GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gematigd-Orthodoxe-Bond.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gematigd-Orthodoxe-Bond.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Gereformeerde Kerk bespreekt Ds. Kromsigt, van Wierden, eene nieuwe beweging, die onder de Hervormden aan het opkomen is.

We luisteren gaarne naar Ds. Kromsigt, en het hindert ons niet, dat hij ons persoonlijk gedurig bespreekt op een wijze, die we niet altoos broederlijk kunnen noemen.

Hij heeft onze sympathie, omdat hij im grossen Ganzem toch het herstel van de actie der vaderen wenscht, en niet stil zit. Juist dat stilzitten is in vele zijner geestverwanten zoo stuitend.

Zoo deed hij ook nu weer een goed werk, door aanstonds de aandacht te vestigen op een nieuwe beweging, die er in het Hervormd kerkgenootschap op zicht is, om de verouderde modernen met de ethischen in één bond tegen het confessionalisme te organiseeren.

Ziehier wat hij ervan schreef in het nummer 584:

Wie niet moedwillig zijne oogen sluit voo de geestelijke bewegingen in onze Ned. Herv. Kerk, zal moeten erkennen, dat binnen hare muren eene steeds nog in kracht winnende positieve richting zich baan breekt. Deze beweging dateert reeds van het reveil; wilt ge een jaartal, zeg dan: van de uitgave van Da Costa's Bezwaren tegen den geest der eeuw in I823.

Tweemaal heeft deze beweging een deel harer krachten moeten missen. De eerste maal door de afscheiding in 1834, toen de neologie (het „nieuwe licht") pas haren kop opstak en men, in zijn kerkrechtelijk geweten verschrikt en verward, meende zoo spoedig mogelijk onze Kerk maar te moeten verlaten. De tweede maal door de doleantie in 1886, toen het ergste reeds was doorstaan, toen reeds door middel van de in 1867 ingevoerde kiescolleges de eene kansel na den anderen voor de orthodoxie was veroverd, toen dus een „afscheiding" veel minder te verontschuldigen was, toen men eenvoudig uit ongeduld onze Kerk prijsgaf om, vooral door invloed van zijn ongereformeerde overheidsleer, daartoe bewogen, het met een „Vrije Kerk" eens te beproeven.

Tweemaal heeft onze Kerk het verlies van vele goede krachten en van vele lieve broeders en zusters moeten betreuren, maar intusschen is de positieve, orthodoxe beweging in haar midden niet verzwakt, maar veeleer versterkt voortgegaan. Niet alleen dat zij in omvang toenam, maar ook in gehalte naderde zij (althans onder de gemeenteleden) steeds meer het oude, echte Gereformeerde. Wat vooral in de dagen van de opkomst van het „nieuwe licht" ondenkbaar scheen, is nu geschied : in tal van gemeenten, ook vaak waar eerst vijandschap w^s tegen de waarheid, begeert men nu niet alleen een orthodoxen, maar zelfs een beslist Gereforformeerden predikant.

Vooral onder de gemeenteleden is deze beweging in orthodoxe, ja ook in confessioneele, Gereformeerde richting sterk. De beweging onder de predikanten houdt hiermee, helaas, nog geen gelijken tred, al zijn ook hier teekenen ten goede te bespeuren. Natuurlijk brengt het hooger onderwijs, dat zoo goed als geheel in modernen en ethischen geest gegeven wordt, daartoe het zijne bij. Men kent de Gereformeerde theologie eenvoudig niet, en onbekend maakt ook hier onbemind. Althans bij de gebleken geestelijke en dogmatische onmacht van het modernisme, bij de steeds meer blijkende geestelijke en dogmatische onmacht van de ethische theologie mocht men menschelijkerwijze gesproken bij de studenten toenadering tot het Gereformeerde verwachten, indien deze theologie hun slechts in gepasten vorm werd voorgesteld. De tijd is er, waar de geesdrift in het ethische kamp althans bij ons zoo blijkbaar tanen gaat en men zich niet meer gevoelt als in '50—'60 bv., „de theologie der toekomst", zoo buitengemeen gunstig voor. Jammer, dat er in dit opzicht nog te weinig geschiedt.

