GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buiteuland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buiteuland

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Frankrijk. De officieuse Synode der Gereformeerde Staatskerk.

Den 28sten Juni werd de discussie op bovenenoemde vergadering geopend over den grondlag van de officieuse synodale organisatie, nl. e declaration de foi van 1872. Er waren stemen vernomen, die eischten, dat deze geloofs erklaring, welke niets specifiek Gereformeerds evat, gewijzigd zou worden, om toenadering tot de liberalen te toonen. Er waren dan ook verschillende voorstellen gedaan, om eene revisie an den leerstelligen grondslag der Synode te erkrijgen. De hoogleeraar Doumergue uit Monauban, de bekende biograaf van Calvijn. stelde, it naam van een speciaal daarvoor door de ynode benoemde commissie, een motie voor, waarin verklaard werd, dat de Synode wel rekening wenschte te houden met gemaakte bedeningen, maar toch onder deze voorwaarde, dat e belijdenis van hen, die de Synode stichtten, naangetast zou blijven. Ook werd het in die otie uitgesproken, dat de geloofsverklaring an 1872 alle maatregelen genomen heeft, om r op te wijzen, dat men zich aansluiten wilde l k a j g d k a r i i bij de groote Christelijke feiten, in het bijzonder de opstanding van Christus uit de dooden* En dat men zich daarbij bewust v/as dat, terwijl zij op deze hoofdzaken den nadruk legden, de geloofsverklaring van 1872 volstrekt niet de waarde van andere waarlijk Christelijk en Protestantsche waarheden, als genade, bekeering, het rijk Gods, in de schaduw stelde, maar zich eenvoudig van elke theorie , v/ilde onthouden, om het aan het Evangelie over te laten, zich door zich zelve te laten verklaren. En ook terwijl men weigerde, zich op den bodem van theologische leerstellingen en bepalingen te plaatsen, zij aan de voorlichting der godgeleerdheid de vrijheid geeft, die zij noodig heeft, om hare stelsels op de Christelijke hoofdfeiten te bouwen. Ten slotte werd_ uitgesproken, dat in plaats van een strijd over de leer uit te lokken, het veelmeer plicht is, de verklaring van 1872 te gebruiken, als een vereenigingspunt van alle oprechte overtuigingen, en van allen ernstigen Christelijken arbeid, opdat de Gereformeerde kerk meer dan ooit noodig werk voor geloof en leven onder ons volk volbrengen kan.

Hierop nam de hoogleeraar het woord, om de motie der commissie toe te lichten. Hij wees er op, dat de stellers der verschillende verzoekschriften niet principieel tegenover elke geloofsverklaring stonden. Die van 1872 werd eenstemmig, zonder eenige oppositie, door alle gemeenten aangenomen, en tegenwoordig houdt men haar plotseling voor „juridibch, intellectualistisch, en niet in staat, om leven te wekken".

Hij had onder de onderteekenaars vele leerlingen eener bekende faculteit gevonden. „En, " zoo zeide hij: „ik ben niet op hen, maar op hun professor in de Kerkgeschiedenis" (Doumergue zelf) „boos geworden, die hen niet naar behooren verhaald heeft van een zekeren Athanasius, die een goed Christelijk leven geleid heeft; van een zekeren Calvijn, dien hij toch eenigermate moest kennen, en die toch niet vreemd was aan eenige vroomheid; van eenige Hugenooten, die wel offers hebben gebracht voor hun geloof; en van andere intellectualisten van dezelfde soort! Veroordeelt dien hoogleeraar ten strengste! Laat hem ergens anders geplaatst worden." „Men verwijt aan de geloofsverklaring, " zoo ongeveer ging Prof. D. voort, „dat zij de Confessie van La Roebelle in het oog heeft gehad; dat is eenvoudig een historische erkenning. En de XII artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof? Deze hebben hun oorsprong in den Apostolischen tijd; vele uitdrukkingen mogen in den loop der tijden verkeerd zijn uitgelegd, dit neemt niet weg, dat die uitdrukkingen zelve Apostolisch zijn, en gedurende alle eeuwen is, trots alle stormen, deze toch blijven staan.

Onze vaderen spraken deze belijdenis uit, als zij op de beulskar stonden, en onze Evangelisten, die hier in dit Roomsche land arbeiden, waarschuwen ons, daaraan niet te tornen! Zij weten wel, waarom, want deze belijdenis is een brug, waardoor men tot ons komen kan. En toch wortelt onze verklaring niet in het Apostolicum, maar zij spreekt alleen van de „groote Christelijke feiten" . . . Gij moogt onder de wederopstanding des „vleesches" die van het lichaam verstaan ; gij moogt de nederdaling ter helle uitleggen, dat eenmaal elke menschelijke ziel Jezus Christus hooren zal (? ) Maar de wonder geboorte van Jezus Christus wordt door een feest gewijd door de gemeente : Kerstmis! Hier bevestigt de kerk het symbolum.

