GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Die in u is.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die in u is.”

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN].

Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt ? I Cor. 6 : ig.

Pinksteren is het tempel feest. Uw haft een tempel, en God zelf in u woning makende, om u nimmermeer te verlaten.

Jezus zelf had het, eer hij naar Gethsémané ging, zijn discipelen toegezegd: „Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, namelijk den Geest, dien de wereld niet kent, maar gij kent hem, want Hij blijft bij ulieden, en Hij zal in u zijn."

Inwonende gemeenschap met het Eeuwige Wezen, daarop komt het altoos uit: „Zoo iemand mij lief heeft, mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en zuoning bij hem maken." Of ook in het gebed van Johannes ^ : „Dat zij één zijn gelijk wij één zijn; Ik m hen, en gij in mij."

Van daar dan ook het apostolisch woord: Gijlieden zijt niet in het vleesch maar in den Geest, zoo anders de Geest in ti ivoont" (Rom. 8:9); nader uitgewerkt in het heerlijke zeggen: Wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen, en die de harten doorzoekt, weet welke de meening des Geestes zij, dewijl hij naar God voor de heiligen bidt".

En zoo komt Paulus van zelf op het beeld van den tempel. Niet alleen de gemeente als geheel genomen is tempel, gelijk Petrus zegt: Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, zoo wordt gij ook zelven als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis"; maar ook elk kind van God wordt persoonlijk een tempel genoemd: Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden tvoont; zoo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God schenden, zvant de tempel Gods is heilig, welke gij zijt." En nog praeciezer in i Cor. 6 : 19: Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt." Een belijdenis, met terugslag op het Oud Verbond, in 2 Cor. 6 : 16 herhaald in deze woorden: Gij zijt de tempel des levenden Gods gelijker wijs God gezegd heeft: Ik zal in hen zvonen." Zooals het eveneens in Efeze 2 : 22 heet:

„Dat gij opwast tot een heiligen tempel in den Heere op welke gij mede gebouwd word tot een woonstede Gods in den Geest."

De vervuUing van die rijke belofte nu bracht het groote, geheel eenige Pinksterfeest, toen de Heilige Geest in zijn tempel nederdaalde; en de naam van het tempelfeest voor Pinksteren is dienvolgens in geheel eigenlijken zin te nemen. De tempel, dien Salomo inwijdde, was slechts de afschaduwing van wat op het groote Pinksterfeest werkelijkheid in eigenlijken zin zou worden.

Toen Salomo zijn tempel wijdde, daalde wel de licht wolk van Gods heerlijkheid neder en vervulde den steenen tempel, doch dit ging buiten het hart om, het was een openbaring van Gods majesteit in het uitwendige. Maar op den grooten Pinksterdag, twee en vijftig dagen nadat het voorhangsel van den zinbeeldigen tempel gescheurd was, daalde God de Heilige Geest zelf in het hart der zijnen neder, en teekenen als van vuurtongen werden gezien, en het zat op een iegelijk van hen.

Onze Belijdenis legt er in Art. IX dan ook nadruk op, „dat de Heilige Geest onze Heiligmaker is door zijne woning in onze harten". In onzen Catechismus herhaalt Gods kind, dat „de Heilige Geest ook mij gegeven is, opdat Hij bij mij eeuwiglijk blijve." En in de Canones van Dordrecht wordt eveneens beleden, dat God „indringt tot de binnenste deelen des menschen, met de krachten van zijn wederbarenden Geest".

Zelfs moet getuigd, dat geen kerk, zoo sterk als de Gereformeerde, op dat „inwonen van God den Heiligen Geest in ons", nadruk heeft gelegd. Zonder overdrijving mag gezegd, dat het kenmerk van de Gereformeerde belijdenis juist in die vreugdevolle erkentenis van de inwoning van den Heiligen Geest ligt uitgesproken. Tot zelfs van de kleine kinderkens der geloovigen heet het, dat hun de door Christus gegevene belofte van de inwoning des Heiligen Geestes „niet minder dan den volwassenen toekomt".

We aanbidden God den Vader in zijn almachtigheid, als het Eeuwige Wezen, dat buiten en boven ons is, ons schiep, ons in stand houdt, ons verzorgt en ons regeert. We aanbidden God den Zoon, als den Verlosser, die tot ons menschelijk geslacht is gekomen, en de offerande der Verzoening voor ons gebracht heeft. Maar we aanbidden ook God den Heiligen Geest, als die heilige Persoonlijkheid in het Goddelijk Wezen, die in een iegelijk verloste persoonlijk indaalt, bij ons woont, in ons is en eeuwiglijk bij ons zal blijven. En op dien grond betuigt onze Belijdenis, dat we de onderscheiding der drie Personen in het Goddelijk Wezen, ook kennen „uit de werkingen die we in ons bevinden." De Vader boven ons, de Zoon voor ons, de Heilige Geest in ons. Want wel staat er, dat ook de Vader en de Zoon woning bij ons maken, maar dat geschiedt, krachtens de eenswezenheid der Goddelijke personen, door den Heiligen Geest.

