning van den gevangenbewaarder, de kruik met water mee naar de plaats om zijn plant te begieten. Dan zette hij zich er naast neer, reinigde de bladeren van stof, en deed wat hij vermocht om haar krachtig te doen groeien. De gedachte dat het plantje wel eens sterven kon was hem onverdragelijk; hij beefde als hij daaraan dacht. Eens woedde een zwaar onweder. Hij sloeg met angst zijn plantje gade, terwijl het boog onder __wind en regen. Gelukkig de storm trok voorbij zonder schade te doen. Den volgenden dag vond hij het gewas onbeschadigd. Doch dit was hem niet genoeg. Hij vroeg den bewaarder verlof, en bouwde toen uit plankjes een afdakje, dat hij boven de plant mocht plaatsen als zwaar weer dreigde.

Ojider zoo goede verpleging schoot het gewas veilig op. En de graaf verheugde zich in 't vooruitzicht op de bloemen, die hij weldra zien zou.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's