GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„niet rijk in God.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„niet rijk in God.“

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo is het met dien, die zichzelven schatten vergadert, en niet rijk is in God. Luk. 12 : 21.

Jezus heeft beseft en doorzien, hoe ernstig en bedenkelijk voor ons menschen de strijd tusschen God en het geld was, die ons gedurig door het leven wordt opgedrongen; en veilig mag men zeggen, dat die strijd in onze westersche landen nog heftiger ontbrand is, dan in de oostersche streken waarin Jezus optrad, en waar de gewone nooddruft des levens zooveel gemakkelijker bevrediging vindt dan bij ons.

Wat men te veel voorbij ziet, is, hoe ons leven zelf voor een niet gering deel door het geld beheerscht wordt. Stel alle weelde ter zijde, min eenvoud, maar ook dan toch is uw leven zoo heel anders, en komt tot zoo geheel andere ontwikkeling, zoo ge u eenigszins geldelijk ruim bewegen kuTit, dan dat ge van 's morgens vroeg tot 's avonds laat ruwen stoffelijken arbeid hebt te verrichten, om u en de uwen den mond open te houden.

Op het winnen van geld bedacht te zijn, moge al spoedig een zondigen, een boo.< ; hartstochtelijken vorm aannemen, en den .slaaf van het geld ten slotte over alle eerlijkheid.sbcsef doen heenstappen, —toch blijft het op zichzelf volkomen begrijpelijk en is het allerminst af te keuren, dat men er op bedacht is zijn geldelijke middelen te vermeerderen. Denk sleclits hoeveel hiermede voor de opvoeding uwer kinderen, voor uw eigen ontwikkeling en voor de bevordering van Gods Koninkrijk op het spel staat.

Het geld is zulk een ontzaglijke macht; en het gemis ervan maakt, in ernstige leven.soogenblikken, soms zoo pijnlijk machteloos.

Vandaar dat de invloed van het geld op een zondig, onbekeerd men.schenhart zoo ontzettend is. Telkens ziet ge, hoe zelfs een bekeerd kind van God in de strikken van het geld verward raakt. En wat moet dan wel niet de fatale invloed van het geld zijn op een menschenhart, dat, ook al kent het idealer bedoelingen, toch nog nimmer tot een besliste keuze voor God en zijn Christus gekomen is.

Voor den zoodanige begint het geld en Satan zich te vermengen, en zoo komt Mammon op. En wel poogt men dan eerst nog het geld van den Mammon te scheiden, maar op den duur gaat dit niet. Het geld is een macht in uw hand; maar het wordt ongemerkt even spoedig een macht over u, een macht die u beheerscht, en die u, gewild of ongewild, almeer van het hooge en edele aftrekt en u aan de macht van Mammon onderwerpt.

Dien toestand heeft Jezus gezien, hij heeft er de diepe smadelijkheid en het menschelijk-onteerende van gepeild tot op ^den bocem, en in Goddelijke ontferming met deze vergulde slavernij heeft hij telkens en telkens weer de schare die naar hem luisteren kwam, van het geld naar God teruggeroepen.

Alleen in die scherpe tegenstelling ligt tegen de tyrannic van het geld verweerkracht.

Zoo gij waarlijk aan uw God onderworpen zijt, zal het geld ook aan u onderworpen zijn en zal het u niet schaden.

Daarentegen, waagt ge het, om tegen den fatalen invloed van uw geld en zijn verleidend vermogen uzelven te verdedigen, dan zijt ge weg, eer ge het weet, en hebt ge, wanende uw eigen meester te zijn, uw meester in de geldmacht gevonden.

Daarom stelt Jezus tweeërlei rijkdom tegenover elkander: rijk in geld of rijk in God te zijn.

Niet, dat het ééne het andere uitsluit. Zijt ge rijk in God, dan zal het u niet schaden, zoo ge ook rijk in de wereld zijt. Dan weet ge u rentmeester van den Almachtige en zal het geld u en door u uw God dienen.

