GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

5„In het derborgene uwer bleugelen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

5„In het derborgene uwer bleugelen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal in uw hut verkee en in eeuwigheden; ik zal mijne toevlucht nemen in het verborgene uwer vleugelen. Psalm. 6I : 5.

De diepste vraag die onze vroomheid beheerscht, blijft altoos die ralcende onze persoonlijke gemeenschap met God. En ge ziet dan ook hoe in den Psalmbundel, die rijkste zielsuiting van het vroom gemoed, altoos weer het heimwee naar die gemeenschap met God uitgaat.

Zeer zeker is er in den psalmbundel óók sprake van iien dand, die ons aan God als Schepper en Onderhouder aller dingen in ons levensbestaan zelf bindt; en sprake evenzeer van de betrekking, waarin wie God vreest door het geloof tot den Heilige staat; maar én die band én die betrekking zijn toch nog iets anders dan de Gemeenschap met het Eeuwige Wezen.

Het hart van wie God vreest, rust niet eer het in zulk een bewuste gemeenschap met zijn God is gekomen, dat er tusschen ons hart en het hart van onzen God, over en weder, een afweten van elkander zij, en wel met een klaar besef dat God van ons en wij van God weten.

Wat we tusschen menschen onderling om gang, gemeenzaam verkeer, aaneensluiting van ziel aan ziel in trouwe en in liefde noemen, dat werd van ouds bedoeld als het in het lied heette: „Gods verborgen omgang vinden zielen waar zijn vrees in woont; 't heilgeheim wordt aan zijn vrinden naar zijn vree verbond getoond".

Zooals twee innig verbonden vrienden op aarde saam door het leven wandelen, en onder dat wandelen zich aan elkander openbaren, en in dit wandelen door het leven de vertrouwelingen van elkanders geheimen zijn, zoo staat er ook van de geloofshelden des Ouden Ver bonds: „dat ze wandelden met God."

En al zijn dit nu beelden en woorden, ont leend aan wat tusschen menschen onderling voorkomt; en al mogen we nooit anders dan met diepen eerbied voor de Majesteit onzes Gods die beelden en woorden bezigen, als we aan ons gemeenschapsgevoel met onzen God uiting willen geven; toch staat evenzeer vast, dat God-zelf ons juist daarvoor die woorden en die beelden heeft aangewezen.

De Schrift gaat hierin zelfs zoover, dat ze zich niet ontziet voor die gemeenschap met God beelden aan het leven der dieren te ontleenen. Gelijk Jezus zijn teedere liefde voor Jeruzalem teekende in het beeld van de klokhen, die haar kiekens onder haar vleugelen vergadert, zoo waagt David het voor zijn God uit te roepen, niet alleen dat hij eeuwiglijk verkeeren zal in de hut of in de tente des Heeren, maar zelfs „dat hij zijn toevlucht zal nemen in het verborgene van de vleugelen G; ods." En waarom ook niet ?

Of is het dan niet God zelf, die in de wereld van het gevleugeld gedierte deze uitdrukking van teedere gemeenschap schiep als uitdrukking van wat zijn eigen Goddelijk hart bewoog? En ook, is niet elk veelzeggend, roerend beeld van zulk een liefdesgemeenschap, dat in de schepping voorkomt, een hulpe ons van God geboden, om wat we in de mystieke diepte van het hart gewaar worden en gevoelen, of zelfs nog maar beseffen, voor ons bewustzijn te doen opleven?

Zelfs schoot de rijke schepping-hierin te kort, en heeft de Heere opzettelijk nog een ander treffend beeld voor ons bewustzijn geschoven, om ons in het besef van innige gemeenschap met Hem in te leiden; het beeld namelijk van het saamwonen in één huis, in ééne tente, in één hut.

Het huis, de woning, of bij nomadische volken de tent, zijn niet uit de schepping, maar werktuigelijk door 's menschen geest uitgedacht en door 's menschen hand opgericht. Eerst met Jabal kwam de menschheid tot die vondst, en daarmede deed het menschelijk saamleven een ongelooflijke schrede voorwaarts.

Wel was ook die woning in de schepping voorgebeeld. Of wees niet Jezus zelf er op, dat de vossen holen hebben en de vogelen des hemels een nest, en sprak er niet een diep gevoel van gemis in wat Jezus er op volgen liet, dat hij, de Zoon des Menschen, geen eigen thuis, geen eigen woning had, niets had, waar hij het hoofd kon nederleggen?

Eerst uit het ^z.kmwonen wordt de innigheid des levens geboren; het menschelijk huis is de kweekplaats en tente der liefde; het is de uitwendige omsnoering met den band van nauwere levensgemeenschap.

En zoo zien we dan ook, hoe dat huis, die tent, die woning ons telkens in de Schrift als hulpmiddel wordt geboden, om onze gemeenschap met God voor ons besef vorm en gestalte te doen aannemen.

God heeft ook een huis, een tent, een hut, een woning; en nu is het denkbeeld om bij God in dit Zijn huis in te wonen, de rijkste gedachte die ons geschonken wordt, om ons de innigste en teederste gemeenschap met God af te beelden.

