GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Practicisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Practicisme.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Ten slotte moet de ziekenverpleging uit het oogpunt der kerk worden bezien.

Hierbij snijden we uiteraard de niet-Christelijke ziekenverpleging geheel af, en bepalen ons uitsluitend tot die actieve ziekenverpleging die in den naam van Jezus uitgaat; die door de belijders van den Heiland wordt gedreven; en die zich voordoet als deel uitmakende van de Christian works, d.i. als buitengewone openbaring van het geloofsleven.

En dan sta op den voorgrond, dat we die wijze van geloofsopenbaring hooger stellen, dan het alleen geven van geld aan ongelukkigen. Wie zijn geld geeft, gaat in het lijden des levens niet in. Wie zelf aan het krankbed neerzit en de kranken verpleegt, geeft meer dan zijn geld, geeft zijn tijd, zijn persoon, zijn kracht en zijn liefde.

Er ligt in dat soort offerande meer intimiteit, meer van de gemeenschap der heiligen, meer van hooge toewijding. Iets wat evenzoo geldt van wat aan de ziekenverpleging het naast komt, van de verzorging van kraamvrouwen, van zenuwlijders, van idioten, van verwaarloosden en zooveel meer.

Drie stadiën zijn er in het liefdewerk voor ongelukkigen. In het eerste stadium geeft

men alleen geld. In het tweede stadium naait men voor behoeftigen op kransjes of zoekt ze persoonlijk op. In het derde stadium neemt men de zorg voor voor hun ellende zelf op zich, enwijdt er zich persoonlijk aan.

Wie zou hiervoor geen lof hebben.'' Wie er niet voor danken.?

Niet alsof het een ieder gegund ware, dat offer van toewijding te brengen. Slechts aan enkelen valt dit te beurt. En het is een stellige fout, als men die enkelen, aan wie dat te beurt valt, gaat aanzien voor een hooger soort Christenen.

Dit ware de orde des levens omkeeren.

Wie geroepen is, om in eigen huis te leven en te arbeiden, doet niet iets goeds, maar zondigt, zoo hij zijn gezinsleven verwaarloost, en buiten de deur liefdediensten bewijst.

Het koninkrijk Gods in den dienst onzes Heeren, gaat allerminst in ziekenverpleging op. Onze God moet óók gediend worden in allerlei bedrijf en beroep, op kerkelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied. En wie geroepen is om te onderwijzen of met de pen te arbeiden, kan daarin even warme toewijding betoonen, als degene die bij het krankbed nederzit.

Ook de ziekenverpleging is niets dan een klein deel van den grooten alles omvattenden arbeid, die dag in dag uit in den dienst van Jezus moet verricht worden. En niet de dienst waarin ge arbeidt, maar de trouw en de toewijding waarmee ge in uw deel van dien grooten dienst verkeert, maakt hier het onderscheid.

De stadiën waarop we doelden zijn dan ook alleen bedoeld als drie trappen in de verzorging en opleiding. En zoo men daarop alleen let, ja, dan is het buiten kijf, dat wie zich persoonlijk geeft aan de lijdenden, tot de hoogste toewijding komt.

Doch dan moet, zal het geloofsopenbaring zijn, ook de Christelijke geloofsovertuiging hierbij niet schuil blijven.

In de publieke gasthuizen is de zieke niet een ziek inensch, maar een verstoord lichaam, en wordt alleen lichamelijke verzorging geboden. Liefst heeft men zelfs, dat er met de ziel van den kranke niet gerekend worde. Die scene van het sterven moet ontweken worden. Ook al ziet de arts klaarlijk, dat het sterven ophanden is, toch verzwijgt hij het, en niet zelden moeten verdoovende geneesmiddelen den uitgang verbloemen.

Op dat standpunt nu kan, wie om Jezus wil de zieken verpleegt, zich niet stellen. Integendeel, dan moet de verpleging der ziel zelfs boven die van het lichaam uitgaan. Niet, alsof daarom de verpleging van het lichaam in iets schade mocht lijden. Verre van dien. Onder Christelijke beademing moet veeleer de verzorging ook van het lichaam nóg zorgvuldiger, nauwkeuriger en volkomener zijn.

Maar de ziel van den kranke eischttoch de teederste zorge. Er moet, zoo de ziekenverpleging in naam van Jezus zal plaats hebben, tusschen de verpleegster en den kranke ook geestelijke gemeenschap bestaan, geloofsverwantschap, gemeenschap der heiligen; en waar die ontbreekt, moet er het streven zijn, om ze te kweeken.

Dit kan niet bij alle kranken al de dagen van hun krankheid. Er zijn lijders en lijderessen, die buiten kennis zijn, die verdoofd nederliggen, die door hun pijn overmand worden, en dan ware het dwaasheid of wreedheid, ze te bepreêken.