Ge kunt ook zijn rijk in uw God en arm naar de wereld, dat ge toch tevreden en gelukkig zijt, en in uw veel hoogeren zielsrijkdom geniet.

Arm in God en rijk naar de wereld daarentegen is niets dan een schijnvertooning. Een vertoon van weelde en genieting, dat u aanhangt zonder u innerlijk te veredelen, en een vertoon dat bij uw dood, zoo niet - reeds vroeger, wegvalt, om niets dan den leegen, nietswaardigen meusch in u over te laten.

En nog harder is het, arm in God èn arm naar de wereld te zijn. Dan is er niets dat ons leven vervult. Niets dat u ophoudt.

Eén vlijmende ontevredenheid, die heel uw innerlijk bestaan verwoest en alle aantrekkelijkheid voor u aan het leven, vol kwelling en nood, ontneemt.

Wat is nu rijk in-God te zijn.' Denk u daartoe, dat alles wat ge op aarde het uwe noemt, u ontvalt. Denk u, dat ge van allen verlaten en van ieder vergeten, u zielseenzaam met uw hart alleen bevindt. En stel u dan de vraag: Wat heb ik nu .'' Wat bezit ik nu?

Bij het sterven komt dit, en zóó zielseenzaam gaat ge eens de eeuwigheid in. Wat draagt ge dan in de eeuwigheid mee} Geld en goed moet ge achterlaten. Zelfs van uw lichaam moet ge dan scheiden. Ge behoudt dus niets dan uw ziel, uw hart, uw geestelijk ik van binnen. Gaat uw hart doodarm, zonder iets die eeuwigheid in, of zal uw hart dan ryX'zijn.'' Rijk in de wereld kan het dan niet meer wezen. Dat alles laat ge achter. Rijk kan uw hart dan alleen in geestelijk goed zijn. Ge sterft eens doodarm, of ge zult in uw sterven rijk in uw God zijn.

Is het nu alzoo in uw sterven, dan kunt ge nu reeds op gelijke wijs uzelf onderzoeken, al wat ge hier hebt u v/egdenken, uw ziel los van alles op zichzelve nemen, en u afvragen: als ik zóó mijn ziel los van alles neem, wat heb, wat bezit ik dan ] Geeft alleen wat ik in de wereld bezit mij menschenwaarde, of ben ik iets op mij zelven, bezit ik iets in het verborgene van mijn hart.' Buiten de wereld gedacht, heeft mijn ik, heeft mijn pensoon, heeft mijn mcnschelijk hart dan nog waarde van beteekenis} Of wel ben ik, buiten de wereld gedacht, in mijzelven feitelijk niets}

Hierbij nu misleide men zichzelven niet. Het is mogelijk, ook afgescheiden van alle geldzucht, zijn geest te verrijken met kennis, zijn kunsttalent te ontwikkelen, uit te munten door vlugheid en veerkracht. En zeer zeker heeft dit alles waardij en beteekenis, en gaat dit niet buiten God om. Alleen maar, dit alles hangt met het leven in deze wereld saam, en verliest zijn beteekenis, als deze wereld ons ontvalt; en alleen zooveel blijft er van over, als het aan onzen persoon een hooger, edeler vorming heeft gegeven.

Wat onzen persoon, ons karakter, ons innerlijk vermogen bevestigd en vermeerderd heeft, dat alleen is ons persoonlijk eigendom geworden, en kan ons daarom door nood noch dood ontnomen worden.

Doch zonder meer baat ook dit u niet.

Ontwikkelde persoonlijkheid, welbevestigd karakter, innerlijke sterkte van geest en wilskracht zijn u alleen dan van nut, als ge ze ten goede gebruiken kunt. Satan is de sterkst ontwikkelde per.soonlijkheid die ge u denken kunt. Telkens ziet ge ook op aarde, hoe sterk een persoon zich in het booze ontwikkelen kan.

