GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Vrije vroomheid.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vrije vroomheid.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een der ernstigste grieven van de modernen tegen ons, orthodoxen, was steeds, dat het religieuse leven bij ons aan banden gelegd werd.

Bij ons was alles uitwendige vorm. Er was een vaste vorm voor het gebed; een scherp belijnde confessie; een welomschreven liturgie, een verplichte catechismus. Al die vormen waren de dood voor het geestelijk leven. Ze waren een keurslijf, dat de lucht uit de longen neep, en het hart be lette het bloed door de aderen te stuwen. En daarom, dat keurslijf moest hoe eer hoe beter verwisseld voor de nieuwerwetsche reformrok. Geen kerk, maar een gezellige samenkomst in den Protestantenbond. Geen confessie en geen catechismus, maar de vrije vroomheid, die sprak uit eigen aandrang des harten. En al zong dan ook elk vogelke op eigen wijs zijn vroomheidslied, juist in die veelheid van schakeering kwam de rijkdom van het religieuse leven uit.

Onze profetie, dat deze „bandelooze vroomheid, " dat alles overlaten aan individueele willekeur, op vernietiging van het religieuse leven moest uitloopen, bleek maar al te spoedig waarheid. Het oudere geslacht der modernen, met zijn hoog idealistische opvatting, sterft allengs weg, en de jongeren, die hun plaats innemen, mogen in ascetisme liefhebberen of aan socialistische droomerijen zich vergapen, het religieuse leven, de gemeenschap met God, krimpt tot al geringer afmetingen ineen.

Het klaaglied, dat Prof. Oort bij de opening van het „congres der vrijzinnigen" zong, was in dat opzicht een teeken des tijds. En nog veel vlijmender zet Prof. Knappert het mes in de wonde, waar hij in De Hervorming deze teekening geeft van wat in sommige kringen der modernen te aanschouwen valt:

Vandaar onder ons vooreerst zulken uit wier overtuiging en dus ook uit wier prediking al het wezenlijk godsdienstige én christelijke verdwenen is. Zij hebben van het „goddelijk recht van den twijfel" zoo gulzig gebruik gemaakt, dat 't nu al open vraag werd, overal wijde scheuren : de kille wind blaast er door. God, gebed, deugd, eeuwig leven, menschenwaarde, onsterfelijkheid ... het is al in discussie. Al staat het nu vast, dat dit zeer eerlijk en rechtschapen zijn kan, met huivering denkt men aan de prediking, die van dezen ongodsdienstigheid het droeve gevolg zijn moet. Het worden betoogen, beschouwingen over alles wat gij wilt, maar het is geene Evangelieverkondiging, gloed noch heerlijkheid, geen gebed, geene profetie.

Deze groep is niet groot, omdat geen voorganger dit leven lang volhoudt. Maar talrijk zijn zij, die in geenen deele ongodsdienstig mogen |heeten maar wier godsdienst zich verre verwijderde van wat voor ons en anderen reUgies kern is. Het woord „God" wordt toegepast op begrippen, die niets meer uitstaande hebben met het christelijk geloof in God den Vader en onder den invloed van oude en spiksplinternieuwe wijsbegeerte, vaak ook van slecht verduwde lectuur, van meer of min gron dige bestudeering van andere godsdiensten, ont staat er eene beschouwing, een samenstel van eeningen en dus ook eene prediking en een nderwijs, waarin voor alles plaats is behalve uist voor dat godsdienstig theïsme van Jezus, aaruit dus wegviel juist wat naar onze innige vertuiging godsdienst tot eene bron van blijdchap en vertroosting maakt.

Dit is eene uiterst grove verdeeling. Er ijn van allerlei schakeeringen in het durven oemen van het voorwerp des gelocfs en der anbidding, in de waardeering voorts van de ersoon van Jezus voor ons godsdienstig leven, in de vrijmoedigheid om „Jezus Christus" te zeggen. Wederom zijn er groepjes of afzonderlijke personen, die sterk onder den invloed staan van Tolstoj, of die in Boeddha zien niet slechts „het licht van Azië", maar „het licht der wereld", of theosofen. Van onze vrijzinnigchristelijke sociaal democraten wordt in dit verband niet gerept, want, zoo ik afga op hun blad De blijde Wereld, zijn zij in 't godsdienstige onze geestverwanten, slechts hebben zij eene andere meening over de toepassing des Christendoms in de maatschappij. Genoeg. Dit weinige volsta ter aanduiding van de groote verwarring onder ons. Er is geene godsdienstoefening, geene catechisatie aan de andere gelijk. Hoort de gemeente „God" zeggen, zij kan niet weten of zij dan inderdaad den Almachtigen en Levenden God zal hooren prediken of een soort ijle substantie, die door 't heelal vloeit of stroomt of iets anders doet. En als er een onbekende den kansel betreedt moet men goed opletten, of hij zal voorgaan in 't gebed dan wel „zoo maar beginnen". Vandaar verwarring, verbrokkeling van kracht, vandaar, erger nog, vfci koeling van godsdienstigen gloed, een zich afwenden in arren moede van deze verflauwing der grenzen, dit gevraag en getwijfel, dit gebroddel met het heiüge. „Boodschapt het niet op Askelons straten, opdat de FiUstijnen zich niet verblijden." Ach, zij weten het al en verheugea zich en roepen: „dat komt er van, dat gij onze goden niet hebt willen dienen en onze leer aanvaarden !" Zij verheugen zich en meenen, dat dit ons voeren moet naar hunne wachtvuren, naar hun neocalvisme.

Zoo is Leiden in last.

Prof. Knappert weet maar één redmiddel tegen deze onttakeling van het moderne scheepje.

De ernstige modernen moeten saamkomen om een moderne confessie, een modernen catechismus, een moderne liturgie op te stellen.

Zoo schrijft hij:

Wij willen trachten tot elkander te brengen allenn, die met ons het heil zien in de prediking van het Evangelie van Jezus Christus, allen, die beslist willen getuigen van Gods bestuur en leiding, van de kracht en de wijding des gebeds, van de waardij onzer zielen en de hoop der persoonlijke onsterfelijkheid. Aangezien nu alle vroomheid, alle gemoedservaring, wil zij klaar en welbewust zijn voor ons zelven en indruk maken op anderen, wil zij vergaderen en vastheid geven, noodig heeft dogmatische omlijning, daarom willen wij trachten ons christelijk geloof in dogmatische formules te omschrijven. Niemand verdenkt ons daarbij van het dwaas begeeren om een of ander klassiek werk uit vroeger eeuwen te willen nabootsen. Men zou ons daardoor groot onrecht doen. Wij meenen slechts, dat eene zoo scherp mogelijke beschrijving van ons vrijzinnig christelijk geloof en ook van wat wij als daarmee strijdend verwerpen; onder al de stroomingen dezes tijds vele voorgangers en ook vele gemeenteleden tot elkander zal brengen, hecht vereenigen, steunen zal. Terwijl eindelijk eene liturgie en eene catechese, op deze artikelen gegrondvest, leiding en vastheid aan onze richting, aan onze beginselen geven zal.

Wij zijn benieuwd, hoe deze vaste dogmatische belijning der moderne beginselen er zal uitzien.

Maar intusschen zij nu reeds met dankbaarheid geconstateerd, dat de moderne richting zelf inziet, dat het met de „vrije vroomheid" spaak loopt.

Zoo heel ongelijk hadden de orthodoxen toch niet, toen zij beweerden, dat zonder vastheid van belijdenis, het religieuse leven niet bloeien kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Vrije vroomheid.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's