GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van den mensch in het heelal.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Het uitgebreide gebied van het heelal, waar de nevelvlekken in zoo talrijke mate voorkomen, schijnt, gelijk we in ons vorig artikel aantoonden, zoo geheel andere condities aan te wijzen dan ons zonnestelsel, dat hier aan het bestaan van bewoonbare werelden wel nauwelijks gedacht kan worden.

En hetzelfde geldt ook naar het schijnt van dat gedeelte van het heelal, dat zich in de nabijheid van den Melkweg bevindt. „Evenzeer, zegt de heer Wallace, moeten wij waarschijnlijk het geheele gebied van den Melkweg schrappen als ongeschikt voor de ontwikkelingvan het leven, wegens de buitengewone krachten, die daar in werking zijn, zooals blijkt uit den onmetelijken omvang van vele der sterren, die zich daar bevinden, de buitengewone hitte, die zij uitstralen, de opeenhooping van sterren en nevelachtige materie, het groot aantal sterrenzwermen, en in het bijzonder omdat dit het gebied is van de „nieuwe sterren", wier ontstaan te danken moet zijn aan de botsing van massa's materie, groot genoeg om op den onmetelijken afstand, waarop wij ons van haar bevinden, zichtbaar te worden en die toch o, zoo klein moeten zijn vergeleken met de zonnen, waarvan men berekent dat het licht reeds gedurende millioenen jaren moet hebben uitgestraald. De Melkweg is derhalve het tooneel van buitengewone krachtsontwikkeling en beweging; men vindt daar vergelijkenderwijze een opeenhooping van materie, die voortdurend verandering ondergaat, en hier wordt dientengevolge gemist die over lange perioden zich uitstrekkende bestendigheid, die voldoende is om het eenigermate waarschijnlijk te maken, dat dit gebied bewoonbare werelden zou bezitten.”

De verschillende motieven, die de heer Wallace hier kort opnoemt, in den breede it te werken, zou te veel van het geduld nzer lezers vergen. Alleen zij het ons ergund een korte toelichting te geven van at de heer Wallace de „nieuwe sterren" oemt. Daardoor kan tevens het duidelijkst orden geïllustreerd wat de heer Wallase edoelt met de buitengewone krachten, die n dit gebied werkzaam zijn, en de weiige stabiliteit, die hier gevonden wordt.

Het feit van het verschijnen van „nieuwe terren" aan den hemel is reeds lang geonstateerd en heeft steeds in bijzondere mate de aandacht der sterrekundigen getrokken. Juist omdat de sterrenhemel zulk een groote mate van stabiliteit vertoont, dezelWe sterren eiken avond weer op dezelfde plaats worden aanschouwd en het „alles wisselt", wel van deze aarde maar niet van den hemel scheen te gelden, moest het wel in de hoogste mate dé verwondering wekken, wanneer plotseling aan dien hemel een „nieuwe ster" opdook, van wier bestaan s m I a d e M z d g men vroeger niets had bespeurd. Reeds d de Schrift geeft ons hiervan een voorbeeld, M want de ster, die bij Christus geboorte aan d den hemel verscheen en de wijzen of ster­ d rekundigen uit Babel bewoog om de reis naar Bethlehem te ondernemen, moet zulk een „nieuwe ster" zijn geweest. Ook later heeft men nog meermalen zulke nieuwe sterren aan den hemel zien verschijnen. De meest bekende is wel de nieuwe ster, die de Deensche astronoom Tycho Brahé 11 Nov. 1572 kort na den Barthlomeusnacht aan den hemel waarnam en die zoo schitterend was, dat ze alle andere sterren overtrof en zelfs overdag kon worden gezien. Men meende toen, dat deze ster den ondergang der wereld a.ankondigde en een teeken was van Gods toorn en het komende oordeel.

Langen tijd heeft men deze „nieuwe sterren" voor nieuwe scheppingen gehouden en ze zelfs vaak als bewijs aangevoerd voor de „schepping aller dingen uit niets". Ze zouden plotseling door God in het aanzijn zijn geroepen, om daarmede Zijn Almacht ons te toonen.

Nader onderzoek heeft echter getoond, dat deze onderstelling onjuist was. Al deze nieuwe sterren bezaten deze eigenaardige eigenschap, dat ze na haar verschijnen plot.'seling toenamen in lichtglans, de schitterendste sterren in gloed evenaarden of overtroffen, om dan weer allengs in glans te verminderen en ten slotte of geheel onzichtbaar te worden of terug te zinken tot den rang van een ster van de 6e of 7e grootte.

Dit verschijnsel nu, dat een ster veranderlijk is in lichtsterkte, vindt men niet alleen bij zoogenaamde nieuwe sterren, maar evenzeer bij tal van andere. Men kent er thans reeds over de twee honderd. Sommige veranderen regelmatig van grootte of lichtsterkte; na vaste periodes van maanden of jaren, ziet men ze toenemen in lichtglans, om dan allengs weer te dalen; terwijl bij anderen daarentegen die regelmatigheid ontbreekt; soms verdwijnen ze langen tijd geheel, om dan plotseling weer als sterren van de eerste grootte te verschijnen. Een van de merkwaardigste voorbeelden van die veranderlijke sterren is de ster Mira in het sterrenbeeld de Walvisch, die in 1596 door den predikant Fabricius in Friesland ontdekt werd en die om deze veranderlijkheid de wonderster (Mira) wordt genoemd.

