GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zal uw hart bestaan, als Ik met u handelen zal?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zal uw hart bestaan, als Ik met u handelen zal?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[JAARWISSELING].

Zal uw hart bestaan, zullen uwe handen sterk zijn, in de dagen als Ik met u hande len zal? Ezechiël 22 : 14a.

Als het jaar omgaat, grijpt ons vanzelf het denkbeeld van de macht van den Tijd aan.

Wat de Tijd is, kan niemand zeggen. De tijd bestaat niet apatt. Hij is niets dan een duur, een verloop, een op de wijzerplaat gemeten afstand, waarop twee oogenblikken van elkander afliggen. Gemeenlijk merken we van den tijd dan ook ternauwernood iets, en alleen als we lang op iemand wachten moeten, of te laat komen, of tijd te kort schieten voor onze taak, kwelt de tijd ons. Gaat daarentegen alles naar regelmaat, loopt het v/el met ons, en genieten we, dan vliegt de tijd om eer we er om den ken, en merken we nauwlijks dat er tijd is.

Eerst als het aan de groote indeelingen in ons leven toekomt, wordt dit anders. Niet bij de maand. De maand maakte diepen indruk in Israël; het bazuingeschal verkondigde van de bergtoppen, als de nieuwe maan met haar feestgetijden boven de kimmen rees, en stellig is de maan door God ten teeken gesteld, en beantwoordt ons weinig letten op den overgang van maand in maand niet wel aan 'sHeeren ordinantiën.

Doch hoe dit zij, feitelijk kent heel het volk maar tweeërlei indeeling, de week en het jaar.

Als de Zondag aanbreekt, is heel 't land door een ieder anders gestemd, dan de zes dagen die voorafgingen; en als het oudejaar is, en 't nieuwe jaar komt, maakt een ieder met klaarder of flauwer indruk dien overgang mee. Persoonlijk hebben we dan ook nog de indeeling als onze geboortedag terugkeert, zoo men wil onze particuliere jaarindeeling, maar daarin leeft alleen onze kleine familie-en vriendenkring mee, en daarom blijven de dag des Heeren en het oudejaar als indeeUngen van den tijd het meest indrukwekkend.

Indrukwekkend daarom vooral, omdat beide als een stem Gods tot ons komen. De dag des Heeren, om ons tot den dienst des Heeren op te roepen en een voorsmaak van den eeuwigen Sabbath te geven; het oudejaar om ons aan de broosheid van 't leven te herinneren, en ons, door het slinken van den tijd, te wijzen op de eeuwigheid die komt, en op Hem die ons in die eeuwigheid opwacht.

Ge hebt heel uw leven met God te doen. Niet ook met God, maar eigenlijk met God alleen. Het rijkst zijn daarom uw oogenblikken, als ge klaar en zaliglijk in de gemeenschap met het eeuwige Wezen moogt verkeeren; als ge op de knieën zijn aangezicht zich voor u ziet ontdekken; als ge in nood tot Hem schreit, bij vreugde het hart voelt opgetild om Hem te danken, en bij uw moeite en uw arbeid uw God aan uw rechterhand weet om u te dekken en te steunen.

Als jong kind^geniet men dat plastisch, maar bij het opgroeien neemt dat af, en eerst bij rijper en rijker levenservaring herwint de godsvrucht de kracht, om alzoo meer duurzaam voor het aangezicht zijns Gods te leven. Stille vroomheid is ten slotte niets anders dan er in slagen, om allengs dat „met God gemeenzaam" steeds meer in zijn leven tot werkelijkheid te maken.

Toch blijft met dat-al het leven telkens storend op die gemeenschap met onzen God inwerken. De drukte van het leven met zijn telkens nieuwe indrukken en aandoeningen en eischen, is als een gordijn, dat telkens tusschen onze ziel en onzen God wordt ingeschoven. Dat gordijn heeft dan de eigenaardigheid, van nu eens zwaar en ondoordringbaar, dan weer licht en doorschijnend te zijn; maar bijna nooit wordt het zóó geheel weggeschoven, dat we met het oog der ziel onzen God als van aangezicht tot aangezicht in Christus zien.

Eens komt dat, we weten het wel, als we ƒ op ons doodsbed zullen nederliggen, en ons oog zich allengs sluiten zal, zoodat we niet meer onderscheiden kunnen wie om onze stervensspohde staan, en we de eeuwigheid ingaan, en voor onzen God zullen verschijnen; maar dien dag stellen we, naar de natuur die God zelf ons inschiep, verre. Die dag komt wel; maar zoolang we in het heden zijn en meeleven, verschuift zich die dag voor ons in het verschiet.

Doch nu heelt het Oudejaar dat aangrijpende en dat geheel eigendommelijke, dat God-zelf in dat oudejaar den tijd voor ons besef in de eeuwigheid verslindt, en ons door dat omgaan van het jaar zoo sterk en zoo machtig den indruk van het eeuwige in de ziel doet ervaren 'dat het ons een oogenblik is, als stonden we reeds voor zijn rechterstoel.

