GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Deere is onder brgenen die mijn zieie ondersteunen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Deere is onder brgenen die mijn zieie ondersteunen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, God is mij een helper ; de Heere is onder degenen, die mijne ziel ondersteunen. Psalm 54:6.

Als van den Heere, onzen God, wordt betuigd _., dat Hij in droefenis de lijdende ziel ondersteunt, zult ge dit niet verstaan van de gewone almachtigheid, waarmede Hij ons zielsleven, ook in dagen van hooggaande vreugd, draagt.

Er is hier sprake van een steunen, als tegenwicht tegen een macht des lijdens, die onze ziel nederdrukt, en die dreigt te maken dat ze inzinkt en neerslaat.

Want wel draagt God alle ding door het woord zijner kracht, maar toch is in de natuur plant en boom zoo-aangelegd, dat ze geen steun van buiten behoeven. In het wilde woud zet niemand stokken bij het opgaande hout, en het kieken loopt op eigen pooten weg, zoo als het uit den dop komt. Het dier kan zijn jong geen leiband omslaan noch het bij de hand nemen en leeren loopen.

Alleen bij den mensch is de mogelijkeid van het steunen in zijn natuur gegrond. Een kind leert niet vanzelf loopen, maar leert loopen doordat moeder het steunt.

Dit is veel fijner dan hetgeen ge bij plant en dier waarneemt. Het verraadt veel rijker leven, een leven voor velerlei schommelingen en wisselingen vatbaar, bestemd om een veelheid van toestanden te doorloopen, en er op aangelegd om, naardat die toestanden zijn, op andere wijze geholpen te worden.

Bij verwonding of ongeval bespeurt ge hetzelfde. De merrie staat hulpeloos bij het veulen dat zijn poot brak. Onder menschen nemen we wie zich bezeerde en neersloeg, onder den arm, en helpen hem door onzen steun. Het is 7, 00, er zijn dieren die in zulk zulk een geval het jong met den bek in den nek nemen, en voortsleepen, maar ondersteunen, in al den rijken, fijnen zin, die in dit woord ligt, is iets dat alleen onder menschen voorkomt.

Maar juist dit „ondersteunen" onderstelt dan ook, dat ge in gewone tijden op eigen voeten gaat, u zelven ophoudt, en om steun, dien men u bood, lachen zoudt.

Niet ? «V uzelf, altoos door Gods kracht natuurlijk, maar dan toch zóó, dat Gods kracht in uw energie werkt, en dat ge, dank zij die energie, uzelven ophoudt, en dank zij de u geschonken kracht, zonder steun op uw weg voortschrijdt.

Dat is het gewone in ons leven. Als het zoo met ons is, zijn we normaal. En wie waarlijk vroom is, dankt zijn God eiken morgen en eiken avond, als hem die gewone kracht om zelf zonder steun te gaan, verleend en bestendigd wordt.

Maar in dien gewenschten staat kan verandering intreden.

Rechtstreeks naar het lichaam, als we onzen voet bezeeren, of beenbreuk ons het gaan. onmogelijk maakt, of ook als aangrijpende ziekte onze kracht derwijs deed afnemen, dat ons de knieën knikken en het lichaam niet meer torsen kunnen.

In zeer hoogen ouderdom kan die verzwakte toestand zelfs de gewone worden, als de sprinkhaan, gelijk de Prediker zegt, zichzelven tot een last zal wezen, dat hij voor de hoogte vreest en er verschrikking op den weg zal wezen.

Dan wordt het als in de dagen der kindsheid. Toen een leiband, nu de kruk of het stokje. Toen moeders hand, nu de schouder van zoon of dochter, waarop men steunen zal.

Altoos dat echt menschelijke steunen en ondersteund worden, in het kind geprofeteerd, op den oiiden dag zoo beteekenisvol ervaren, en tusschen wieg en graf telkens voorkomend, als leed of ongeval onze gewone kracht breekt.

En dat brengt de Schrift nu ook op ons zielsleven over.

Onze ziel ligt geteekend in ons lichaam, en alleen in beelden aan het lichaam ontleend, kunnen we ons van ons zielsleven rekenschap geven.

