GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OOST EN WEST.

XXXVI.

LEERENDE LEEREND.

Lang echter voor de twee maanden om waren, van welke in het vorig hoofdstuk gesproken is, openbaarde zich bij allen die kinderen hadden welke ter school konden gaan, een groote ontevredenheid.

Die groeide nog aan, toen de bevolking door dat weder verhuizers uit Europa waren gekomen, vermeerderd was, en deze ook kinderen meebrachten, die het getal vacantiehouders vergrooten, welke allerlei kattenkwaad uithaalden. Zij „liepen wild als verkens ront, een yder in de weegh, " en de bevelhebber van het fort, dat allengs tot een stadje aangroeide, begreep nu dat er toch iets diende gedaan te worden, t en 't niet aanging te wachten tot mettertijd bericht uit Nederland kwam. Misschien vreesde hij dat daar ginds over hem zou worden geklaagd, als hij niet zorgde dat de school weer begon, eer een nieuwe bevelhebber of gouverneur overkwam.

Maar hoe te handelen?

De bevelhebber liet eindelijk, al deed hij 't liever niet, den predikant roepen en zei:

„Dominee, om u genoegen te doen, hebben we den vorigen meester laten gaan. Maar ge ziet, het was beter geweest nog wat geduld te oefenen. Ik hoop dat ge mij nu ook wilt zeggen, hoe ik heb te handelen. Want de jeugd wordt zoo bandeloos en onweteod als het gedierte in het veld, "

Dat nu de dominee het met al het gezegde eens was, is wel te betwijfelen. Doch hij zei eenvoudig:

„Ik geloof niet, heer commandant, dat het ons behoeft te rouwen, dat de meester is vertrekken. Ik wil gaarne helpen een nieuwen te vinden. Maar waar. Ik weet maar één man, die er misschien nog voor deugen zou."

„En dat is? "

„Dat is mijnheer De Raye, " was 't antwoord; „die op het oogenblik toch zonder bezigheid is."

„Maar die heeft alleen verstand van krijgszaken!" riep de commandant, „wat kan een gewezen soldaat van schoolwerk weten? ''

„Och, " zei de dominee droogjes, „de vorige meester was ook wel soldaat geweest en had misschien nog zes andere vakken gehad. De heer De Raye is in alle geval een vroom en ook een verstandig man, en dat was de ander niet. Hoe het zij, het is te beproeven. Als hij een krijgsman is, zal hij de jeugd ook wel in goede tucht weten te houden, en dat is hier thans wel allereerst noodig."

„Hebt ge er hem al over gesproken? " vroeg de .bevelhebber.

„Hoe kon ik dat? " hernam de dominee. „Eerst toen gij mijn raad vroegt, kwam zijn naam mij in de gedachten."

„Ik zal er over denken, " zei de bevelhebber, „en blijf u dankbaar voor den gegeven raad."

’t Duurde niet lang of ook Karel werd ontboden. Zoo als we weten, was de bevelhebber hem zeer genegen. De laatste, die wel wist van wat hooge afkomst Karel was, zat eenigszins verlegen met de zaak. Want al zijn ook nu nog weinig edellieden schoolmeester, toch is 't een hoog geacht en geëerd vak, wat vroeger lang niet altijd 't geval was. Vaak zelfs werd de schoolmeester geminacht of bespot en belastte men hem, vooral op dorpen, met allerlei karreweitjes, zoodat hij zelfs wel dienst deed als „hondenslager." 't Was echter toen ook vrij wat gemakkelijker onderwijzer der jeugd te worden dan nu. Meer dan een die niets beters vinden kon nam maar het schoolmeesteren ter hand, en dat dezulken hun stand geen eer aandeden, is licht te begrijpen.

Zoo hoffelijk mogelijk stelde de bevelhebber aan De Raye de zaak voor en was niet weinig venast, toen deze na een oogenblik antwoordde :

„Heer commandant, ik ben bereid met Gods hulp het te beproeven. Ik heb Hem gevraagd, toen ik mijn werk moest neerleggen, mij een taak aan te wijzen. Wellicht komt nu het antwoord op mijn gebed. Ik wil het echter alleen aanvaarden, voor zoolang het den heeren goed dunkt en ik het doen kan."

Zoo was de zaak weldra beklonken en reeds drie dagen later werd tot groote smart der „wilde jeught" omgeroepen, dat de school weer geopend JOU worden en ieder vermaand, zijn kinderen „naerstelic daer henen te schikken." Toen Karel den morgen van den eersten dag verscheen, vond hij de school gevuld met kinderen en ouders. Hij kende bijna allen reeds, en 't deed hem goed dat vele ouders en vrien den hem bemoedigende woorden toespraken. De predikant en ook diens Fransche ambtgenoot, Kard's vriend, hielden een rede tot de jeugd en de volwassenen. De bevelhebber, die in zijn fraaiste pak was verschenen, vermaande de kinderen tot leerzaamheid en onderdanigheid, en toen begon het leeren. Tot hulp had Karel een jongeling een weesjongen zoo uit Nederland gekomen, die later gouvernementsschrijver hoopte te worden. Ook was er een juffrouw om de meisjes te leeren „braeyen, " wel te verstaan wat men nu breien noemt.

Was de school met een gebed tot den Heere geopend, ook Karel had vooraf in stilte de knieën gebogen, om God te vragen hem wijsheid en goed verstand te geven voor zijn nieuwe, niet gemakkelijke taak. Zoo was hij op de beste wijs begonnen, niet in eigen kracht, en vertrouwende dat de Heere 't ook verder wel zou maken.

En dat geschiedde. De kinderen, van welke menigeen den meester als krijgsman had gekend, hadden al aanstonds ontzag voor hem, en de meester van zijn zijde begon zijn werk met lust en liefde, 't Was nu maar goed dat Karel zich met zooveel ijver op de kennis der Nederlandsche taal had toegelegd en die thans vloeiend en duidelijk sprak, al had hij er soms moeite mee. Hij wist ook schoon en aantrekkelijk te spreken uit Gods Woord, waarbij hij was groot gebracht en als hij vertelde, waren aller oogen op hem gericht en stonden hem aller ooren open. Een knap rekenaar was Karel steeds geweest. Kortom, in een paar weken raakte hij in 't werk thuis, en konden meester en leerlingen het best met elkaar vinden, tot groot genoegen van de ouders, den predikant en den bevelhebber. En de laatste moest nu er-. kennen, dat de dominee toch een goeden raad gegeven had. Wel kende ook deze onderwijzer den Heidelbergschen Catechismus niet, maar dat was niet uit onbekendheid met het geloof en den dienst des Heeren, doch wijl hij in zijn jeugd uit den Franschen Catechismus van Calvijn had geleerd, 't Viel hem echter niet m Deilij k ook den anderen naar de bevatting der jonge hoorders duidelijk te maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1904

De Heraut | 4 Pagina's