Maar is er helderheid, is er kennis, is er verademing, dan moet de lichamelijke zelfzucht van den lijder bestreden worden. Kranken zijn uit hun aard geneigd alleen om het lichaam te denken. En hier nu juist moet de heilige liefdekunst van de verpleging zich openbaren, om den kranke tot hooger standpunt op te heffen, in een heiliger sfeer te doen leven, tot meerder ernst te stemmen.

Iets dat, zoo het gelukt, de smart niet vermeerdert, maar lenigt. Een kranke toch, die met stil bewustzijn voor zijn God lijdt, biedt veel heerlijker schouwspel aan dan een kranke, die, als een zoutzak ingezonken, niets kan dan klagen en kreunen.

Zeer zeker moet er ook voorlezing van de Heilige Schrift, voorlezing van een geestelijk lied, moet er ook het stil en rustig gebed zijn; maar toch, dat is op verre na niet het eenige. De hooge kunst van wie in Jezus naam verpleegt, is om zijn kranken in heiliger stemming te houden. Zelf bij het ziekbed met God en voor Zijn aangezicht te leven, en zoo de stemming van het eigen hart aan den kranke over te doen.

Maar vooral moet er bij Christelijke ziekenverpleging een ernstig streven zijn, om de V.x3xi^< i\6geestelijke vrucht te laten dragen, hetzij voor dit leven, hetzij voor het leven hiernamaals.

Velen denken, dat er van ernst bij het ziekbed alleen sprake komt, zoo de dood van nabij dreigt. Toch is dit misgezien. Elke ziekte moet den kranke geestelijk verder brengen, hem tot zichzelf doen inkeeren, hem zijn weg doen overdenken en hem a!s vernieuwd in geestelijken moed van zijn ziekbed doen opstaan.

Toch is het vooral bij het naderend einde, dat de Christelijke verpleegster haar hoogste roeping heeft te vervullen, opdat de kranke die ze verpleegt, niet als een hond wegsterve.

Er is een bereiding van de ziel ook voor deiï dood. Met het oog op het verleden van den kranke. Met het oog op wat hij achterlaat. Met het oog op de eeuwigheid die hij tegengaat.

De ware ziekenverpleegster sterft zelf meê als haar kranke wegsterft, begeleidt hem, als we zoo zeggen mogen, halverwege in de vallei der schaduwe des doods, en keert na het sterven als uit een andere wereld weer tut haar andere kranken terug.

Zoo moet het zijn bij verpleging in het eigen huis, zoo moet het zijn bij verpleging in het hospitaal.

In zooverre heeft dus de kerk in zake de ziekenverpleging niet anders te doen, dan dat ze liefds en geloof kweeke en den weg des levens onderwijze, en dit op de catechisatie en in de predicatie ook doe met het oog op ziekbed en sterfbed.

Het ziekbed, met al wat daarbij Christelijke toewijding eischt, moet toegelicht, moet geestelijk bezien, opdat de kerk ook ten deze leidsvrouw blijve, en wat het sterfbed aangaat, niet minder. En in zooverre nu vaststaat, dat de tegenwoordige ziekenverpleging geheel buiten de kerk is opgekomen, mag niet verheeld, dat de armoede der predikatie ook hieraan schuld heeft. Van de prediking des Woords had reeds lang, eer de wereld er op bedacht werd, de stoot tot betere, tot zorgvuldiger ziekenverpleging, naar lichaam en naar ziel, moeten uitgaan.

In zooverre echter is de invloed der kerk op de ziekenverpleging nog slechts een zijdelingsche, en neemt ze nog niet zelve het initiatief.

Daarom dient ook de vraag besproken, in hoeverre het op den weg der kerk ligt, om ook zelve ziekenverpleging in het leven te roepen.

Feitelijk is rnen er thans in meer dan ééne kerk toe overgegaan, om 'tzij door wijk-organisatie, 'tzij door de zorg van den predikant, eenige ziekenverpleegsters aan te wijzen, die dan geroepen zijn om de zieken aan hun huizen op te zoeken, en zoo noodig te verplegen.

Op zichzelf kan hier niets tegen zijn, en de Schrift geeft er zelfs zekere aanleiding toe. Lees slechts wat er staat in I Tim. 5 : 9—16:

Dat eene weduwe gekozen worde niet minder dan van zestig jaren, welke ééns mans vrouwe geweest zij, getuigenis hebbende van goede werken; zoo zij kinderen opgevoed heeft, zoo zij gaarne heeft geherbergd, zoo zij der heiligen voeten heeft gewasschen, zoo zij den verdrukten genoegzame hulpe gedaan heeft, zoo zij naar alle goed werk getracht heeft. Maar neem de jonge weduwen niet aan; want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus, zoo willen zij huwen, hebbende haar oordeel, omdat zij hare eerste belofte hebben te niete gedaan; en meteen ook leeren zij ledig omgaan bij de huizen, en zijn niet alleen led'g, maar ook klapachtig, en ijdele dingen doende, sprekende hetgene niet betaamt. Ik wil dan, dat de jonge weduwen huwen, kinderen telen, het huis regeeren, geene oorzaak van lastering aan de wederpartij geven. Want eenigen hebben zich aireede afgewend achter den satan. Zoo eenig geloovig man of geloovige vrouw weduv/en heeft, dat die haar genoegzame hulpe doe, en dat de gemeente niet bezwaard worde, opdat zij dege nen die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulpe doen moge.