De zoogenaamde „nieuwe' sterren" zijn derhalve geen nieuwe scheppingen, maar behooren waarschijnlijk tot deze „veranderlijke sterren." Zij schijnen ons nieuw, omdat ze vóór dien tijd onzichtbaar waren, maar ze bestonden reeds lang en zijn alleen door bijzondere omstandigheden op dat oogenblik voor ons zichtbaar geworden.

Vraagt men nu, waaraan die veranderlijkheid te danken is, dan luidt het antwoord hierop niet eenparig. Bij enkele sterren, het zoogenaamde type Algol, neemt men aan, dat de regelmatige afwisseling ontstaat doordat deze sterren dubbelsterren zijn, waarvan de een donker is. Zoodra de donkere ster zich tusschen ons en de lichtende ster, inschuift, zou daardoor de lichtsterkte verminderen. De heele hypothese der dubbelsterren is voor een groot deel op dit verschijnsel gebouwd, en .het schijnt, dat de spectraalanalyse deze onderstelling schier tot zekerheid heeft gebracht.

Maar bij andere sterren gaat deze verklaring toch niet op. De afwisseling in lichtsterkte is daartoe te grillig en te afwisselend. Men neemt daarom aan, dat die veranderlijkheid te wijten is aan ontzaglijke veranderingen, die op deze sterren zelf plaats vinden. Het zijn sterren, die blijkens de spectraalanalyse behooren tot de meest verdichte sterren; de lichtgloed dezer sterren is aan den buitenkant reeds zoo goed als uitgedoofd; een vaste rand of korst moet ze omgeven. Maar nu en dan, hetzij door invloeden van buiten, botsingen met andere ma*^eries of door vulcanische uitbarstingen van den vuurhaard van binnen, breekt de donkere rand, komt de vuurzee door de korst heen, vlamt de ster, indien we het zoo noemen mogen, v/eer op. Of dit nu de eenige juiste verklaring is, laten we in het midden. Kort geleden heeft men door de spectraal-analyse de wonderlijke ontdekking gedaan, dat zulk een plotseling oplichten van een ster te danken was aan het feit, dat twee sterren tegen elkaar waren gestooten, omdat haar banen elkaar kruisten. Door den geweldigen schok moeten deze werelden als 't ware in brand zijn gevlogen; een nevel vlek van licht toonde zich op de plaats van deze wereldcatastrophe; en daarna zag men hoe de beide sterren weer elk haar eigen weg voortzetten. De afbeeldingen, die de photographie gaf, deden ons als 't ware getuigen zijn van dezen brand.

Maar wat ook de oorzaak moge wezen, in elk geval blijkt genoegzaam uit hetgeen we mededeelden, dat bij deze sterren zoo ontzaglijke veranderingen plaats grijpen, dat van bewoonbare werelden of planeten in de nabijheid dezer sterren geen sprake an zijn. De bestendigheid van licht en armte, lucht en water, die de eerste vooraarden zijn voor het leven, ontbreken hier eheel en al.

Zelfs Flammarion, hoezeer hij met de luraliteit der werelden dweept, moet dit nomwonden erkennen. „Wat moeten wij ordeelen, zoo zegt hij, over de voorwaaren van bewoonbaarheid van een planetentelsel, dat afhankelijk is van de onregelatigheden van zulk een veranderlijke zon? ndien daar een bewoonde aarde is gelijk an de onze, dan wordt de langzame verooving van haar zon telkens gevolgd door en ijsperiode op haar eigen oppervlakte." etterdaad een wereld, die nu eens verengd wordt door de gloeiendste hitte om an weer te bevriezen in ijs en sneeuw kan een organisch leven bezitten.

Nu is het opmerkelijk, dat deze nieuwe f veranderlijke sterren niet overal aan den hemel gelijkmatig verdeeld worden gevonen, maar dat ze meest nabij of in den elkweg zich vertoonen. „Het verdient e aandacht, zegt de heer Flammarion, dat eze sterren niet ontstoken worden op welk punt van den hemel ook, maar in nauw begrensde gebieden en wel voornamelijk in de nabijheid van den Melkweg." En de kaart, die hij ter illustratie aan dit hoofdstuk toevoegt, doet zien, dat het grootste deel dier sterren zich zelfs onmiddellijk in den Melkweg bevindt.

Te veel uit dit verschijnsel af te leiden is natuurlijk ongeoorloofd. Daartoe is het getal dier sterren vergeleken met het groot aantal sterren van den Melkweg te klein. Maar het feit zelf is toch opmerkelijk, dat deze veranderlijke sterren zich allen nabij den Melkweg bevinden en dit feit — gevoegd bij de andere waarop de heer Wallace wijst — toont dat we in de nabijheid van den Melkweg te doen hebben met geheel andere toestanden dan bij het middelpunt van het heelal. Dat hier krachten werken, — veranderingen plaats vinden, die voor de hoogere ontwikkeling van het organische leven doodejijk moesten zijn.

Zoo blijkt dus, dat metterdaad de plaatsing van ons zonnestelsel in htt middelpunt van het heelal niet onverschillig is voor de ontwikkeling van het leven, maar daarmede ten nauwste samenhangt. Zoodra we ons van dat middelpunt verwijderen hetzij naar de beide polen van het sterrenheelal met haar nevelvlekken, hezij naar den Melkweg met zijn sterren-zwermen en veranderlijke zonnen vinden we toestanden en verhoudingen, die voor ons de mogelijkheid van levensontwikkeling schijnen buiten te sluiten. Terwijl omgekeerd juist bij dat middelpunt die vaste orde, die bestendigheid en stabiliteit, dat evenwicht der op elkaar werkende krachten wordt gevonden, die voor de ontwikkeling en instandhouding van het leven onafwijsbare voorwaarden zijn.

1) Wij cursiveeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's