GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Theologische Faculteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Theologische Faculteit.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van het door Dr. Schokking en Dr. De Vfsser ingediende amendement bij de Hooger Onderwijswet sprak de Minister van Binnenlandsche Zaken het volgende:

Nu de motie haar werking heeft gedaan en is verdwenen, heb ik mij over haar uit den aard der zaak niet verder uit te laten. Er blijft dus alleen over het amendement in zijn gewij zigden vorm.

Formeel komt mij de aangebrachte wijziging gelukkig voor; een wetsvoorstel als zoodanig te bestellen gaat, een wet te bestellen is gewaagd. Wel bestaan er antecedenten te dien opzichte, maar vooral wat de Grondwet te dien aanzien als antecedenten geeft, doet weinig de hoop koesteren, d^.t dergelijk voorschrift, zoo het aan geen termijn gebonden is, snel werken zal. De Hooger onderwijswet, in 1848 besteld, is eerst in 1876 tot stand gekomen en de wijziging van de i^rovinciale wet, besteld in 1887, is nog' altijd wachtende op afdoening. Wanneer men een wetsvoorstel bestelt, ontstaat de vraag, door den geachten afgevaardigde uit Leiden opgeworpen, of daarbij ook zekere lijnen mogen worden aangegeven, waarlangs" het voorstel zich zal moeten bewegen. De geachte afgevaardigde uit Leiden vond dat bedenkelijk en ik zal niet zeggen, dat daarin niet iets bedenkelijks ligt, maar ik herinner er aan, dat de Ongevallenwet in art. 75 bestelde een wet, waardoor de rechtspraak in beroep zou worden geregeld, maar het artikel liet het daar niet bij. Het bepaalde tevens, dat die rechtspraak zou moeten worden uitgeoefend in twee instantiën:1. door onderscheidene beroepsraden, verspreid over verschil lende deelen van het land; en 2. door een centraal orgaan, , dat in hoogste ressort recht zou spreken. Stellig werden daar veel scherper lijnen getrokken dan bij het amendement, dat thans aan de orde is. En wat den termijn be treft, het is nog kort geleden, dat in de Beroepswet evenzoo een termijn is aangegeven. Te meer verwondert mij de tegenspraak van den geachten afgevaardigde uit Leiden in dit opzicht, waar hij gisteren nog een dergelijk voorschrift met termijnbepaling zonder stemming te vragen heeft laten voorbijgaan en dus geacht moet wordeu. zelt zijn stem daaraan te hebben gegeven.

Het apaendeinent, gelijk het nu luidt, is in zijn vorm volkomen onschuldig. Toch mag niet worden ontkend, dat — zulks blijkt uit hetgeen over dit onderwerp tot dusver naar aanleiding van dit wetsontwerp is verhandeld — er wel degelijk een bedoeling aan ten grondslag ligt, die wel niet duidelijk genoeg in het amendement is uitgesproken, maar daarom toch niet is verzwegen, n.l. deze bedoeling, dat de faculteit der godsdienstwetenschap worde een faculteit der godgeleerdheid.

Dit is, kort gezegd, het streven. Ik meen dus niet te kunnen volstaan met te zeggen, dat ik geen bedenking heb tegen den onschuldigen formeelen eisch, dat er in de onderwijs vakken van de faculteit der godgeleerdheid nadere her ziening moet komen. Zelfs laat de tegenwoordige wet reeds toe, dat een hoogleeraar in de dogmatiek wordt aangesteld. Art. 42 geeft wel aan welke vakken moeten worden onderwezen, maar art. 44 geeft de bevoegdheid om ook nog voor andere vakken leerstoelen op te richten. Ik zou niet weten, met welke wet ik in strijd zou geraken, indien ik voorstelde een hoogleeraar in de dogmatiek aan te stellen. Dat het de bedoeling in 1876 niet was, staat wel vast, maar wettelijk is de vrijheid onbeperkt gelaten.

