GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„DOLEN.”

XIX.

Des Heeren dag brak aan, en Geertje was bekend gemaakt, dat zij dezen Zondag een „kerkbeurt" zou hebben, en den volgenden na twaalven geheel vrij zou wezen.

Diensvolgens ging het meisje dien morgen ter kerk. Toen zij er uit kwam, vroeg de juffrouw waar zij was geweest.

„Wel, hier in de Kapel, " zei Geertje.

„In de Kapel? Dus ben je naar de kerk geweest? ”

’t Was immers mijn kerkbeurt, ”

De juffrouw had tot antwoord slechts een wat minachtelijken lach. Doch de ander voelde heel goed wat dat beduidde. Al vertelde het uithangbord, dat men 't hier van Gods zegen verwachtte, toch stond de juffrouw verbaasd, dat de meid die een kerkbeurt had, ook heusch ter kerk ging. 't Bleek duidelijk, dat zoo iets hier als overbodig werd beschouwd.

Nu er zijn meer vrome uithangborden, waarachter hsel veel onvrooms gebeurt. Maar de Heere God ziet het, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht.

Tijdens de kerkbeurt was de winkel geregeld zijn gang gegaan. Doch tegen twee uur werd algemeene werkstaking bevolen. „Een mensch moet ook eens wat hebben, " zei de winkelierster. „Daar is de Zondag toch ook voor." Heel zwierig gekleed ging zij weldra uit, en liet Geertje voor 't eten zorgen, dat vrij wat zorg eischte. Vond het meisje 't minder prettig, dat zij heel den dag verder zou moeten thuisblijven, de maaltijd, kostelijker dan zij er ooit een bij den koster had gehad misschien, bracht haar weer in goeden luim. Doch weer volgde, want om vijf uur — men at toen vrij vroeg — zei de juffrouw: „Als je soms eens naar moeder wilt, ga je gang.”

Dat behoefde Geertje geen tweemaal gezeid te worden; 't viel bijzonder mee. Weldra was ze in 't gasthuis aangeland. Moeder, die nu des kosters huis ook vermeed, was aanwezig en hoorde van Geertje niet dan goed van haar nieuwen dienst. Dat de winkel ook Zondags open was, vond moeder wel niet goed, maar toen de dochter opmerkte: „U moet toch ook wel Zondags werken, " deed zij er 't zwijgen toe. Zeer voldaan over haar dag kwam 't meisje weer thuis, 't Was een geheel andere Zondag geweest dan bij den koster, geen dag des Heeren, al was er ten minste één nog naar de kerk geweest, wat hier zelden voorkwam, zooals Geertje zeer goed begreep. Toch vond zij het zoo veel prettiger. Men werd hier niet met den Catechismus geplaagd, geen mensch was hier fijn en men hield van vroolijkheid. Nu, dit laatste is goed. „God ontmoet den vroolijke, " zegt de Schrift. Maar er is een zich verblijden in den Heerc en ook een ander.

Welke vreugd hier gezocht werd, bleek een paar dagen later, toen op een stillen namiddag de huisvrouw, die zich mooi had aangekleed, tot Geertje zei: „De knecht kan 't nu wel af, wil je ook eens mee gaan naar 't Doolhof? ”

Hoeveel Geertje ook van die inrichting had gehoord, zij was er nog nooit geweest. Want de koster was sterk tegen al zulke wereldsche vermaken, en bovendien 't kostte 8 duiten (4 cents) om er in te komen. Met blijdschap nam zij nu de uitnoodiging aan.

Het Doolhof — het mooiste namelijk; er waren er meer — lag op de Prinsengracht bij de Looiersgracht. (Alleen de poort er van is nog herkenbaar, maar wordt niet meer gebruikt. Op de plek staat nu een school).

De bezoeksters wandelden naar de Prinsengracht en traden binnen. Op een groote plaats of hof met groen geboomte zaten op banken eeii aantal meest jonge menschen, jongens en meisjes, bier te drinken of nog wat sterkers. Daarmee bevochtigden zij de scharretjes, d. i gedroogde scholletjes, die zij er bij aten. Naar deze lekkernij, die een sterk gebit vereischte, heette het bier scharrebier-Ook Geertje kreeg van de lekkernijen haar behoorlijk deel, dat haar echter minder aantrok. Veel meer genoegen vond zij in de fonteintjes of bedriegertjes, die als men op een plek liep plotseling begonnen te spuiten, zoodat de straaltjes iemand een verfrissching gaven, die anders alleen in het Oosten gebruikelijk is. Menschen, die dit „Oude Doolhof" nog gezien hebben, verzekeren trouwens, dat die fonteintjes de wandelaars „als nuchtere kalveren deden hippelen." Of echter al die huppelaars en huppelaarsters nuchter waren is een andere vraag. Later, in den tijd waarin ik zelf 't Doolhof heb gekend, was 't drinken en huppelen lang uit.