Intusschen geraakt nu onze Kerk steeds meer in een impasse, die ieder, die niet al te optimistisch is, wel zien moet. Men zou oppervlakkig zoo kunnen redeneeren: „o, onze Kerk gaat blijkbaar steeds meer in confessioneele richting, weldra is dus die heele Kerk wel confessioneel en zal dus eindelijk de Confessie, hare Belijdenis, weer in haar worden geëerd en als hare banier ook officieel door de Kerk als Kerk weer worden ontplooid”.

Maar zoover zijn we nog lang niet. Integendeel, juist op het gedeelte van den weg, waar we nu zijn aangekomen, dreigt een zter groot gevaar. En dit gevaar is geen minder dan dit: dat onze Kerk in plaats van een Gereformeerde een üemonstrantsche Kerk zal worden.

Tot nog toe hebben we over dit gevaar gezwegen. We wilden Uever thetisch dan polemisch optreden. We hebben daarom getracht de Confessioneele Vereeniging te versterken door haar bij degenen, die het goeden wilden voor onze Kerk, aan te bevelen. We hebben getracht de Gereformeerde beginselen zooveel mogelijk thethisch te bepleiten en Gereformeerde lectuur bij theologen en gemeenteleden aan te bevelen.

De strijd tegen degenen, die dichter bij u staan, heeft ook altijd zooveel ms.er pijnlijks dan de strijd tegen hen, die verder afstaan. Ook wordt die strijd u tegenover ouderen vooral meermalen door piëteit verboden of althans belemmerd. Daar zou nog heel wat meer te noemen zijn, doch hiervan zwijgen we nu liever.

Doch thans is er eene brochure verschenen, waardoor we bij vernieuwing bij het bedoeld gevaar bepaald zijn geworden, en daarom mogen we nu niet langer zwijgen. We bedoelen den open brief, dien Ds. van der Meulen Jr. van Welsum aan al zijne collega's heeft verzonden.

Ook hij heeft de toenemende Confessioneele beweging in onze Kerk gezien, maar niet met vreugde, doch met tegenzin, om geen sterker woord te gebruiken; we citeeren zijn eigen woorden maar liever niet. En nu heeft hij zich opgem.aakt om zijne collega's te waarschuwen, om hen op te roepen om samen te stichten, wat we het best zouden kunnen noemen een gemaiigd-orthodoxe Protestantenbond.

Hoezeer ook Ds. van der Meulen de toenemende kracht van de Confessioneele beweging in onze Kerk gevoelt, blijkt het best uil zijne eigene woorden. „Er is m. i.", zoo schrijft hij, „eenige haast bij de zaak, met het oog op een gevaar, waaraan wij blootstaan van de zijde der confessioneelen en crypto-confessioneelen" (d, w. z. die orthodoxen, die in hun hart Gereformeerd zijn, maar bij wie het nog niet tot bewustzijn of tot openbaring kwam.)

Zooals men weet, is voor eenigen tijd van moderne zijde eene Evangelische Vereeniging opgericht (op initiatief van Prof. Eerdmans van Leiden, meen ik) tegenover de Confessioneele Vereeniging. Thans worden van orthodoxe zijde pogingen in het werk gesteld tot de oprichting van een gematigd-orthodoxen Protestantenbond.

Men ziet het dus, wij winnen aan kracht, want onze tegenstanders zijn op verweer bedacht. Maar zoo behooren ook wij dan op tegenweer bedacht te zijn.

Broeders, gevoelt ge het nu, hoe noodig het is, dat ge u nauwer aaneensluit, hoe noodig het is, dat gij allen, die van harte instemt met de drie formulieren van eenigheid onzer Kerk, met terzijdestelling van geringere geschilpunten, alom in den lande samengewerkt, hoe noodig het is, dat overal in steden en dorpen afdee lingen verrijzen van de Confessioneele Vereeniging?

Maar waarom komen dan zoo weinig berichten in bij ons blad van nieuw opgerichte afdeelingen ? Waarom vooral zorgt men er niet voor, dat in elke stad in orthodoxe streken een flinke afdeeling wordt opgericht, die eiken winter minstens 4 of 5 degelijke lezingen Nathouden om de Gereformeerde beginselen te bepleiten ? Waarom sluiten vereenigingen, die in deze hetzelfde bedoelen, zich niet aaneen?

Dat is de weg, waarlangs thans vooral moet gewerkt worden. Zóó worden centrums gevormd van Gereformeerde kennis. Zóó worden ook degenen, die daar hebben voor te gaan, tot studie geprikkeld.