Vraagt men mij nu, of ik mede kan gaan met de op de tegenwoordig bestaande faculteit uitge­ . oefende critiek, en of ook dezerzijds metterdaad wordt geacht dat deze faculteit, zooals zij thans is geconstrueerd, niet kan blijven, dan aarzel ik niet, daarop bevestigend te antwoorden.

De tegenwoordige naam is — gelijk wij weten — een niet deugdelijk etiquet. De oorspronkelijke menger van dit vocht had op de kruik een juist en waar etiquet gezet, namelijk: „godsdienstwetenschap." Toen heeft meii met een zekere behendigheid daarover heen geplakt een ander etiquet, waarop stond „godgeleerdheid." Maar evenmin als men door een etiket Bordeauxwijn tot Bourgognewijn kan maken, evenmin kan men door een etiket de faculteit der godsdienstwetenschap veranderen in een faculteit der godgeleerdheid.

De toenmalige Minister Heemskerk is — ik durf dit wel zeggen — stellig niet uit eigen beweging, uit eigen impetus, dien weg ingeslagen. Er is geen de minste twijfel, of het zijn de adviezen van de curatoren, van de senaten en van de faculteiten der Rijk-universiteiten geweest, die hem tot het doen van zijn voorstel geleid hebben.

Waaraan nu was het oorspronkelijk voorstel van 1876 te danken ?

Men leefde toen, sterker nog misschien dan nu, in wat de Duitschers noemen: de periode van het Historicismus.

Nadat men in de i8de eeuw vruchteloos ge poogd had door speculatie langs philosophischen weg zich een wereld te constriieeren en nadat de poging van de Fransche revolutie om die speculatie te realiseeren en daardoor een nieuwe orde van zaken te scheppen, mislukt was, althans indien men als eisch stelde volkomen realiseering van wat op het oogenblik beoogd werd, is er een Umschwung gekomen, die een gevolg was van de veranderde denkwijze in de teleur gestelde geesten. Na de mislukking van de speculatie heeft men gezegd: laten wij ons liever werpen op de bestaande werkelijkheid, op de wereld, zooals zij is, laten wij ons aan de historische werkelijkheid aansluiten, die bestudeeren, en zien welke ideeën in die historische werkelijkheid schuilen en dan pogen om daaruit tot iets hoogers óp te klimmen en zoo verder te komen.

Dit Historicismus heeft zich in de vorige eeuw van lieverlede op allerlei terrein baan weten te breken, tot er ten slotte eerst onlangs evolutietheorie is ondergeschoven en daardoor eerst aan deze geheele beweging haar groote activiteit is verleend.

Nu weet ik, welke uitnemende diensten aan de wetenschap en aan het leven zijn bewezen door de historische school. Daardoor is ons metterdaad het materiaal 'geleverd voor een wetenschap, die op vaste basis rust; 'maar — en dit mag niet uit het oog worden verloren, en hiermede kom ik tot de theologis.che facul teit — die historische richting, eenmaal tot beginsel verheven, bracht met zich het prijsgeven van alle absolute en het zich vastklemmen uitsluitend aan relatieve waarheid, d. i. het zich bewegen naar steeds verder ontwikkelende waarheid, waarbij de absolute genegeerd werd en was afgesneden.

Zoodra nu die historische neiging doordrong ook tot de theologische faculteit ontstond, veel meer df.n bij elke andere faculteit, tusschen aard en wezen dezer faculteit en den historischen stroom tegenspraak. Deze tegenspraak, dat de theologische faculteit steeds, niet uit philosophische speculatie, maar ut anderen hoofde gesteld had zich bez'g te liouden met de absolute waarheid. De historische school toch betwistte die mogelijkheid. Zij kon niet anders dan daarbij voor de theologische faculteit het begrip van waarheid tot een relatieve waarheid doen inkrimpen.

Daaruit is toen het conflict ontstaan en bij dit conflict heeft de godgeleerde faculteit als zoodanig het leven ingeboet en heeft men toen daarvoor in de plaats geschoven een faculteit, welke bijna uitsluitend een historisch karakter droeg.