En hier nu is het mysterie der innigste religie.

De religie begint met de aanbidding van wat buiten en boven ons is, en vindt dan haar innigheid in de belijdenis van Gods alomtegenwoordigheid, zoodat God ons geen God meer is van verre, maar een God van nabij. De religie schrijdt tot veel teederder drang voort, als ze den Zone Gods onze menschelijke natuur ziet aannemen, en hem nabij zich gevoelt tot in de natuur van ons menschelijk wezen. Maar toch, tot volle innigheid en teederheid kan de religie dan eerst komen, als ze gemeenschap met het Eeuwige Wezen smaakt, niet enkel in het gebed dat opstijgt, en in den broederband die ons aan Jezus bindt, maar zoo ze persoonlijk de gemeenschap met het Eeuwige Wezen voelt in den wortel van ons eigen wezen, en zoo ze belijdt, dat ons hart tot een tempel gewijd is, waarin God de Heilige Geest woont.

Over de vraag, of toch ook niet reeds onder het Oude Verbond de verkorenen des Heeren iets van deze innigste gemeenschap gesmaakt hebben, is door ons vroeger meermalen op het Pinksterfeest gehandeld. We laten ditmaal deze vraag rusten, alleen herinnerend aan wat Jesaja betuigt, dat Jehovah „ den Heiligen Geest in het midden van zijn volk stelde", als ook aan David's bede: „Neem uw Heiligen Geest niet van mij."

Maar afgescheiden van deze voorloopige werkingen des Geestes onder het Oude Verbond, staat toch vast, dat onze Heiland dit komen van den Trooster voorspeld heeft, als iets nieuws, als iets dat eerst na zijn opvaren ten hemel zou intreden, en als iets dat eerst komen kon, nadat Hij aan de rechterhand zijns Vaders zou verhoogd zijn.

En niet minder staat vast, dat de uitstorting van den Heiligen Geest in den kring van de belijders des Heeren ons als een buitengewone gebeurtenis vermeld wordt, een gebeurtenis, die onder wondere teekenen plaats greep, en die onmiddellijk de verrassende uitwerking had, dat Petrus, die dusver gescholen had en zweeg, nu plotseling op den voo''grond trad, en in bezielende taal de intrede der Christelijke religie in de wereld proclameerde.

Pinksteren is en blijft alzoo in de geschiedenis der religie een wereldgebeurtenis. Een ingrijpend incident, dat een ommekeer in den staat der heilige zaken tot stand bracht. Meer nog, het was het machtig intreden der voleinde openbaring. Eerst met den Pinksterdag was de stichting der Christelijke wereld-religie voltooid.

Als ge dan ook vraagt, hoe het te verklaren is, dat de Christelijke religie met zoo wondere snelheid de wereld verwon, zulk een algeheelen omkeer in het leven der volkeren tot stand bracht, en aan wat wij het hooger menschelijk leven noemen kunnen, het aanzijn schonk, in Europa eerst, en sinds in Amerika, dan ligt te dezen opzichte in die inwoning van God den Pleiligen Geest in de harten, het eenig afdoend antwoord.

Ook andere religiën hebben zich snel uitgebreid, en geheele deelen der wereld bezield. De religie die zieh naar Buddha noemt, heeft in heel Zuid-Azië de harten veroverd. De religie van Kong-fut-sé heeft in China een machtige eenheid gevormd. En zoo ook heeft Mohamed heel de streek aan de Middellandsche zee een tijdlang uit haar doodslaap gewekt. Maar toch is geen dezer drie ook maar van verre met de Christelijke religie in haar voortgang en in haar werking te vergelijken.

Immers alleen de Christelijke religiejheeft de menschheid, heeft ons menschelijk leven tot een vroeger ongekend standpunt van ontwikkeling opgevot» l, zoo zelfs dat nu nog de Christen-natiën heel de wereld beheerschen, en zich tegenover de bewoners van Zuid-Azië, China en de Levant, in elk opzicht de meerderen betoonen.

