GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gewenschte critiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gewenschte critiek.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Rapport van Deputaten Synodi in zake de Zending heeft Ds. H. Dijkstra een critiek in de pers gegeven, die bij Donner te Leiden het licht zag, en alle aanspraak heeft op waardeering.

Ze komt in tijds. Ze is vrijmoedig zon-» der kwetsend te zijn. Ze is afbrekend en opbouwend tegelijk. Ook verdient de methode die de geachte schrijver volgde aanbeveling. Immers hij stelde telkens den tekst van het Rapport links, en zijn eigen v.'ijzigingen rechts, wat het overzicht ongemeen vergemakkelijkt.

Deze critiek lezende komt men dan ook onwillekeurig tot de overtuiging, dat Deputaten die het Rapport uitbrachten, meer dan numeriek versterkt zouden zijn geworden, zoo ze Ds. Dijkstra als mede-Deputaat in hun samenkomsten hadden kunnen hooren adviseeren.

Het begin van zijn critiek is ietwat ondeugend.

Te Middelburg, ' hier komt zijn eerste betoog op neer, is er een jacht geopend op de toenmalige Zendingsdeputaten, als waren ze een schadelijk gedierte, en zie, in dit rapport worden die verjaagde dignitarissen weer in optima forma binnengehaald.

In Middelburg ging de critiek tegen de algemeene Deputaten, die alles beheerden en alles in hunne macht hadden; van de algemeene Deputaten mocht geen stukje of brokje heel blijven. De slinger slaat nu weer aan den anderen kant door; deze Orde geeft wederom een zeer uitgebreide en algemeene macht aan de algemeene Zendingsdeputaten der Generale Synode. De geest der Deputaten, die in Middelburg zijn gedood en plechtig begraven, spookt kennelijk nog rond en wreekt zich op de broeders, die deze concept-orde hebben moeten opstellen.

Of de geest der doode Zendingsdeputaten ook nog rondspookt, of die nog ook macht heeft! Ik hoor de beenderen van sommigen hunner in hun officieele kist rammelen van pret.

De 38 bevoegheden der Zendingsdeputaten beoordeelen wij hier niet, dat zullen wij later doen; wij wijzen nu alleen op het merkwaardig verschijnsel en voeren het geval aan als argument voor onze bewering, dat het laatste woord over de Zendingsorde nog niet gesproken is.

Nu broeders, waarvan sommigen de Algegemeene Zendingsdeputaten als het ware te vtiur en te zwaard hebben vervolgd, deze verdreven Deputaten met vlag en wimpel weer inhalen, zullen wij het wel laten een poging te wagen om ze er weer uit te drijven. Wij laten de Verkleinde Synode, die ons langzamerhand een lievelingsidee was geworden, dat wij in onzen geest reeds vrij ver hadden uitgewerkt, varen en aanvaarden het denkbeeld van Algemeene Zendingsdeputaten enz. Wij aanvaarden dit omdat juist op het kardinale punt, waarover het in Middelburg liep, aan de eischen van het Kerkrecht en de H. Schrift is voldaan.

Dit ironisch oordeel is o. i. een lofspraak.

Er blijkt toch uit, dat zij die te Middelburg ongelijk kregen, zich van de denkbeelden van hun tegenstanders een geheel averechtsche voorstelling hebben gemaakt. Het komt nu uit, hoe zij waanden, dat de voorstanders van „Zending door de kerken" van geen eenheid in het Zendingswerk der kerken weten wilden, en zoolang er geen Synode zat, alle rustende kerken op eigen paden en in den wilde willen doen omdolen.

En natuurlijk, wie zich dit had ingebeeld, ziet nu wel uit het Rapport, hoe ten eenenmale hij zich in de opvattingvan de denkbeelden zijner bestrijders vergist had. Gevolg waarvan is, dat hij de vergissing niet bij zichzelven, maar bij zijn tegenstanders zoekende, in goed humeur raakt door een guitig woord over hun veranderlijkheid.

Nu als dat goede humeur er maar is, valt dat guitige woord niet moeielijk te dragen.

Tot richtige beoordeeling heeft men slechts de Acta onzer Synode in te zien, en zich af te vragen, of dit Rapport aan de daar gestelde eischen beantwoordt, of er tegen strijdt. Zoo het laatste, dan was er voor het spotlachje aanleiding. Zoo het eerste, dan speelt het uit phantasie.