Als men art. 42 van de wet tot regeling van het hooger onderwijs inziet, zal men moeten erkennen, dat er bij geheel die regeling niet één faculteit is, waarbij het historicismus zoo op de spits gedreven is als juist bij de god geleerde.

In de faculteit der rechtsgeleerdheid wordt onderwijs gegeven in: het Romeinsche recht en het oud vaderlandsche recht — positieve begrippen — en hun geschiedenis; het burgerlijk-en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering enz. Er is dus ook hier een geschiedkundig element, maar toch komt voor die geheele faculteit het woord „geschiedenis" slechts bij twee vakken als een aanhangsel voor. Bij de geneeskundige faculteit wordt het zoo sterk, dat bij de daar te onderwijzen vakken het woord „geschiedenis" in het geheel niet voorkomt. Hetzelfde geldt van de faculteit der wis-en natuurkunde. Bij de faculteit der letteren en wijsbegeerte komt evenzoo het begrip „geschiedenis" slechts tweemalen voor.

Maar wat heeft men nu gemaakt van de theologische faculteit, waar juist de tegenstelling tusschen het historicismus en den aard der faculteit het scherpst was? Daar wordt onder wezen: de geschiedenis der leer aangaande God; de geschiedenis der godsdiensten in het algemeen; de geschiedenis van den Israëlitischen godsdienst; de geschiedenis van het Christendom; de geschiedenis der leerstellingen van den Christelijken godsdienst. Schier enkel geschiedenis dus!

En daarbij komen als eenigszins positieve vakken alleen maar de wijsbegeerte van den godsdienst en de zedekunde.

Nu is het opmerkelijk dat, terwijl bij de letterkundige faculteit staat, niet „de wijsbegeerte, " maar „de geschiedenis der wijsbegeerte, " bij de theologische faculteit staat „de wijsbegeerte van den godsdienst". Dit is blijkbaar geschied met de bedoiling om voor het vak, hetwelk vroeger eette de dogmatiek, de wijsbegeerte van den odsdienst in de plaats te stellen.

Er is dan m. i. ook geen quaestie van, of ie faculteit heeft den invloed van de historiche neigingen ondergaan op zoo vernietigende ijze, dat de aard. en het karakter van de geeele faculteit er door gedesoeuvreerd is.

Wanneer men art. 42 zco leest, is het dan ook duidelijk dat er niets vreemds in zou liggen, indien men in die faculteit ook eens benoemde een Israëliet, Immers, in dat artikel wordt ook voorgeschreven, dat er moet gedoceerd worden de geschiedenis van den Israëlitischen godsdienst en de Israëlitische letterkunde.

Stel nu eens, dat men te New-York aan de Universiteit wilde doen .doceeren deNederlandsche geschiedenis en' letterkunde, dan zou het toch allerminst bevreemding wekken, zoo men er de voorkeur aan gaf een Nederlander daarvoor te nemen. Zulks toch zou voor de hand liggen.

Zou het nu zoo vreemd zijn, als ik bij zulk een vacature in de godgeleerde faculteit op gelijke gronden aan de Koningin een Israëliet ter benoeming voordroeg? Dat zou wetenschappelijk volkomen gerechtvaardigd zijn. Waarom zou men, zooals de faculteit daar ligt, ook niet kunnen benoemen een Roomsch Katholiek ? In één woord, er is hier geen grens te stellen.