De groote, machtige stoot voor de ontwikkeling van ons menschelijk leven is uitgegaan van die volken, die de Christelijke religie hebben omhelsd, en nog is alleen bij de Christennatiën de hoogere vlucht van ons menschelijk leven waar te nemen. De Islam zonk in, en kwijnt weg in machte-, loosheid. De Buddha-religie bloeit na, maar zonder meer eigen kracht te ontwikkelen. China krimpt krachteloos ineen, zoodra Europa de vuist balt. Wat Japan is, is het alleen door ons leven na te bootsen. Een ieder die gelegenheid had, om met hetgeen men in die landen dan nog religie heet, kennis te maken, kwam dan ook steeds weer tot de stellige conclusie, dat de laagste, de allerlaagste vorm, waaronder het Christendom in enkele Staten wegzonk, nog altoos hoog staat en heilig is te achten, zoo men het vergelijkt met wat in heidensche landen (enkele kleine wijsgeerige kringen nu uitgezonderd) zich voorreligie uitgeeft.

En wat vooral opmerkelijk is, aan wat storm de Christelijke religie ook was blootgesteld, en hoe dikwijls het ook al den schijn had, alsof ook voor haar de ure van afval en ondergang geslagen had, steeds is de Christelijke religie machtig gebleken, weer uit den afgehouwen tronk nieuwe frissche loten uit te schieten, en de bloemknoppen van nieuwe, rijke ontwikkeling te doen ontluiken.

Vooral de jongste eeuw die nu achter oni ligt, ^oont dit ^'^) overtuigende wijze. In den aanvang der 19e eeuw was metterdaad de Christelijke religie verflenst en verdord, en het was te verstaan, dat de mannen van het ongeloof toen haar spoedigen ondergang profeteerden. En toch, wat bleek bij de uitkomst der toen ingetreden worsteling anders, dan dat het ingedrukte Evangelie ongemerkt zich weer met frische kracht ophief, en dat nu reeds de beteekenis van de Christelijke religie, in haar oprechte belijdenis, al haar vroegeren smaad vergeten doet.

Zelfs van dien zuiversten vorm der Christelijke religie, dien wij in onze Gereformeerde belijdenis eeren, mag zonder vrees voor tegenspraak gezegd, dat hij weer als van ouds fier het hoofd opsteekt en een kracht begint te ontwikkelen, die toont hoe kerngezond de wortel nog is.

Men had in moderne kringen elkander diets gemaakt, dat alle religie een tijd van opkomst, bloei en verval had, en dat alsdan weer een nieuwe, hoogere religie op het komen stond. Volgens wie zoo oordeelden, had ook de Christelijke religie haar tijd gehad, en moest nu door een hoogere religie vervangen worden. Zelfs beeldde men zich in, dat die nieuwe, hoogere religie reeds geboren was, en eerlang aan de volkeren zou kunnen vertoond worden. En toch, wat heeft de uitkomst anders geleerd, dan dat al deze verwachtingen in illusiën zweefden; dat er niets, niets hoegenaamd van gekomen is ; en dat uit de asch van deze verkeerde illusiën de oude, de orthodoxe, de zoo diep versmade Christelijke religie zich weer met wakkeren vleugelslag ophief.

En dit nu, waarin vindt het anders zijn verklaring, dan juist in Pinksteren.?

Die inwoning van God den Heiligen Geest in de harten, dat is de macht, waar geen macht ter wereld tegen bestand is. In die andere religiën had de wereld met idééën over God te doen, met verzonnen vormen van eeredienst, met het product van eigenwillige godsdienstigheid, en daarom kostte het zoo weinig moeite, deze soort religie te ontwortelen en om te werpen. Maar in de Christelijke religie had de wereld met God zelven te doen. Niet slechts met de waarheid aangaande God. Niet slechts met aanbidding van den eenigen waren God. Niet slechts met zegeningen die van Hem nederdaalden. Neen, met God zelven. Met den Heiligen Geest, inwonende in menschenharten. En daartegenover bleek de macht der wereld telkens ijdel. Daar kon ze niet tegen op. Daartegen sloeg ze haar scherpste wapen bot.

Zeker, ook onder de Christenen verliep veler religie in vormendienst en in theologisch gehaspel. En noch dat vormenvertoon, noch dat theologisch steekspel, heeft ooit één duim breed van het terrein des levens aan de wereld kunnen betwisten. Veeleer trok ze daarvan partij, om in het hart van den vormendienaar te sluipen en hem te ont­ mannen, of ook om twistgeest in het hart der strijdende theologen uit te strooien en ze onheiliglijk te verbitteren tegen elkaar.

Neen, wat de onverwinüjke macht der Christelijke religie uitmaakte, was het inwonen van den Heiligen Geest in het hart.