Doch dit slechts ter loops. Met een man als Ds. Dijkstra, wiens lach altoos blijgeestig blijft, is dit punt spoedig afgedaan.

Ernstiger is zijn tweede opmerking: Ge hadt He ver een j aarlij ksche Synode moeten vragen.

Ook spreken wij al dadelijk uit dat wij deze Zendingsdeputaten q. t. niet zullen bestrijden. Wel betreuren we het dat de Deputaten voor de Concept-orde geen anderen weg hebben gevonden. Indien ze den weg van een Verkleinde Generale Synode hadden gekozen, zouden ze, naar onze overtuiging, zuiverder in de lijn gebleven zijn. Naar ons oordeel zou de Conceptorde dan kerkrechterlijk beslist hooger staan, maar of ze praktisch grooter waarde zou hebben, laten wij gaarne in het midden.

Men herinnert zich, hoe de Heraut het eerst voor dit denkbeeld een lans brak en er voor ijverde; maar kon dit helpen voor het Rapport t

Ds. Dijkstra zal toch wel toestemmen, dat Deputaten zich aan hun mandaat hadden te houden, en dat het voorstel om zoo gewichtige wijziging in de Kerkenordening aan te brengen moeielijk van hen kon uitgaan.

Daar waren ze niet voor benoemd. Door dat te doen zouden ze buiten hun boekje gegaan zijn.

Hoogstens hadden ze in begeleidend schrijven dit en andere denkbeelden kunnen aanbevelen, doch in elk geval hadden Deputaten in hun Rapport met de bestaande Kerkenordening te rekenen, en moestett daarop hun voorstel baseeren.

Mocht van achteren blijken, dat van een> . der kerken een voorstel tot het houden vani een jaarlijksche Synode uitging, en mocht dit voorstel zoo wel doordacht en op alle gevolgen berekend zijn, dat het reeds te Groningen kon worden aangenomen, dan zal met weinig moeite het Rapport daarnaar te conformeeren zijn.

Komt het uit de Classis die Ds. Dijkstra onder haar leden telt?

Van principieel gewicht is in deze critiek alleen de stelling, dat missionaire predikanten niet ambtelijk aan ééne plaatselijke kerk behoeven verbonden te zijn, maar ook in het ambt gesteld en bevestigd kunnen worden door een Classis.

Hij zegt hiervan:

De wijziging bevindt zich hoofdzakelijk in alinea b. Deputaten leggen er terecht nadruk op dat het ambt aan een plaats is verbonden, maar in den vorm waarin zij het zeggen krijgt het haast den schijn, alsof het ambt aan één plaats verbonden was. Dat nu is volstrekt niet waar. Ten minste volgens het begrip dat onze vaderen aankleefden en in praktijk brachten. De Classis Amsterdam stelde den 5en Mei 1636 een „Naeder Ordre" vast, betreffende de uitzending der predikanten naar Indië. Tot op dien tijd toe had meermalen de kerk van Amsterdam alleen die taak op zich genomen, maar nu werd bepaald:

„De oplegginge der handen en Confirmatie der Predikanten zal geschieden in de Classe, zooveel mogelijk is, anderszins, bij ongelegenheid van tijd, sullen de Gedeputeerden bij haer versoecken alle de predikanten van Amsterdam, met een ouderling derselver kerck, en in die vergadering sal dese saeck verricht worden."

Voorkeur verdiende dus volgens deze Ordre de bevestiging in de Classicale Vergadering en alleen in tijd van nood riepen de Gedeputeerden, (d. w. z. de Ged. voor de Indische zaken) de hulp van Amsterdam in.

Dezelfde gedragslijn schijnt men gevolgd te zijn in de Classis Walcheren. Een „Ordre" daarvan is ons niet onder de oogen gekomen, maar 26 Maart 1643 werd door de Classis Walcheren Joh. Happart als predikant naar Indië beroepen. P. Hofstede deelt in zijn: „Oost-Indische kerkzaken" mede dat-de ordening van een proponent voor Indië, na een gewoon classicaal examen, met oplegging der handen, plaats had „binnen de muren eener Classicale Vergadering." Nu is Hofstede wel niet uit den besten tijd, want hij schreef in de laatste helft der vorige eeuw; maar hij geeft in dezen geen voorschriften, hoe het zijn moet, hij deelt alleen mede hoe het is.