Zoo is dan ook 's menschen ziel bestemd, om zichzelve op te houden, meester over zichzelve te zijn, en zichzelve te richten. Door kracht die God schonk, het spreekt vanzelf. Maar dan toch om te staan en te gaan door inwonende kracht, zooals de stam van den eik staat door de hardheid van zijn hout, en de leeuw gaat door de kracht van zijn sterke spieren.

Maar ook bij de ziel des menschen gelijk verschil met de ziel van het dier. Bij het jonge dier geen steun bekend, bij het jonge kind steun door opvoeding en door onderwijs onmisbaar. De spm en de bij met het webbediploma en het raat-diploma geboren. De jonge man alleen door anderer steun en voorgang tot het verwerven van zijn kunst-diploma in staat. Daar het instinct, dat steun niet kent, hier het moeizaam aanleeren, dat zonder steun ondenkbaar is.

In den grijzen ouderdom, als de kindsche staat intreedt, gelijke hulpbehoevendheid.

En in de dagen en jaren die daartusschen liggen, evenzoo telkens bij de gebeurtenissen, die de ziel zóó bang en zoo ontzettend schokken, dat ze om steun smeekt. Dat noemen we dan het zoeken van troost, het heimwee hebben naar sympathie, het hangen en leunen op een ander die haar voor inzinken behoedt.

Wat buigt gij u neder, mijne ziele, en wat zijt gij onrustig in mij! — dat is de zielsgesteldheid, als de ure naakt, die om menschelijke en Goddelijke ondersteuning roept.

Wat u ophield was uw geloof, uw vrede met God. Maar nu verstrikt Satan ze en ge valt in zonde. En voor wat u op moet houden, komt de pijnlijke wroeging, in plaats, en de last uwer zonde drukt u neer.

Wat u ophield was uw overtuiging van in Gods weg te zijn en voor zijn zaak te strijden.

Maar nu trekt God niet met u op. Uw wederpartij der overwint en vertreedt u. En twijfel slaat om uw ziel, en in moedeloosheid dreigt ge in te zinken.

Uw arbeid is uw lust, voor uw gezin te ijveren uws levens vreugde. Maar slagen treffen u. De arbeid is om niet. Geldelijke wanhoop slaat u om het hart. En als verlamd ligt uw zielskracht neder.

Of ook, uw stil gezin, en het leven van dat gezin met uw leven, was uw verkwikking, een tente des lichts om u. Dat hield uw ziel op, drupte olie in de vezelen van uw inwendig bestaan. En nu klopt de verwoesting der krankheid aan uw deur, en ge moet ze binnenlaten, en de dood klimt door uw venster binnen, en droefenisse en rouwe grijpt uw hart aan.

o. Dan schiet de kracht te kort. Dan gaat er een beven over de ziel, dat ge stuur en gang verhest. Dan is het of de fundamenten onder uw zielsleven worden weggebroken, en of er zich een afgrond onder u opent, waarin ge vreest te verzinken. Zelfs het licht op uw pad verduistert, en al wat in u is buigt zich neder. Ge schreit, en dat schreien geeft wel lucht, maar het maakt dat de golven van den weemoed nog banger over u heen slaan. Ge voelt u als overgeleverd aan een macht van weedom des harten, waar ge geen verweer tegen hebt. En hoe ge ook poogt u weer op te richten, ge slaat telkens weer neder.

Uw adel! Want alleen als mensch, en als fijngevoelend mensch, kunt ge zoo nedergebogen worden.

Maar ook uw adel, omdat ge zóó eerst als mensch een voorwerp van Goddelijke ontferming wordt, en omdat in die ontferming uw God zich aan u verheerlijkt.

En dan zendt God u broeders en zusters die uw ziel ondersteunen, en onder hen die uw ziel ondersteunen komt Hij zelf.

Doch altoos tot u z\s mensch.

Er zijn drie dingen die u dan moeten ophouden en bewaren voor verzinken: uw eigen aangrijping, menschelijk medelijden. Goddelijk mededoogen.

