GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Zeeuwsch Kerkblad, de tweelingzuster van de „Zeeuwsche Kerkbode", maar dat meer het signatuur draagt van het kerkelijk leven uit den stroom der separatie, schrijft Ds. Bouma van Middelburg een goede samenspaak over den dankdag:

WINKELIER. Wat it het goed, dat ik je eens zie, want ik wilde gaarne eens een vraag aan je doen.

BOER. NU dat mag, maar ik kan je niet belojven, dat ik een voldoend antwoord geven zal. Doch kom er maar mede voor den dag. W. Houden jelui dezen herfst ook dankdag ? Dat zou ik weleens willen weten.

B. Hoe kom je daar nu toch bij. Dat doen wij elk jaar. Waarom zouden wij het thans laten ?

W. Daar behoef je waarlijk 200 vreemd niet van op te zien. Ieder dunkt me kan het wel begrijpen. Er komen bij mij vele boeren, maar ik heb nog niet een enkele ontmoet, die dankbaar

was. B. Gij durft veel te zeggen, weet ge dat wel zeker ?

W. Het is niet noodig, dat ge zulk een bedenkelijk j.ezicht zet, en het zal niet moeielijk vallen het te bewijzen. Zij hebben het heele jaar geklaagd over het weer en in de laatste v/eken over de schade, welke zij lijden. Er zijn vele land bouwers, die van 't jaar honderden gulden minder

maken dan anders. B. Dat zal wel waar zijn. Sommige menschen beweren, dat boeren altijd klagen en jagers altijd pochen, maar van 't jaar doen de eersten het niet ten onrechte. En met de arbeiders is het ook niet zoo best; hoevele dagen zijn er niet geweest, waar in zij niet werken konden.

W. Daar heb je het al. Er is stof tot k'agen, en kwalijk nemen zul je het mij niet, wanneer ik verklaar, dat ik niet begrijpen kan, waarom jelui nog dankdag houdt. Dat zal me dan ook een dankdag zijn.

B. Nou, dat ge het niet verstaat, is me duidelijk, want heel uwe beschouwing is naar ik meen verkerd, en daarom kunnen wij er eigenlijk niet

eens over praten. W. - Ach kom, ge ziet me wellicht aan voor iemand, die onverschillig staat tegenover allen godsdienst. Daartegen moet ik opkomen. Ik eerbiedig ieders gevoelen en vindt het goed, dat de menschen gelooven, mits zij ook eerlijk naar hunne overtuiging handelen. Ofschoon ik niet zoo nauw zie op het punt van belijdenis als gij, toch kunnen wij wel met elkander spreken.

B. Als gij het wilt, is het mij goed. Maar gij moet mij beloven, dat ge niet boos zult worden, als ik u dingen zeg, welke u niet smaken zullen.

W. Ge behoeft mij niet te ontzien, doch ge moet het niet te bont maken.

B. Ik zal dan maar dadelijk beginnen met je te zeggen, dat de veronderstelling, waarvan ge uitgaat, niet deugt. Ge schijnt te meenen, dat een «Dankdag voor 't gewas" alleen gehouden wordt voor den landbouwersstand, doch daarin vergist ge u. Hij is ook voor de burgers, hij is voor ouden en jongen, voor rijken en armen, voor aanzienlijken en geringen, m é. w.voo r allen zonder onderscheid.

W. Het begint er wezenlijk mooi uit te zien. Wat hebben wij met het gewas te maken. Dat gaat alleen de landelijke bevolking aan.

B. Daar hebt ge het al Ik dacht het wel, dat ge zoo oordeeldet. Jammer voor u, dat de wijze Koning van Israël eens gezegd heeft: zelfs de vorst wordt van het veld gediend.

W. b staat het zoo. Dat is juist eene uitspraak waaruit een boer voedsel haalt voor zijne trotschheid. Hij leeft in de meening dat eigenlijk de boer de eenige spil is, waarom alles draait. Ieder ander leeft van hem. Als het den landbouwer goed gaat, gaat het allen goed. In die dwaling leven nog velen. Zij weten echter niet, dat landbouw slechts ééne der bronnen van welvaart is. Handel, scheep vaart en nijverheid leggen meer gewicht in de schaal.

