GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XXIII.

EEN ONTDEKKING.

Wij moeten nu onzen jongen vriend voor en oogenblik verlaten, om te zien wat er n het verre noorden met zooveel anderen laats had.

We weten, dat koning Willem de derde weeërlei vijanden te duchten had: Frankrijk en buitenlandschen, en Jacobus de tweede, den erdreven koning, welke een sterken aanhang ad, de Jakobieten genoemd, allereerst in Ierand maar toch ook talrijk in Engeland.

Nu vermoedde men, dat een Fransche vloot en landing zou beproeven op de zuidkust van ngeland in overleg met, en gesteund door akobietischen adel. Ongeveer te gelijkertijd zouen Jakobus in Ierland landen en zijn rijk weer rachten op te richten.

Omstreeks dezen tijd gebeurde het, dat graaf e Raye op een middag zich voor zaken naar en der voorsteden van Londen moest begeven, f liever, een der omliggende kleine plaatsen. onden was toen nog niet zulk een zee van uizen en straten als nu.

Toen de officier zijn zaken had afgedaan, espeurde hij, dat er nog eenige tijd overchoot. Dezen besloot hij te gebruiken, door ich te gaan verkwikken in de vrije natuur n de frissche lucht, die beide in Londen met ijn vele straten en dikken steenkooldamp ver te oeken waren.

Hij sloeg een breede laan in, waar zijn aanacht getrokken werd door een oude, hooge oort. Boven deze was een gedenksteen, waarop ij in het Engelsch las de woorden uit Ps. 68 : I;

De Heer zal opstaan tot den strijd; Hij zal Zijn haters, wijd en zijd, Verjaagd, verstrooid doen zuchten; Hoe trotsch Zijn vijand wezen tnoog', Hij zal voor Zijn ontzagg'lijk oog Al sidderende vluchten. (Hj zult hen, daar G' in glans verschijnt. Als rook en damp, die ras verdwijnt, Verdrijven en doen dolen, 't Godd'looze volk wordt haast tot asch j 't Zal voor uw oog vergaan, als was, Dat smelt voor gloênde kolen.

De graaf bleef een oogenblik staan en las het vers ten einde toe. Niet juist wijl het hem onbekend was, maar omdat het hem plotseling terugvoerde naar de dagen zijner jeugd en naar de Hugenoten, die zoo vaak met dezen psalm op de lippen, tegen hun vijanden ten strijde trokken.

Hij wandelde voort, tot hij kwam aan een zeer groote vlakte, grootendeels heide en hier en daar met heuvels bezet. Huizen en menschen waren er al heel weinig te zien. Hij strekte zich uit op het heidekruid en liet zijn ge dachten den vrijen loop. Nu eens was het hem ala bevond hij zich in den kring der zijnen te Amsterdam, die hem wel zeer zouden missen. Dan weer vroeg hij zich af, waar zijn zoon Karel zich thans bevinden zou. Van dezen toch was hem alleen bekend, dat hij aan boord van de „Neptuun" Nederland had verlaten. Maar hoe het verder gegaan was en wat Karel in Afrika was wedervaren, daarvan wist de graaf dusver niets. En als de lezer bedenkt, wat wij vroeger zeiden over den langen duur der zeereizen, tusschen Nederland en Afrika, zal hij de onwetenheid van den graaf zeer zeker verklaarbaar vinden.

De zon was reeds vrij laag gedaald, toen graaf De Raye zich wel wat laat herinnerde, dat zijn plicht hem riep, zoo mogelijk, vóór poort sluiten weder binnen Londen te zijn. Hij sprong op en begon met snellen stap den terug tocht, althans naar hij meende. Doch na een half uur dwalen over de groote heide — Black Heath, d. i. zv/arte heide heet die in het Engelsch — bespeurde hij nog zelfs geen torenspits van de hoofdstad.

Eindelijk kwam hij een voerman tegen en vroeg dezen, hoe ver het nog was naar Londen. De man antwoordde droogjes:

„Als gij zoo loopt komt gij er nooit. Gij moet juist den anderen kant inslaan, en zult er dan wel niet voor donker zijn”

Dat was juist geen aangenaam vooruitzicht voor onzen wandelaar, die om vele redenen sterk naar huis begon te verlangen. Meenende beter te doen de heide te verlaten, die weinig begaanbare wegen had, wendde hij zich zijwaarts af, om te trachten op een hoofdweg te komen. Dit bleek echter juist zijn ongeluk, want na nog wel een uur dwalens bevond hij zich midden in de hei, zonder iets van Londen te be speuren.

Allengs begon nu ook de duisternis te vallen, en dat maakte zijn toestand ver van aangenaam. Wijd en zijd was hier mensch noch beest te zien, ook geen huis of schuur. Hij liep nog eenigeu tijd voort, doch eindelijk werd het zoo duister om hem heen, dat hij begreep hoe het volkomen nutteloos zou zijn, maar steeds verder te loopen.

Er was een heuvel dicht bij, daarheen begaf hij zich en bespeurde toen een soort van schuur oi bergplaats. Hij klopte er aan doch kreeg geen antwoord. Toen poogde hij de deur open te doen, deze bleek niet gesloten. In de schuur scheren louter takkenbossen te worden geborgen.

„Ik heb dus in alle geval een onderkomen voor den nacht" sprak graaf De Raye bij zich zelf; „en tot den morgen kan ik het best uithouden. Intusschen zal ik zoo lang mogelijk buiten blij ven; allicht komt er iemand dezen kant uit en brengt mij voor geld en goede woorden op den rechten weg.”

Hij wachtte uren lang, doch niemand verscheen. Eindelijk besloot hij, nu het toch volslagen donker was geworden, van zijn schuilplaats gebruik te maken en er een nachtleger op te zoeken.

Juist wilde hij dit doen, toen hij meende voetstappen te vernemen. Haastig wilde hij opspringen om zoo mogelijk nog een wegwijzer te vinden, toen hij de woorden hoorde met zachte stem gesproken:

„De kust is veilig: we kunnen voortgaan. Eer het licht wordt, kan alles zijn afgeloopen.”

Hoewel nu de graaf de rechte bedoeling dezer woorden natuurlijk niet begreep, meende hij toch dat het goed zou zijn, eens afte wachten en toe te zien, wat de sprekers in het schild voerden, 't Was zoo donker, dat zij van hem noch hij van hen iets kon bespeuren.

Hij hoorde echter hoe er menschen de schuur binnen gingen, "en hij zag bij het flikkerend licht van een lantaarntje, door een opening in den houten wand, drie donkere gestalten. Terecht vermoedde de graaf toen weinig goeds.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's