Of zouden in verschillende steden daarvoor de elementen niet te vinden zijn ? Ongetwijfeld wel voor wie slechts wil uitgaan om ze te zoeken. Waar een wil is, daar is een weg.

En in het No. 585 vervolgde hij aldus:

De eigenlijke Protestantenbond heeft thans afgedaan. Alleen in plaatsjes, die wat achteraf

liggen, tiert hij nog door lezingen, moderne evangelisaties (tegenover orthodoxe predikanten) als anderszins. Maar in de groote steden hoort men er weinig meer van. Echte modernen in den zin van i860, in den zin van menschen, die het besvustzijn in zich omdragen vertegenwoordigers te zijn van „de religie der toekomst", ontmoet men dan ook zelden meer. Wie nog iets hebben van de geestdrift van i860, zijn meest ouderwetsche menschen. Het modernis me heeft alleen geleid tot twijfelzu^ht en tot godsdienstige en kerkelijke onverschilligheid. Het jongere moderne geslacht heeft dan ook wel iets anders te doen, dan zich druk te maken met den Protestantenbond.

Het modemisme is gebleken te zijn een „afloop van zeer snelle wateren, " die niets anders heeft uitgewerkt, dan dat hij een deel van ons volk vooral in zijne meer gegoede kringen, wellicht voor altijd, helaas van allen godsdienst heeft vervreemd. Gelukkig echter heeft het volk als dit volk zich niet door Fata morgana laten meeslepen. En overal blijkt, dat nog veel meer voor het godsdienstig en kerkelijk leven behouden blijft dan men aanvankelijk had durven vermoeden. Laat ons ook in dit opzicht goedsmoeds blijven. „De oude leer" zit dieper in ons volk dan men meent. Niet tevergeefs heeft hier twee eeuwen lang een Gereformeerde Kerk gebloeid. En de Heere heeft Zijn verbond met ons volk als volk in Zijne ondoorgrondelijke genade niet van ons weggenomen.

Doch nu dreigt ons een nieuw gevaar. Er is gevaar, dat de beweging in positieve, orthodoxe richting blijft steken en dat we aanlanden, zooals we in ons vorig artikel reeds opmerkten, bij eene Rcmonstrantsche Kerk in plaats van bij de herstelde Ned. Hervormde of Gereformeerde Kerk.

Als symptoom van dit gevaar beschouwen we den open brief van Ds. van der Meulen, waaruit we nu onze lezers een en ander gaan meedeelen, opdat ook zij dit gevaar mogen zien en toch alles mogen doen, wat zij kunnen, om de gezegende beweging naar positieven kant in onze Ned. Herv. Kerk, onder den bijstand des Heeren, in de goede richting te houden.

Zooals men weet, is Ds. van der M. tot het schrijven van den brief opgewekt door het gevaar, dat hij zag dreigen van confessioneele zijde. Hij wil niet, dat het dien kant verder op zal gaan. Hij heeft zelfs „haast" om deze beweging te stuiten, want het mocht eens te laat zijn!

Nu weet hij, dat bij vele orthodoxe collega's diezelfde afkeer is tegen de confessioneele beweging en de cohiessioneelen als bij hemzelven. Hij schrijft: „Ik weet, dat zeer vele collega's evenzoo denken als ik, al zeggen ze het niet zoo. Ik heb dien afkeer zien wassen.”

En dan gaat hij voort: „Daarin nu ligt een groot gevaar. Niet wanneer het de heilige toorn was, die tegelijk bedroefd is over de verharding van hun (der confessioneelen) hart, niet indien wij weenende zeiden, dat zij vijanden zijn van het kruis van Christus. Wat mij betreft, mijn toon is bitter, omdat ik dreig mede afgetrokden te worden door hunnj veinzerij, omdat ik hen om hun aanzien bij de schare naar de oogen dreig te zien, omdat ik gevaar loop voor hen mijne vrienden te verloochenen. En gaat het niet velen als mij ? ”

Nu is dus de vraag, hoe zij van deze bitterheid bevrijd zullen worden, en dan is volgens Ds. van der M. het beste middel om na be lijdenis van eigen schuld en trachtende steeds meerderen lief te krijgen, beginnende bij de huisgenooten des geloofs, zich nauwer aaneen te sluiten tot wat wij noemden een gematigdorthodoxen Protestantenbond. Dan zal men zich onderling sterker gevoelen en gemakkelijker van uit de verte met de confessioneelen verkeeren. Kenschetsend voor Ds. van der M.'s bedoelen zijn vooral deze woorden: En zooals wij nu zonder bitterheid kunnen spreken over de Doleerenden, omdat wij niet meer telkens met hen in aanraking moeten komen, zullen wij ook later van uit onze gemeenschappelijke Godsvereering de confessioneelen liefderijker kunnen behandelen.”