B. Wat draaft ge door. Wie beweert, wat ge zegt. Ik heb er niet aan gedacht om te kennen te geven dat alle menschen afhankelijk zijn van de boeren. Maar hier hadden wij het over, of de dankdag voor lederen is of enkel voor hen die van landbouw en veeteelt leven. Ik geloof het eerste en heb mij daartoe beroepen op eene spreuk van Salomo, en als ge mij hadt laten uitspreken, dan twijfel ik er niet aan, of ge zoudt mij gelijk gegeven hebben. Er staat niet, dat de Koning van den landbouwer, maar van het veld gediend wordt, en gij zult tüch ook moeten toegeven, dat wij allen leven moeten van wat de velden voortbrengen. Hoe zou het er uitzien, als er eens enkele jaren achtereen niets groeide?

W, Is het zoo bedoeld, dan kan ik er niets tegen inbrengen. Ik erken natuurlijk, dat wij allen belanghebben bij het gewas des jaars. B. Hiermede zijn wij dus klaar. Ieder die gelooft, dat ook het gewas eene gave is, welke ons nederda.ilt van den Vader der lichten, behoort ook erkentelijk te zijn, en moet het hem dan te veel zijn dit ook openlijk te toonen, als de gemeente daartoe samenkomt?

W. Gij zijt echter nog niet van me af, want ge hebt nog geen antwoord gegeven op mijne vraag. Of weet ge daarop niets te zeggen.

B. Het is waar, wij moeten nog even spreken over de door u geopperde bedenking. Ge hebt geen dankbare menschen ontmoet, en daarom kunt ge u niet voorstellen, waartoe een dankdag dienen moet. Ik neem eens aan, dat ge gelijk hebt. In dit geval is zulk een dag zeer noodig, want dan is h t meer dan tijd, dat aan allen eens in hernnering gebracht worden de groote weldaden, J die laan ons land en volk tot dusver ten deel gevallen zijn, Wat onderscheidt ons van sommige streken in Duitsehland, waar alles verwoest is door geduchte watervloeden, van de Balkan, waar menig dorp in vlammen opgegaan en de bevolking aan allerlei gruwelen blootgesteld is, van sommige streken in de Transvaal, waar kommer en gebrek heerschen. Wie kan de zegeningen optellen; welke wij in ons persoonlijk, huiselijk, maatschappelijk, staatkundig en kerkelijk leven ontvangen. En in dien dan eens tevens ernstig gedacht wordt over wie wij geweest zijn voor den Heere, dan zullen de klachten over weder en misgewas wel verstommen en vervangen worden door klachten over eigen schuld en ontrouw.

Op die wijze kon het nog weleens een gezegende dankdag zijn. Waarlijk, het zou goed zijn, dat burger en boer, dat allen dit eens overwogen, wijl ik geloof, dat wij zoo groote behoefte hebben aan dat diep beschamend woord: Wat klaagt dan een levend mensch, een ieder klage over zijne zonden.

W. Allen, die met u vasthouden aan de oude gereformeerde leer, denken over den dankdag toch niet zooals gij. ik heb onlangs met iemand gesproken en die keurde heelemaal af, dat er dergelijke dagen waren. Het spijt mij dat hij hier niet is, wijl ik weleens weten wou, wat ge tegen hem zoudt zeggen.

B, Ik weet oo'i, dat niet allen den Bid-en Dankdag in eere houden, maar breng hem eens bij mij, ik ben bereid om er met elkander over te spreken.

W. Daartoe wil ik mijnbest doen.

Metterdaad bestaat er gevaar, dat het danken na dezen droeven zomer in klagen zal worden omgezet.

Daarom is het zoo goed, dat we zien op degenen, die minder zegeningen ontvingen dan wij. En — Gods kind weet, dat zelfs het dagelijksch brood nog een verbeurde genadegave is van zijn God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's