Opzettelijk zelfs wordt daartoe in de woestijn de Tabernakel, de Tente des Heeren, opgericht, en wordt die Tabernakel straks in den Tempel op Sion tot een zeer vast huis, om in te wonen, bevestigd en bestendigd. En wat nog meer zegt, er staat bij, dat God het beeld van den Tabernakel aan Mozes op Horeb zelf toonde. Feitelijk was alzoo Tabernakel en Tempel een afbeelding vsn wat in de hemelen is.

En in verband hiermede nu vindt telkens en telkens het smachtend heimwee uitdrukking, om in dien Tabernakel, in dien Tempel, in die Tente, in die Woning des Heeren te mogen verkeeren. Liever dorpelwachter aan Gods huis dan de weelde in de paleizen der goddeloozen.

„Eén ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen mijns levens in het Huis des Heeren mocht wonen, om de liefelijkheden des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in zijn tempel."

Toch was dat het duurzame niet.

Tabernakel en Tempel deden slechts tijdelijk dienst. Ze waren een voorbijgaande vorm in de rijke ontwikkeling van het vrome leven. En als Jezus verschenen is, heet het: „Vrouwe de ure komt en is nu, dat men noch te Jerusalem noch op dezen berg zal aanbidden, maar dat de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid". In geest en waarheid, d. w. z. zonder zinnebeelden, zonder symbolen, zonder uitwendige vormen, rechtstreeks geestelijk, als van hart tot hart.

Als wij derhalve voor David's smachtend heimwee, om in Gods tente te verkeeren, heilige sympathie gevoelen, mogen wij dit nochtans, wat ons zelven betreft, niet meer toepassen op eenig aardsch huis, en evenmin op de zichtbare kerk. Dat ware terugtreden in de bedeeling "der schaduwen. Voor ons moet dat Huis Gods, die Tempel des Heeren niet meer zijn een zinnebeeldig Huis Gods van hout of steen, maar moet het rechtstreeks zijn de woning, het geducht paleis van onzen God in de hemelen.

In de hemelen woont onze God. Daar is de tente zijner Majesteit. Daar het paleis zijner eere. En als Jezus ons bidden leert: „Onze Vader, die in de hemelen zijt, " maakt hij onze ziel van al wat op aarde is los, en heft ons hart op naar boven, opdat we van de Majesteit onzes Gods niet langer aardschelijk gedenken zouden.

Al de dagen onzes levens wonen in het Huis onzes Gods, beteekent alzoo voor ons, al de dagen onzes levens, eiken morgen, eiken middag, eiken avond zoo klaar en helder in het bewustzijn van onze gemeenschap met den levenden God verkeeren, dat onze gedachten naar Hem uitgaan, dat we Zijn stem in onze ziel vernemen, dat we Zijn heilige tegenwoordigheid om ons ontwaren, Zijn werking op ons hart en op onze conscientie ervaren, en mijden al wat we niet zouden durven doen, zoo onze God vlak bij ons stond, en met ons verkeerde en sprak.

Maar nu gaat de Psalmist nog een stap verder, waardoor zoo duidelijk blijkt, hoe ook reeds de vromen onder het Oud Verbond, door de schaduwen heen, de hoogere werkelijkheid grepen. Immers hij voegt er bij: Ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene uwer vleugelen.

Denken aan de heerlijkheid Gods daarboven, inleven in zijn heiligen Tempel, wandelingen hebben onder de engelen en de heiligen die voor God staan, is nog niet genoeg. De woning des Heeren zal onze gemeenschap met Hem omsluiten, maar in die woning zullen we God zelven zoeken.

Men moet met iemand in zijn woning verkeeren, om hem te genieten; maar die woning zonder hem is ons niets, en in die woning is het ons allereerst om hem zelven te doen. En zoo nu ook is het bij het zoeken van de gemeenschap onzes Gods.

Sursum corda! Het hart naar boven. Ik zal mijn hart opheffen tot de aanspraakplaats uwer heiligheid!

Maar hierbij blijft het niet, en kan het niet blijven.

We moeten in het Huis onzes Gods verkeeren, om onzen God te vinden, maar in dat Huis nabij onzen God te zijn is van alle vroomheid doel en toeleg.

En om dit nu hartstochtelijk-innig en gewaagdsterk uit te drukken, zegt David in heiligen overmoed : Ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene uwer vleugelen. Gemeenschap van wezen tot wezen. Heilige aanraking. Gewaarworden en ervaren en bevinden en gevoelen, dat er niets meer tusschen ons en onzen God is; dat Zijn armen ons omvangen, en dat wij aan onzen God als kleven.

Gevaar dreigt hier. Misvatting kan zulk een beeldspraak letterlijk duiden, en zoo het iwezen van onzen God in onheilig besef stoffelijk vervalschen. De valsche mystiek heeft genoegzaam getoond, waartoe dat leiden kan. Maar mits ge daartegen op uw hoede zijt, is het beeld innig rijk en overheerlijk. God zelven bezitten, de gemeenschap met uwen God tot een werkelijkheid in uw leven hebben gemaakt.

Mits in Christus.

Gij de onreine en onheilige, die alleen door uw Heiland in deze teedere gemeenschap met uwen God wordt ingeleid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's

5„In het derborgene uwer bleugelen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's