Uit dit een en ander blijkt onweersprekelijk dat onze vaderen het ambt volstrekt niet verbonden aan ééne plaatselijke kerk. Trouwens dat was ook overeenkomstig de Kerkenorde van Dordrecht. Een gewoon Dienaar des Woords kon niet in het ambt staan zonder verbintenis van een bepaalde plaatselijke kerk. Dat was de regel, waarop men in gewone omstandigheden geen enkele uitzondering toeliet. Maar juist voor den arbeid in Noord-Brabant en andere Roomsche streken, die wij nu veelal met den naam Inwendige Zending aanduiden, week men van dezen regel af. Immers, art. VII der D. K. zegt: „Niemand zal tot den Dienst des Woords beroepen worden, zonder zich in een zekere plaats te stellen, ten ware dat hij gezonden worde om hier of daar te prediken in de gemeente onder het kruis of anderszins om kerken te vergaderen. „Derhalve, wie gezonden wordt om bier of daar te prediken om kerken te vergaderen, behoeft zich niet in een zekere plaats te stellen. Dit nu kan niet beteekenen, dat hij in het geheel niet behoeft verbonden te zijn aan een plaatselijke kerk; zonder een plaatselijke kerk bestaat er geen ambt; maar dit wil zeggen, dat zulk een Dienaar des Woords niet zoo bepaald aan ééne kerk behoort verbonden te zijn, maar aan de meerdere kerken.

Trouwens tegen deze Orde en praktijk onzer vaderen kan naar het ons voorkomt ook geen gegrond kerkrechterlijk bezwaar worden ingebracht. Een Classis is een vergadering van meerdere kerken, d. w. z. van meer dan één kerk; en wij zien niet in dat de onderscheidene kerken de macht die zij in deze bezitten niet kunnen medebrengen naar een Classicale Vergadering. Hiertegen wordt nu wel aangevoerd dat een Classis toch niet doopt of het Avondmaal bedient, dat dit het werk is van een plaatselijke kerk, maar ons komt het voor dat deze redeneering niet volkomen juist is. De Classis doopt niet, dat is waar, maar de kerk doopt ook niet. De kerk geeft aan den Dienaardes Woords last, naar Goddelijke ordening, om in naam des Drieëenigen de sacramenten te bedienen. Niemand heeft nog aangetoond, dat een vergadering van meerdere kerken niet denzelfden last kan en mag geven.

Of nu uitzending door een Classis of meerdere vergadering de voorkeur verdient boven uitzending door één kerk en toepassing van het leenstelsel? Naar ons voorkomt vrij zeker. Is er hier of daar één kerk, die de geheele zaak kan uitvoeren, zonder de Classis, dan heeft de Classis er weinig mede te maken. Maar als de gezondene metterdaad niet uitgaat van één kerk, maar van een verzameling van meerdere kerken, dan is het toch meer waar en daarom ook meer ordelijk als de uitzending door allen gezamenlijk geschiedt. Dat leenstelsel, zooals het in deze Concept-orde ontwikkeld wordt, is toch eigenlijk geen ernst. Leenen doet men iets voor een betrekkelijk korten tijd, als men denkt het geleend voorwerp niet altijd noodig te hebben. Als ik Qji^nig punt eens een bijzondere studie wil makeiv en ik heb daarvoor een boek noodig, gedurende eenige maanden, dan leen ik dat. Maar stel u eens voor, dat ik den Statenbijbel ergens bij iemand ging leenen, of een ander boek, dat ik levenslang noodig heb!

Wat zullen we hiertoe zeggen?

Ware Ds. Dijkstra Deputaat voor het Rapport geweest, hij zou dan in de Acta Synodi gezien hebben, dat Deputaten hun Rapport hadden te ontwerpen niet gelijk «ij zelven goed vonden, maar op den grondslag der beginselen, gelijk die te Middelburg was vastgelegd.

Nu weerspreekt niemand, dat blijkens de Acta de Synode van Middelburg niet uitzending door een Classis, maar uitsluitend Zending van ééne plaatselijke kerk, qiLa talis, als uitgangspunt koos.

Wat konden Deputaten dan anders doen, dan zich daaraan houden.' En wat zou wel gezegd zijn, indien Deputaten in het Rapport eens met een voorstel waren gekomen, dat geheel van dezen te Middelburg gelegden grondslag afweek.'

Natuurlijk kan men te Groningen dien grondslag weer veranderen, om daarna over drie jaar weer den grondslag van Middelburg te leggen, maar eilieve, wat komt er van onzen Zendingsarbeid terecht, zoo men op die wijs alle regeling weer op losse schroeven zet.?