Daarin school een heilige macht. Daarin school een oneindige macht. Daarin school een macht, die voor alle zondig inmengsel ongenaakbaar, veeleer altoos opnieuw de frissche, hemelsche warmte kon uitstralen, om met nieuw leven te bezielen.

Het geldt hier een mysterie. Die presentie van den Heihgen Geest in de harten werkt op een verborgen terrein, dat ons oog niet begluren kan. Niemand kan met zekerheid zeggen: in dien persoon is de tempel, en in dien persoon is de tempel niet. Zelfs kan het zeer wel zijn, dat een tijdlang de presentie van God den Heiligen Geest, slechts in zeer enkele harten overbleef. Maar het groote aantal beslist hier ook niet. Op den Pinksterdag te Jerusalem daalde de Heilige Geest in niet meer dan 120 personen neder, en wat waren die 120 tegenover de tienduizenden in Jeruzalem, tegenover de honderdduizenden in Palestina, tegenover de miljoenen in het Roomsche keizerrijk. De wondere kracht hing dan ook niet aan het kleiner of grooter cijfer, maar eeniglijk aan de realiteit van de tegenwoordigheid Gods in de harten. En dit nu is het mysterie, dat God alle eeuwen door, sinds dat Pinksteren, de zijnen heeft gehad; dat Hij altoos in het hart van enkelen zijn tempel heeft bezeten; dat Hij nooit meer zijn heilige presentie geheel heeft teruggetrokken; en dat de zevenduizend van Elia, alle eeuwen door van ons Christelijk verleden, nooit hebben ontbroken.

En die macht, de macht van Gods presentie in menschenharten, die is de wereld te sterk geweest. Dat inwonen van den Heiligen Geest in den tempel van het menschelijk hart heeft de religie in deze personen tot echte, innige, teedere religie ge maakt. En deze waarachtige religie, die, onder wat vorm ook, in deze hoog begenadigde personen werkelijkheid was geworden, die heeft als een zuurdeesem de drie maten meels doorzuurd, en omdat ze hemelsch van oorsprong was, over eiken tegenstand getriomfeerd.

We onthouden ons opzettelijk van alle ontleding van deze wondere, hemelsche kracht. Het is volkomen waar, dat deze mystieke kracht zich geuit heeft in een alles overwinnende liefde, in een toewijding die zelfs de wereld verbaasde, in een dulden van het lijden met verrassende geestkracht, in een trouw die voor geen offer terugdeinsde, in een ernst, die zich door niets ontwapenen liet, in een ijver, die elk beletsel te boven kwam, en in een innigheid, teederheid en warmte, die zelfs de buitenstanders weldadig aandeed. Maar al brak de lichtstraal in deze veelheid van wegsleepend schoone kleuren, toch waren die kleuren de lichtstraal zelf niet. En noch die liefde, noch die toewijding, noch die ernst, noch die ijver, noch die teederheid zouden ooit tot zoo verrukkende uitkomst hebben geleid, zoo niet in het hart van Gods kinderen de stoot tot dat alles ware uitgegaan van de presentie van den in hen wonenden Heiligen Geest. Wel breekt de macht van dien Geest door in onze menschelijke uitingen, maar toch, alleen aan die aandrift van den Heiligen Geest ontkenen die menschelijke uitingen haar overwinnend karakter. Of is het niet zoo, dat ook onder andere religiën, dat ook nu onder de modernen vaak op veel liefs en op veel offervaardigheid en op veel toewijding valt te roemen; en toch, het is dat niet, het draagt een ander stempel, er ontbreekt het mystieke in. En dat niet alsof wij beter waren, maar omdat het bij hen uit hen zelven opkomt, en omdat er bij ons dat wonderbare achter zit, dat zelf een tempel zijn, en die inwoning van den Heiligen Geest in het verborgenste onzer ziele.

Oorzaak tot zelfverheffing is hierin dan ook in het minst niet. Alle roem is en blijft uitgesloten. Immers niemand brengt er iets aan toe, dat deze inwoning in zijn hart tot stand komt. Niemand onzer heeft er vooraf zijn hart voor toebereid. Veeleer zouden we vragen willen : Wie is er, die dezen in hem inwoaenden Heiligen Geest niet telkens vergeten, zoo niet bedroefd heeft.

Eerst hierdoor treedt de geheel eenige beteekenis van wat op het groote Pinkster te Jerusalem plaats greep in het helderst licht.