Geheel helder is dit zeer zeker niet, omdat er niet uitdrukkelijk bij staat, welke dienst aan deze weduwen werd opgedragen.

Vast staat alleen, dat dit stuk voorkomt waar sprake is van ambtelijke verzorging in de gemeente; dat er sprake is van een weduwe die gekozen wordt; dat ze bij de huizen rondgingen; dat ze van een bepaalden leeftijd moesten zijn; en dat ze bekend moesten staan als vrouwen, die ook reeds uit eigen beweging allerlei liefdewerk hadden verricht.

Op dat „gekozen worden" legge men intusschen niet te sterken nadruk, daar het woord, in het oorspronkelijke stuk gebezigd, niet zoozeer op een verkiezing wijst, als veel meer op het ingeschreven worden op een lijst 1. En ook valt moeielijk aan te nemen, dat hier op ziekenverpleging en dergelijke gedoeld wordt, overmits de ouderdom van 60 jaar, die vereischt werd, hiermede niet in overeenstemming zou zijn.

Het is dan ook waarschijnlijk, dat vrouwen bedoeld zijn, die door den kerkeraad werden aangewezen, om huisbezoek te doen bij het vrouwelijk personeel der gemeente. De afscheiding tusschen vrouwen en mannen was destijds veel scherper dan thans, en niet elke ouderling kon toegang krijgen tot het vrouwenverblijf. Dat deswege dit toezicht op de vrouwen aan vrouwen werd opgedragen, heeft niets vreemds. Alleen gaat men te ver, zoo men daarom allen diaconalen dienst aan deze weduwen ontzegt. Immers voor haar benoeming werd vereischt, „dat ze de voeten der heiligen gewasschen hadden, dat ze de verdrukten geholpen hadden, en naar alle goed werk hadden getracht" (vs. lo). Alzoo eigenschappen, die zeer nadrukkelijk wijzen op geschiktheid voor diaconaal hulpbetoon.

Zonder ons, daarom hier te verliezen in het vraagstuk, of dit weduwenambt ais ambt gelijk stond met het ambt van ouderhng of diaken, blijkt er toch stellig dit uit, dat de apostel wil dat ook van vrouwelijke hulp in de bediening van de gemeente gebruik zal worden gemaakt. En in zooverre dit langen tijd geheel verzuimd is, werd stellig van den apostoHschen regel afgegaan. Alleen de Regentessen van onze Weeshuizen en Oudemannenhuizen bleven nog altoos aan den oorspronkelijken regel herinneren.

Staat nu alzoo vast, dat de kerk ook officieele hulp van vrouwen voor de bediening van het gemeenteleven zoeken mag en moet, dan rijst in de tweede plaats de vraag, of het op den weg der kerk ligt, om deze hulp ook te zoeken voor de ziekenverpleging.

En dan zal ook hier wel de regel moeten gelden, die over het algemeen bij alle kerkelijk hulpbetoon geldt: Daar waar de noodige verzorging in de gezinnen zelve, of door particuliere hulp kan gevonden worden, heeft de institutaire kerk als zoodanig _^^^« roeping om zelve op te treden. Is het daarentegen, dat er onverzorgde toestanden over­blijven, waarin niet op andere wijze raad is te schaffen, dan toont de instelling der Diaconie, dat de kerk ook ten deze geroepen is, om handelend op te treden.

Dat dit iets anders is, dan wat men thans in de vrije organisatiën veelal zoekt, is duidelijk.

Hetgeen thans geschiedt, is meestal een private liefhebberij van den predikant, buiten den kerkeraad en de diaconie om.

Niet altoos, we weten het. Met name in de Gereformeerde .kerken zijn teekenen van gezonder opvatting. Maar in het algemeen kan men zeggen, dat in die actie zich zoo goed als uitsluitend zekere activiteit van dezen of genen predikant uit, die geld verzamelt, eenige dames verzoekt, en nu met dezer hulp een ziekenverpleging enz. naar zijn wijs inricht.

En hiervan nu moet gezegd worden: Zoo niemand anders de hand uitsteekt, is het beter zóó, dan dat er niets geschiedt. Maar toch zoude menig predikant beter doen, zoo hij zijn invloed gebruikte, om cok deze zaak voor heel de gemeente op goeden, ordelijken voet te doen regelen.

1) Dat deze weduwen op de lijst kwamen om bedeeld te worden, kunnen we niet toegeven De in VS 10 gestelde eisch druischt hier tegen in Ook zou het geen zin hebben, weduwen onder de 60 jaar die met kinderen zitten bleven, niet te ver-7orgen Zelfs Calvijn geeft dan ook toe, dat ze óók op de lijst kwamen, om dienst ten behoeve der gemeente te verrichten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Practicisme.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's