Deze laatste opmerking is volkomen juist. Zoodra ge wat verder van iemand afstaat, dat wil in dit geval zeggen, zoodra ge geen kerkelijke gemeenschap met hem behoeft te oefenen, dan wordt de verhouding gemakkelijker en wijkt de bitterheid.

Ds. van der M. kan gemakkelijk met de doleerenden et tutti quanti verkeeren, omdat die eenmaal onze Kerk uit zijn, maar hij kan niet gemakkelijk met de confessioneelen verkeeren, omdat die nog met hem in dezelfde Kerk zijn. Hij zegt dit wel niet met zoovele woorden en. is er zich wellicht nog niet volkomen bewust van, maar dit ligt toch in de consequentie van de geciteerde woorden opgesloten.

Ds. van der Meulen kan niet rusten, eer de Confessioneelen uit de Kerk verdreven zijn, gelijk wij niet mogen rusten, aleer langs wettigen kerkdijken weg over de afwijkende broeders tucht geoefend is, waarbij wij intusschen zonder bitterheid en onderwijl trachtende om nog de afwijkenden voor de waarheid door overtuigende, aan Gods Woord ontleende, redenen te winnen, kalm des Heeren tijd afwachten, er mee rekening houdende, dat wie in een tijd van herstelling de strengste tucht zou willen uitoefenen „het lichaam zou dooden in plaats van het te genezen, " zooals onze vaderen plachten te zeggen. (Aan velen is echter dit in goeden zin irettische der Gereformeerde tuchtoefening onbekend; juist omdat de Gereformeerde zoo overtuigd is het recht en geen willekeurige gematigdheid aan zijne zijde te hebben, kan hij zoo kalm zijn en zoo irenisch in den waren zin des woords, d. i. „vredelievend, " den vrede der broeders en den vrede van Sion zoekend door overtuiging met Gods Woord, zichzelven met de anderen tegelijk aan dat gezag k onderwerpende).

Het ideaal van Ds. van der Meulea is dus k een gematigd-orthodoxe, d. w. z. Remonstrant-i sche Kerk, terwijl ons ideaal is de herstelde z Gereformeerde Kerk.

Dit ideaal zoekt hij nu voorloopig te bereiken door een kerk in de Kerk, d. w. z. door een gematigd-orthodoxen Protestantenbond. Over de inrichting van dien bond een volgend maal, in verband met wat Ds. van der M. schreef over de Utrechtsche predikantenvergadering.

Ook het vervolg op deze beide artikelen zullen we onzen lezers voorleggen. Thans volsta deze inleiding.

Nu zal men zich herinneren, hoe wij m reeds voor tien en meer jaren op dat nade­ b rend gevaar gewezen hebben.

Dat aan de opperheerschappij van de groep der Modernen in de Haagsche Synode eerlang een einde zou komen, hebben we nooit betwist.

Reeds in 1869 wezen we er op, dat de moderne theologie een fata morgana is.

Als kerkelijke richting konden de Modernen zich n et staande houden.

Edoch, wat baat het u, zoo vroegen we telkdoc of ge de Modernen al uit de Synode zet enSjien inmiddels de jongere ethischen almeer naar den modt-rnen kant opschuiven, en gij, als Gereformeerden, meehelpt, om in de Synode een meerderheid van oud-Groningers en Ethischen te brengen, die, eenmaal meester van het terrein, allicht tot een herzien van de belijdenis zullen overgaan, en het u, Gereformeerden, in het Genootschap onhoudbaar zullen maken.

Natuurlijk, men zal ook aan u enkele plaatsen inruimen. Die enkele plaatsen zal men geven aan de minst actieven onder u. En ten slotte zult ge zelve gescheurd worden in een actief & npassief d.Q: f\, ca. zdXno^ maals u r^eds niet te groote kracht gebroken worden.

Dit gevaar duikt nu reeds op.

En het is ons een oorzaak van vreugde, dat een man als Ds. Kromsigt hiervoor een open oog krijgt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Gematigd-Orthodoxe-Bond.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's