Wat Ezechiël aan Israël toeriep: Za/ uw hart bestaan, als Ik met u handelen zal 7 — is de ontzettende vraag, die ook ons dan van Godswege door de ziel dreunt. En zulks wel in dien zin, dat die aangfijpende vraag met te meer klem onze ziel aangrijpt, naarmate we Godzaliger in ons hart voor onzen God worden bevonden.

Het kind der wereld is voor die vraag niet ontvankelijk. Wie ver van God de weelde en de brooddronkenheid zoekt, ondergaat wel zekere aandoening in zijn consciëntie, maar hij lacht die aandoening weg en smoort die stem van zijn God in feestgejoel.

Wie zonder kind der wereld te zijn, toch maar half vroom is, luistert wel even naar die stem, maar redeneert er over heen, en stopt al spoedig het oor.

Maar wie man van ernst en vroom kind van zijn God is, wil op zulk een oogenblik niet gestoord worden; die wil luisteren, wil diep en vol dien indruk van den Heere zijn God opvangen; en heel het verleden van zijn zondig hart als in één spanne des tijds saamvattende, voelt hij zoo doordringend, en als met.beving der ziel, hoe zijn God ook in dat oogenblik met hem handelen gaat, en hoe reeds op de enkele gedachte hieraan, zijn hart niet bestaat, maar bezwijkt.

Wie .onvroom is, laat zijn God niet God blij ven, maar maakt God gelijk aan het beeld van zijn eigen hart. En natuurlijk, dan past die God op zijn hart, en zijn onheilig hart bij dien onheiligen God, en kent hij geen vreeze. Maar wie vroom is, erkent God als den Heilige Israels, en voelt zich voor dien Heilige met zijn onheilig hart terug deinzen, en schaamt zich over de levenshistorie van zijn eigen hart, en ziet het in, hoe zijn kranke en gewonde ziel voor dien God niet bestaan kan.

Dat is de uitwerking van dien polsslag van de eeuwigheid, die op dit ernstig oogenblik door zijn hart gaat.

Er is daarom ook wel veel goeds en veel liefs in zijn leven geweest; maar dat geneest zijn hart niet, dat maakt zijn ziel niet blank, dat rechtvaardigt zijn persoon niet, dat kan hem niet met zichzelven, en veel min met zijn God verzoenen.

Tegenover menschen poogde hij zich op te houden; in oogenblikken van zelfmisleiding wist hij zich voor zichzelven vrij te pleiten; maar nu valt dat alles weg, want nu heeft hij met dien Kenner van zijn hart te doen, die alles weet, die alles zag, en die nog zonde speurde, waar hij van zijn verborgen zonden zelfs geen vermoeden had.

En toch, voor dien God komt hij eens te staan, wie weet hoe spoedig reeds, en dan zal de indruk van Gods majesteit nog veel ontzettender zijn dan op den Oudejaarsavond.

En daarom geeft hij het op, en bezwijkt in zichzelven, neen hij kan geen standhouden, zijn hart kan niet bestaan, als zijn God met hem handelen gaat.

Het is op den Oudejaarsavond nog slechts een voorwee, een zwakke waarschuwing van wat het dan eens zijn zal, en nu reeds bezwijkt hij in zich zelven.

En zoo drijft de indruk van het Oudejaar van zelf naar den Heiland uit, verdiept het geloof weer, en ontlokt iets van den jubel der eeuwigheid aan onze ziel, dat die heilige God ons met de armen zijner eeuwige ontferming ondervangen wil, en ons in Christus toch als zijn lieve kinderen aanneemt.

Zelfs gaat de regel door, dat de veer uwer ziel zich op zulk een oogenblik te krachtiger opbuigt, hoe dieper ze door uw ontzetting voor God was neergedrukt.

Maar de indruk is dan toch gegeven; we hebben onszelven een oogenblik tot in den wortel van ons bestaan aangegrepen gevoeld, en die indruk werkt na. Och, als onze zielsbevinding aan eiken avond • van ons leven maar geweest was, wat ze dien avond van het Oudejaar was, hoeveel ernstiger, hoeveel Godzaliger zouden we de jaren van ons leven niet hebben doorgebracht. En al was dit nu niet zoo, toch gaat er van zulke oogenblikken een nawerking uit, die wel allengs weer verflauwt, maar toch een tijdlang ons ophoudt, en vooral bij het klimmen der jaren ons met den ernst, dien de eeuwigheid over ons leven spreidt, meer gemeenzaam maakt.

Brenge zoo ook ditmaal die wisseling van het jaar, dat doorleven van den overgang, dat gestaan hebben op het strand der eeuwigheid, dat getrokken zijn voor het aangezicht des Heeren HEEREN met heel ons zielsleven en heel onze zielshistorie, de vrucht die God er van zoekt.

Een vrucht van ernstiger levensopvatting, van ernstiger levensbesteding, van trouwer verkeeren in de Tente des Heeren, van bestendiger nabij zijn God te zijn; en juist daardoor van krach tiger geloof, van vuriger, teederder liefde, en van vaster hope op wat onze God ons in de eeuwigheid bereid heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Zal uw hart bestaan, als Ik met u handelen zal?

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's