GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN GOED HOORDER.

III.

Niet altijd had de predikant zulk een aandachtig gehoor als op dien morgen.

Aller harten waren vervuld van lof en dank voor de behaalde zege, die, zoo hoopte men, zou leiden tot vrede. De leeraar had tot tekst de woorden die ge vinden kunt in psalm 46 : 8, 9, 10 en 12.

„De Heere der heirscharen is met ons; de God Jakobs is ons een hoog vertrek. Sela. Komt, aanschouwt de daden des Heeren; die verwoestingen op aarde aanricht; die de oor logen doet ophouden tot aan het einde der aarde; den boog verbreekt, en de spies stuk slaat, de wagenen met vuur verbrandt. De Heere der heirscharen is met ons; de God Jakobs is ons een hoog vertrek. Sela."

’t Was niet noodig hierbij veel te verklaren. De Heere God, wiens rechterhand krachtige daden doet, had zelf de verklaring gegeven, en als Hij predikt moeten allen wel luisteren. Wèl was de Heere hier bevonden een waarraaker Zijns Woords, en zoo konden allen van harte instemmen met het vurig dankgebed dat de leeraar opzond en instemmen in het lofgezang, Gode ter eere.

De dienst was afgeloopen en het landvolk spoedde zich huiswaarts, want velen woonden tamelijk ver, en er was, al hield men ook zooveel mogelijk rustdag, toch in dezen zomertijd veel te doen, dat geen uitstel leed. Ook Ds. Nieuwentijt en zijn gezin gingen huiswaarts, om 't middagmaal te gebruiken, dat toen nog werkelijk door meest allen genuttigd werd op den tijd, waarvan het zijn naam heeft, 't Gesprek onder den maaltijd liep begrijpelijkerwijs over het gehoorde in de kerk en over de groote verlossing, die Heere God had gewrocht.

„Vader, " zei Bernard eensklaps, „hoe komt het toch, dat de Engelschen ons zoo vijandig zijn. Zij zijn toch niet Roomsch, zooals de Spanjaarden, die tegen ons vochten toen u klein waart, of als de^Franschen, die grootvader wilden gevangen zetten, zoo als moeder mij verteld heeft.

„Neen mijn jongen, " zei vader, „de Engelschen hebben, gelijk wij, het Woord Gods en de rechte kennis der waarheid, al leven velen daarnaar niet, gelijk trouwens hier evenmin allen doen. Maar zij zijn ons vijandig uit naijver en afgunst. Zij willen heeren en meesters ter zee zijn, de voordeden van den handel gunnen zij ons niet, en daarom bestoken zij ons in de landen van overzee zoowel als hier."

„Maar vader, moeten wij dan kwaad met kwaad vergelden? " viel de jongste zoon in. „Moeten we dan tegen hen gaan vechten."

„Daar zal Bernard nu eens 't antwoord op geven, " zei vader glimlachend, terwijl hij moeder een wenk gaf, „hij heeft zeker van morgen goed geluisterd en zal wel weten wat ik daarover heb gezegd, niet waar Bernard? Help nu uw broer eens!"

Zonder lang te bezinnen, begon de knaap mee te deelen wat vader had gezegd, 't Kostte hem blijkbaar volstrekt geen moeite, 't zich alles te herinneren. Wel deed hij het in zijn eigen woorden, maar zoo, dat vader telkens goedkeurend knikte. En toen Bernard geëindigd had gaf moeder hem een kus en zei:

„Je hebt flink geluisterd, mijn jongen en 't goed begrepen ook. En nu zullen we danken, dan kunt jelui gaan spelen."

Enkele oogenblikken later waren de beide broers in den tuin, en hoorden vader en moeder hoe hun zoons elkaar bij 't balspel toeriepen, en groote pret hadden.

„Zou men nu zeggen, dat dat dezelfde knaap is, die pas een halve preek kon vertellen? " zei moeder, toen zij Bernards schaterend gelach hoorde, „die jongen is met alles even vlug."

„Zeker, " zei de dominee. „God heeft hem een buitengewoon verstand gegeven, en zeer groote gaven. Ik ben blij, dat hij van spelen houdt. Want anders zat hij zeker heel den dag te studeeren en dat zou hem later opbreken. „Vroeg rijp, vroeg rot, " zegt vader Cats. Als hij zoo voortgaat, zal hij zeker zijn vader ver overtrefifen."

„Als hij hem maar gelijk wordt in de vreeze Gods, ben ik tevreden, " zei vrouwe Nieuwentijt. h „Wat baat al het andere? Mijn grootouders z hebben hun geld, hun kasteel, hun adeldom, p alles moeten prijsgeven, maar het geloof behouden, en dat is toch het meeste."

„Ja lieve Sara, " zei de dominee, „en al zal onze Bernard wel geen kasteel of adeldom erven, toch bestaat er gevaar ook voor hem, juist doordat hij een flink verstand heeft en de kans groot is, dat hij anderen overtreft. Dezulken kunnen zoo licht, als de Heere hen niet bewaart, wijs bij zich zelf, en tevens hoogmoedig worden."

We zullen het Gode bevelen, lieve man; " sprak de vrouw. „Hij kan onzen zoon een nederig en geloo'-ig hart geven, ook bij een groot verstand. Maar laten we niet te ven zeggen; er zijn wel meer knappe jongens, die later juist niet zoo uitmunten."

„Ja vrouwlief, maar toch zie niet ik alleen, dat Bernard een bijzondere jongen is. Verleden jaar was ik in Amsterdam om Mr. Lief kens te spreken. Je weet we zijn nog oude vrienden, die samen te Leiden gestudeerd - rebben. Bernard had mij toen den langen briet geschreven, dien ik je later heb voorgelezen. Nu omdat Mr. Liefkens mijn vriend is, liet ik hem den brief eens zien. Want hij onderwijst veel jongelui aan 't Latijnsche en ook aan het Doorluchtige School. En weet je wat hij zei."

„Nu wat dan? " vroeg moeder, die nieuwsgierig werd.

„Wel, hij zei dat het voor een jongen van een jaar of tien, buitengewoon was; eer de gedachten en de stijl van; eejj man dan van een kind. Ik moest, zei hij, den jongen maar gauw naar Amsterdam sturen. Dan kon er wat van hem groeien. Maar, zei hij ten slotte: absque labore nihil est, en dat is waar."

„Wat beteekent dat?

„Dat beteekent, dat zonder werken er niets tot stand komt."

„En zonder des Heeren hulp, ook niets, dat ons ten heil kan wezen, " zei moeder; „maar dat A weet Mr. Lief kens ook wel. Intusschen moet ge Bernard niet zoo spoedig wegzenden. Hij is nog jong."

„Daarom heb ik ook gewacht, " zei de dominee; „toch kan het noodig zijn, dat hij spoedig gaat. Ik heb hem alles geleerd, wat men een kind leeren kan Onze meester vond hem al verleden jaar uitgeleerd. En ledig zijn, is voor hem het grootste kwaad, 't Zal er dus toch toe moeten komen."

CORRESPONDENTIE.

Eenige vragen een volgend maal. Dr. E. C. G. M. te R. Vriendelijk dank voor de inlichting, die we niet kenden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's