Zeker, er was aan Deputaten ook vrijheid gelaten, om, zoo op eenig ondergeschikt punt wijziging van den gestelden regel noodzakelijk bleek, die wijziging voor te dragen. Maar wie zou durven beweren, dat hiermede óók bedoeld werd, het hoofdpunt, dat te Middelburg na langdurig en ernstig debat tot beslissing kwam.?

Op de détaiiaanmerkingen van den schrijver gaan we niet in. Alleen nog één punt kome hier ter sprake,

Soemba is z. i. miskend.

Hij zegt er dit van:

Het komt ons voor dat het voorstel van de Concept-orde twee gebreken heeft. Het eerste en grootste is, dat de Dienaren des Woords op Soemba niet als Gedelegeerden werden aangewezen. Hierdoor worden niet alleen die mannen uitgesloten, maar wordt ook een zeer belangrijk en zeer eigenaardig deel van ons arbeidsveld in Indië in die Vergadering niet vertegenwoordigd. In dit gebie'.c moet in ieder geval worden voorzien. De Dienaren des Woords van Soemba moeten evengoed als Gedelegeerden worden erkend als die van Java. Het tweede gebrek is, dat de Gedelegeerden volgens het voorstel te dikwijls moeten vergaderen. Zoolang Djocjakarta en Poervvoredjo alleen bezet zijn is dit voor midden-Java geen bezwaar, maar de afstand van Batavia naar Soerabaia, hoewel die nu per spoor kan worden afjielegd, is te groot om viermaal per jaar samen te komen. De dienst zal daaronder te veel lijden. Ook zullen die vergaderingen nog al kostbaar zijn. Wij v/eten niet wat een retour kost van Batavia naar Poerworedjo, maar wij gelooven dat het nog al in de papieren loopt. Trouwens eenmaal per jaar achten wij ook voldoende. Voorts stellen wij voor dat elke groep eenmaal per Jaar samenkomt. Het arbeidsveld van Batavia en Soerabaia heeft niets gemeen met dat van Midden-Java. Dat van Soemba heeft weer niets gemeen met één van beide. Als dan eenmaal in de drie jaar alle de Dienaren des Woords, ook die van Soemba, in de gelegenheid worden gesteld om hun broeders eens te zien en met elkander de belangen van ons geheele arbeidsveld te bespreken, zal dat zeer gezegend werken voor allen, en over alle zijden onze Zending ten goede ko men. De totale kosten van alle samenkomsten zullen door de aanneming van dit voorstel ver minderen en de vrucht zal beter zijn. Wil men nu liever bepalen dat elke groep tweemaal per jaar vergadert, daarin zouden wij ons ook kunnen vinden.

Dit is een teer punt, maar waarover we nóg niet inzien, dat een andere beslissing vallen kan.

Op Java zijn spoorwegen. Daar kan men bij elkander komen. Maar Soemba is een ver afgelegen eiland met slechte communicatie. Zend daar eens een convocatie-biljet heen! En ook wat zou niet de overkomst van de twee Dienaren van Soemba naar Poerworedjo kosten.'

Er was misschien één ding te doen geweest, en dat is de Dienaren van Soemba tot „buitengewone" gedelegeerden te benoemen, en hen eens per jaar te laten overkomen, bepaaldelijk om dan meê te beraadslagen en meê te spreken over de zaken Soemba betreffende.

Maar wat Ds. Dijkstra wil gaat niet.

Wat zouden die twee gedelegeerden op Soemba anders doen dan ze nu doen.' Hun qualiteit zou puur nominaal zijn.

Maakt men ze daarentegen dadelijk „gewone" leden van het college van gedelegeerden, dan blijft dit op éénmaal per jaar na, steeds onvoltallig, en dan zouden deze Dienaren, eenmaal per jaar overkomende, moeten oordeelcn over zaken, bij wier vooafgaande behandeling ze niet tegenwoordig waren geweest.

Maar éénmaal per jaar overkomen, ware, zeker doenlijk, ook al kost het veel. En dan was hieraan dit voordeel verbonden, dat het voor deze Dienaren in hun geïsoleerde positie verkwikkend en verheffend zou wezen, althans eens per jaar met de overige broederen saam te verkeeren.

Ook kwamen eventueele moeilijkheden Soemba zelf rakende dan allicht beter tot haar recht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Gewenschte critiek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's