Het komt er dus maar op aan, of ge in uw persoon die krachten, en in uw karakter die trekken ontwikkeld hebt, diepa.s.sen bij het leven van eeuwige zaligheid. Anders hebt ge er in uw sterven niets aan. De hel is vol van sterk ontwikkelde karakters en .scherpe talenten; maar ze geven geen zaligheid, eer verergeren ze het rampzalige, omdat het alles buiten God omgaat en geen zier rijkdom in God geeft. Het is scherp gereedschap, maar dat op zich zelf tct niets nut.

En dan eerst zal uw hart, op zichzelf genomen, van een bezit kunnen spreken, zoo ge zoodanige krachten en vermogens in u ontwikkeld hebt, waarmee ge in den hemel terecht komt en die u daar u zelven thuis zullen doen gevoelen, en tot hemelsche krachtsoefening in staat zullen stellen.

En dit nu kan uv/ bezit niet worden, of ge moet met uw God in zielsgemeenschap zijn getreden, en uit God moeten die krachten des Koninkrijks in u werken, die metterdaad adel voor de eeuwigheid geven.

Ge moet in Christus rnet uw God verzoend zijn, ge moet gelooven, de Vader moet komen en woning bij u maken, en dan leeft er dat heel andere in uw hart op, dat uit den hemel gevoed wordt, u hoogere kracht toebrengt, en uw innerlijke leegte van binnen uit God aanvult.

Dan komt in u de'rijkdom dien God in uw hart uitstort.

Rijk zijn in God is God zelven bezitten. God den Heiligen Geest ten tempel zijn, en Hem, den Heilige en Heerlijke, omdragen in uw hart, waar ge ook henen gaat, en alzoo eiken morgen en eiken avond innerlijk verfrischt en besproeid worden uit de I'^ontein van het water des levens.

Nu is er op aarde nog, o, zooveel dat u verhindert, om daar den vollen toevloed van te genieten ; maar juist dat is dan ook het heerlijke voorrecht van rijk in God te zijn, dat die rijkdom steeds toeneemt, hoe meer ge van de wereld losraakt, en eens met vollen stroom zal toenemen, als heel die wereld u ontvalt.

Het is een rijkdom die niet opteert, maar zich steeds vermeerdert. Rente op rente in den heiligsten zin. Altoos de Fontein, en nooit de v/aterput. Een schat, die altoos de stoutste verwachting te boven gaat, omdat het is rijk zijn in den Oneindige.

En dan natuurlijk is er de erfenisse.

Gedurig en gedurig weer wijst u de Schrift daar op.

Er is een erfenisse der heiligen in het licht, en wie rijk in God is, wordt bovendien nog met die erfenisse verrijkt.

Het verschil tusschen rijk in God zijn en die erfenisse hangt aan het inwendig en uitwendig leven.

Rijk in God zijn is innerlijk. ten deele. Straks nog meerder. Nu reeds

Maar bij dat innerlijk rijk zijn in God hoort dan ook een rijk zijn in uiterlijken staat, en dat derven we hier nog; maar dat komt, als de erfenisse zal worden uitgedeeld, die nu in den hemel voor u bewaard wordt.

Een erfenisse van glorie. Een omgeving van enkel uitverkoren personen en uitverkoren engelen. Een wonen in de paleizen van het eeuwige licht. Een uitbreken in heerlijkheid, gelijk het hier in ons hart nooit is opgeklommen.

Geen zonde meer en geen srnarte meer. Eeuwig in Christus met onzen God in de volste, rijkste bevrediging van wat ons men.schelijk hart in zijn edelste opwelling begceren of verwachten kan.

Rijk in God, en daarom rijk doorGoé. o, Wat zijn we toch diep gezonken, dat dit rijk zijn in God nog zoo weinigen bekoort, en hen dien het bekoort, toch nog zoo telkens doet hunkeren naar wat van God aftrekt, en daarom onzen persoon verarmt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 augustus 1902

De Heraut | 2 Pagina's

„niet rijk in God.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 augustus 1902

De Heraut | 2 Pagina's