Wat Geertje echter 't aardigst vond was het doolhof zelf: een kunstige saamstelling van hekjes en laantjes, alle aardig begroeid, maar zoo ingericht, dat men er telkens vast-of doodliep, en dan weerom moest en een ander paadje inslaan. Men kon er heel gemakkelijk in, doch er uit te komen was zeer lastig, net als bij meer dingen in de wereld. Want al zijn de doolho ven, waar de naam voorstond, te Amsterdam lang verdwenen i), toch zijn er nog heel veel doolhoven in die stad — en elders.

Ook Geertje moest natuurlijk 't doolhof in; de juffrouw was er te moe en ook w^el wat dik voor. Wat was dat aardig. Doch de meesteres vond eindelijk, dat Geertje wel wat heel lang „doolde, " want er ging een bengel ten teeken dat de „voorstelling" zou beginnen.

„Kom je haast, meid", riep de juffrouw, „anders zitten we achteraf.”

Geertje repte zich om te komen, maar in een doolhof is, net als meer op aarde, haast een slecht middel om zijn doel te bereiken. Overal liep zij tegen hekjes aa^ en moest weerom. Ten slotte voelde zij zich eensklaps - om 't lijf gegrepen en een forsche kwant tilde haar, terwijl zij een schreeuw gaf, en al 't volkje, rondom van pret juichte, over de heining.

„’t Is niets meid, " zei de jonge gast, en de juffrouw lachte dat zij schudde. Achter den hof lag een zaal, waar Geertje en haar vrouw plaats namen op een der banken, dié in rijen achter elkaar opliepen, 't Ging daarbinnen vrij luidruchtig toe. Sommigen verkwikten zich met een nog overgebleven scharretje, anderen met appelen en noten. Eenigen, die blijkbaar wat veel gedronken hadden, zaten luidkeels te zingen. O Mannen en vrouwen, jong en oud, maar blijkbaar juist niet uit de deftigste standen, zaten dooreen en hadden soms dolle pret. Er waren i ook enkele vaders, die een pijpje zaten te rooken, „toeback te suyghen, " zooals men toen nog vaak zei, en die blijkbaar meer kwamen om hun kinderen een plezier te doen. Al deze lieden zaten in afwachting dat de vertooning zou beginnen.

JUIST BESCHEID.

Iemand die geroepen was de armen te verzorgen, kwam eens bij een welgesteld man om een gave te vragen. De man liet hem uitspreken, en zei toen kortaf:

„Daar kan ik niet aan doen; waarom zou ik anderen helpen? Ik moet ook zelf zorgen dat a ik er kom.”

„Mag ik u iets vragen? " sprak de bezoeker.

»O ja, " was 't antwoord, „dat kost niets.”

„Nu, zeg mij dan van wien hebt gij het leven ontvangen? ”

„Het leven? Wel, van God.”

„En uw twee gezonde armen? " „Natuurlijk ook.”

„En uw eetlust, die blijkbaar goed is? " „Net zoo.”

„Ge ziet dus, dat ge volstrekt niet zelf kunt zorgen, dat ge er komt.”

Goed, maar wat zou dat? ”

„Wel, dat gij, al was er geen enkele andere reden, reeds om Gods wil zoudt moeten geven als een gering bewijs van uw dankbaarheid. Zoudt ge wel voor tienduizend gulden uw oogen willen missen? ”

„Neen, zeker niet.

„Welnu, bedenk dan hoeveel ge om niet ont­ d vangen hebt, want ook al wat ge bezit is Gods 8 gave. Gij kunt niets geven, dat ge niet ontvan­ A gen hebt. Ik kon veel meer zeggen, maar als d gij nadenkt is dit reeds genoeg.”

De man beloofde dat hij zou nadenken. Een week daarna zond hij honderd gulden, en schreef er bij: Ik zie met schaamte dat gij gelijk hebt en ook dat er nog veel meer redenen zijn. Waarom heeft men mij dat niet eer gezegd?

Die laatste vraag kwam nu wel niet te pas, want ieder die den Bijbel kan lezen, kan al deze dingen weten, maar toch was het goed dat de man zich overtuigen liet.

Hoe zou ’t komen, dat velen die eigenlijk lang overtuigd zijn, toch zoo zelden iets voor anderen over hebben?

I) NIET •i> opgeheven''\ vrienden; dat is een uitdrukking in dit en dergelijke gevallen geheel verkeerd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's