Den uitwendigen dienst van Jehovah kon de wereld vervalschen eerst, en toen uit­ roeien, en er de altaren van den afgod voor in de plaats stellen. Den Christus kon de wereld met behulp van verraad, gevangen nemen en binden, en zijn bloed aan het kruishout vergieten. Maar tegenover de inwoning van den Heiligen Geest in de harten staat de wereld machteloos, omdat ze bij het hart van binnen niet bij kan, en over wat in het hart woont, geen zeggenschap heeft. Want wel kan ze den tempel, waarin ze vermoedt dat God woont, afbreken; maar ook bijaldien ze hierin slaagt, kiest de Heilige Geest aanstonds een ander hart tot zijn tempel.

Zijn vrij macht hierin wordt door niets belemmerd. En juist daarom is de uitstorting van den Heiligen Geest het begin van dat geestelijk machtsbetoon in de wereld, dat door niets te stuiten is, en doorgaat tot zijn eindtriomf.

Als de wereld dit inzag, zou ze aflaten van haar tegenworstelen, want met hoeveel volharding ze ook den strijd doorzet, het baat toch niets. Tegen een mensch kan een mensch strijden met hoop op zegepraal. Maar sinds de wereld met God zelven, inwonende in menschenharten, te doen heeft, kan ze geen winste behalen.

Hoe dikwijls ook schijnbaar ten onder gebracht, de Christelijke religie komt er toch altoos weer bovenop. Maar, zoo als Jezus gezegd heeft: De wereld ziet den Heiligen Geest niet en kent Hem niet. Ze waant ook dan nog dat ze enkel met menschen te doen heeft, en ze merkt niet, dat ze in die menschen met God zelven t§ doen heeft, en daarom zet ze haar doelloos worstelen voort.

Ze strijdt tegen een macht, die als een mysterie zich aan haar oog onttrekt, waarop ze geen vat heeft, en waarop ze nooit iets zal vermogen.

En dat alles eeniglijk, en alleenlijk, omdat sinds het groote Pinksteren, God de Heilige Geest, in het hart van Jezus' verlosten als in zijn tempel inging, en er nu zelf inwoont, en er blijft eeuwiglijk, zonder door wat ook er weer uitgebannen te kunnen worden.

Zelfs mag gezegd, dat veel Christenen zelven nog maar al te weinig van dit inwonen van den heiligen Geest in zijn tempel verstaan.

De gedachte, dat God zelf in uw hart niet maar straalt en werkt, maar woont; de gedachte dat God zelf in u is; en dat ge voor den spiegel staande een tempel ziet, waarin God aanwezig is, een woonstede Gods in den Geest; die gedachte is zóó verbijsterend hoog, dat ge er in uw gewone stemming niet toe reikt, en zelfs in uw gebeden, uw God nog veel te uitsluitend boven u, en om u, en nog veel te weinig in u zoekt.

Hing het dan ook af van óns denken daaraan, en van óns bewustzijn daarvan, zoo zou de werking van die presentie van den Heihgen Geest al een zeer geringe zijn. Maar natuurlijk, daaraan hangt het niet. De Heilige Geest in ons werkt ook zonder dat wij er ons van bewust zijn. Zijn werking even goed als zijn presentie in ons hart, is en blijft een mysterie.

Alleen maar, dit gevoelt ge zelf toch, dat voor u zelven de geestelijke winste van die inwoning veel rijker zal zijn, als ge, naar Gods Woord, de inwerking van den Heiligen Geest in uw binnenste ook kent en ziet. Alleen in uw vertrek gezeten, of alleen aan den arbeid, of alleen op uw bedstede nederliggende, verkrijgt ge zulk een geheel andere gewaarwording over u, als ge er u bewust van wordt; „Ik ben, ik zit, ik lig hier niet alleen; de Heilige Geest is bij mij en in mij, " en zoo die Heilige Geest zich dan als uw Trooster aan u ontdekt. Zelfs mag gevraagd, of er een wapen tegen de zonde is, zoo snijdend als dit zalig bewustzijn.' Of er een steun in het lijden en bij teleurstelling te vinden is, zoo machtig als deze zalige wetenschap.' En ook of er ter verdubbeling van onze veerkracht, een prikkel is uit te denken, zoo bezielend als deze heilige gedachte?

Meer nog, wie Pinksteren verstaat als het tempelfeest van zijn eigen hart, die bidt anders, diens religie wordt inniger, diens verborgen omgang met zijn God wordt teederder, op geheel diens leven wordt een ander stempel gedrukt. Ja, zelfs uw sterven zal eens zoo heel anders zijn, indien ge weet, niet alléén tusschen dood en leven te zweven, maar zoo ge uw jongsten snik moogt geven met het zalig bewustzijn, dat ge met God den Heiligen Geest in uw hart, de doodsvallei binnengaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Die in u is.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's