Eerst eigen aangrijping.

Niet als een blok of stok moogt ge in de wonden van uw hart nederzwijmen. Ge moet willen opgericht worden, en nooit mag er sentimenteele lust in uw smart over uw gemoed sluipen. Dat zou tegen uw God ingaan.

Daarom begint Gods Woord met u te zeggen : „ Wees sterk, en Hij zal uw hart versterken." En daarom heet het zoo weemoedig bestraffend in Psalm 42 en 43 : „Wat buigt gij u neder, o, mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij. Hoop op God!"

Zoo zegt men tot den kranke^ dien men torsen zal: „Gij moet meegeven", en alleen dat „meegeven" maakt vaak het dragen mogelijk. Daar is de eere van den mensch in, dat het geloof nog worstelt om op te staan, ook al is het dat de voet telkens uitglijdt. Wat hij wil, is niet als een willoos wezen gesleept, maar als een worstelend kind gesteund en ondersteund te worden.

Immers ondersteunen onderstelt juist, dat ge u zelf aangrijpt, en door dien steun geholpen, zelf voet voor voet hoopt bij te komen.

De levende mensch ontvangt steun. Den doode steunt men niet, maar draagt men uit.

Maar dan komt die steun ook, en zehdt God tot u hen die uw ziel ondersteunen.

Dat doen sommigen van verre, anderen van naderbij, zeer enkelen van zeer nabij. Maar ge ontwaart dan toch, hoe in heel een kring allen de hand uitsteken, om u bij te staan en zich gelukkig achten het te mogen doen.

De deelneming der menschelijkheid. Het met u mede lijden van vrienden en bloedverwanten. Het overnemen van u van een deel uws lijdens door wie zeer na staat.

Bij den één is dat dan meer noodig dan bij den ander, want de uitwerking van de smart is zoo verschillend. Soms is het een sidderen en beven, soms ook weinig meer dan een stil ontzet zijn. Dat hangt aan temperament en gevoelsverschil.

Maar dit merken zij wel die u komen ondersteunen, en naar de mate van het gevaar is om in te zinken, naar die mate verdubbelen ze den steun dien ze u bieden. Eerst is dit dan bijna een dragen. Dan laten ze wat af, als ze zien, dat ge u weer oprichtet. En de ware vriend verheugt zich, als hij merkt dat de steun al minder noodig wordt, en trekt zich dan onmerkbaar terug. Opdringen van vriendschap of van overbodig geworden steun, troost niet, maar hindert.

En nu in de derde plaats komt onder hen, die ons alzoo ondersteunen, dan ten slotte de Heere zelf.

Niet aanstonds. Hij laat ons eerst tot zelfaangrijping komen. Dan zendt Hij ons de menschelijke deelneming toe. En onder die komt Hij dan zelf.

„Onder hen die ons ondersteunen is de Heere". Dan staan onze beste vrienden voor en bij ons. De vindende hefde put zich uit, om het woord te vinden dat het diepst in onze ziel kan dringen. Maar toch, ze voelen het zelven, tot in de kern van uw hart, tot daar waar de eigenlijke wonde opkwam, kan hun woord niet ingaan. Daar kan menschelijke deelneming niet bij.

Maar daar kan God, die dat hart schiep, en die dat hart wondde, wel bij, en daar dringt Hij dan in met een bijzondere genadewerking van zijnen Heiligen Geest.

En dan komt er iets heerlijks. Een bijna zalig zich gevoelen in de wonde van zijn hart, omdat in die wonde dieper dan ooit anders de heerlijke zaligheid van Gods liefde is gevoeld.

Dan is er een plek daarbinnen, waarvan we voelen: daar ondervangt nu de eigen hand van mijn God mijn leed.

mijn God mijn leed. En dan dankt ge uw vrienden, want hun medelijden verkwikte zoo heerlijk. Maar dan dankt ge vuriger nog den God van alle ontferming, want zijn mededoogen was meer dan balsem, ze was manna waar de ziel bij leeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„De Deere is onder brgenen die mijn zieie ondersteunen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 oktober 1899

De Heraut | 4 Pagina's