Colani, de beroemde professor en criticus .van Straatsburg, dreigde, dat Lij onze geloofsbelijdenis door zijne uitlegkunde zou omverwerpen. Eenige maanden later verliet hij zijne kerk, en brak waarschijnlijk met het Christelijk geloof; dit bewijst ons, dat lijnen noodzakelijk zijn; wij willen niet op dit oogenblik nadere bepalingen geven, nu men ons intellectualisme verwijt. Wij willen het aan de theologie overlaten, op de gegeven fundamenten hare verschillende systemen te bouwen, onder voorwaarde, dat „bouwen" niet hetzelfde beteekent als „de fundamenten nederwerpen".

Paulus had om zijne gemeenten echte barensweeën. Een hoogleeraar in de godgeleerdheid ondervindt iets dergelijks ten opzichte van zijne leerlingen Diep bewogen ging prof. D. voort: „Ik zegj tot onze leerlingen: Jonge lieden, gij lijdt, gij denkt, gij zucht. Ook wij hebben geleden en gezucht, en wij waren blijde, dat wij op sterkeren steunen konden. Daarom willen wij eene gemeente, die niet als een riet door den wind heen en weder gezwiept wordt, maar. eene gemeente, die u kan aanmoedigen en ondersteunen. Laat ons medearbeiden, om deze gemeente in stand te houden, en de dag zal aanbreken, waarin uw inwendige strijd gedaan zal zijn, en ge ons danken zult, dat wij voor u gearbeid hebben. „Wij vertrouwen hen aan U, o God, en aan onze oude gemeente; wij smeeken U, dat gij hun drie jaren van discussie en theologische twistvragen wilt besparen ; wij ontfermen ons hunner; beter deden wij met hen op te bouwen. Wij willen den kinderen, die ons een ei vragen, geen steen geven, wij strijden niet voor de „theologie der vrees" (deze uitdrukking was door de tegenpartij gebruikt); maar wij vreezen niet voor het Evangelie, maar voor onze gemeenten.

De predikant Gounelle opende de discussie met de mededeeling, dat de toelichting van de motie van orde een commentar op de geloofsverklaring gaf, welke eenige bedenkingen wegnam. In de avondzitting der Synode kwamen deze zaken weer aan de orde. Een der ouderlingen stelde de vraag, of de gemeenteleden voor den predikant waren, of omgekeerd; zij zeiden dat de gemeenten de discussiën over de leer moeten voeren: als wij niet heden de geloofsverklaring veranderen, om de meening van het heden te gemoet te komen, hebben wij dan een waarborg, dat morgen de meening anders zijn zal? Deze spreker riep den jongen predikanten toe: Zet uwe studiën weer rustig voort, en wanneer deze tot een resultaat geleid hebben, dan zullen wij het daarmede eens beproeven. In de kerk zijn groote mannen geweest, die groote daden gedaan hebben, Oberlin, Neff, Vinet, Adolphe Monod, enz.; deze mannen hielden vast aan leeringen, die met de leer der Gereformeerde kerk overeenkwamen. (? ) Vergun ons, dat wij aan deze leeringen getrouw blijven.

Een der predikanten beweerde, dat men den jongen predikanten niet te vragen heeft: „neemt gij de geloofsbelijdenis aan? ", maar: „hebt gij den Christus in u, zijt gij bekeerd? "

Eindelijk werd de motie van orde met 99 stemmen (i buiten stemming) aangenomen.

Wij kunnen uit het bovenstaande zien, waar de Fransche Gereformeerden op dit oogenblik staan; zelfs de korte geloofsverklaring is voor menigeen nog te positief. Op dit oogenblik heeft men nog eene verandering dier verklaring kunnen voorkomen, doch wij voorspellen, dat, als wij eenige jaren verder zijn, er toch scheuring komen zal; beginselen werken door. Het is volgens ons o, zoo te betreuren, dat bij het instellen van de officieuse synodale organisatie

men er niet toe komen kon, de Confessie van La Roebelle als accoord van kerkelijke gemeenschap te aanvaarden: dan had men wellicht minder kerken onder die banier kunnen vereenigen, maar men zou tegen de macht van het indringende ongeloof sterker gestaan hebben.

Wij hebben nog altijd eenige hoop, dat, wanneer Professor Doumergue voortgaat met het leven en den arbeid van Calvijn te beschrijven, er bij menigeen meer klaarheid zal komen omtrent hetgeen al dan niet Gereformeerd is, dan nu het geval is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Buiteuland

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's