Waarom doet men het niet? Eenvoudig uit , , gedienstigheid der practijk", om namelijk, ook nu de tegenwoordige faculteit elk kerkelijk karakter mist, haar toch dienstbaar te stellen aan de opleiding van leeraren voor de Nederlandsche Hervormde Kerk. Er mag eens een enkele student van een andere Kerk de lessen volgen, in hoofdzaak toch worden de studenten opgeleid tot leeraar bij de . Nederlandschfe Hervormde Kerk. Zooals de faculteit nu in de wet belichaamd is, zou zij, zonder die gedienstigheid der practijk, geen theologische studenten hebben. Want studenten, die afzonderlijk naar de Universiteit komen, enkel om de geschiedenis van deze vakken te leeren — er mag al'zoo een enkele wezen, die zelf hoopt professor te worden - ^ maar die vormen nooit een korps, waar men voor drie theologische faculteiten leerlingen uit krijgt. Nu zijn curatoren en hoogleeraren er natuurlijk altoos op bedacht om het aantal studenten te vermeerderen, en daarom richt zich deze faculteit practisch zóó in, dat zij toch haar toevloed van leerlingen blijft behouden, maar dat. Mijnheer de Voorzitter, is niets dan een gedienstigheid van de practijk.

Wanneer men nu bovendien de zaak uit een ander oogpunt beziet en vraagt: kan deze faculteit architectonisch zoo geduld worden, dan is mijn antwoord dit.

De Universiteit heeft een eigen wezen. Zooals ik het betreur, , dat de Kamer gisteren heeft goedgevonden, om de toevoeging van een nieuwe afdeeling aan de technische hoogeschool aan een algemeenen maatregel van bestuur over te laten, wat naar mijn overtuiging de architectonische structuur van die hoogeschool in gevaar brengt, evenzoo is het mijn overtuiging, dat, als men bij een faculteit iets nieuws instelt, men dit niet wel kan doen naar een inval van het oogenblik, maar zich af moet vragen, of de architectonische structuur van de Universiteit zoo iets toelaat.

Wat heeft men nu in het buitenland gedaan om in de moeilijkheid, die hier rees, te voorzien? Men heeft eenerzijds de theologische faculteit geschrapt, een standpunt dat eerlijker is dan het standpunt dat men hier in 1876 heeft ingenomen. Er is in deze discussie nog al eens op België gewezen, vooral door den geachten afgevaardigde uit Utrecht, den heer Röell, maar hij weet, dat noch aan de Université Libre, noch aan de Universiteiten van Gent of Luik een theologische faculteit bestaat, en dat de eenige theologische faculteit in België is die aan de hoogeschool van Leuven.

Het aantal Universiteiten zon-ier theologische faculteit is, ook wanneer men naar andere landen omziet, waarlijk zoo gering niet. In weer andere landen heeft men beproefd twee theologische faculteiten naast elkander te plaatsen. Men heeft in Duitschland enkele Universiteiten, waar alleen is een Evangelisch-Protestantsche, en andere, waar alleen is een Roomsch Katholieke faculteit. In Munster, Munchen, Freiburg en Würzburg zijn alleen Roomsch-Katholieke faculteiten, in de overige zijn enkel Evangelisch-Protestantsche, terwijl in Bonn, Breslau, Tubingen en Straatsburg er twee theologische faculteiten naast elkaar staan.

Ziedaar verschillende wijzen om een oplossing aan de zaak te geven. Maar men moet daarbij steeds de universitaire architectonische structuur tot haar echt laten komen, en nu betwist ik, dat godsdienstwetenschap een faculteit kan vormen.

Wat is de strekking van de Universiteitsstudie? Zij neemt het bestaande, het zijnde, en deelt dit in verschillende groepen, naar gelang zij een eigen voorwerp vormen van wetenschappelijk onderzoek. Maar wanneer men nu naast rechten, medicijnen, wis-en natuurkunde, philosophic en letteren gaat stellen een faculteit, uitsluitend voor zekere religieuse verschijnselen, dan zou men geheel op dezelfde basis moeten oprichten een afzonderlijke faculteit b. v. voor het kunstverschijnsel. De kunst moge niet zoo grooten invloed hebben gehad als de godsdienst, ook zij is toch zonder twijfel een macht in de wereld geweest, een levensverschijnsel van zeer grooten invloed. Er zijn kringen, misschien zelfs wel in deze residentie, waar de hunst zelfs meer invloed dan de religie oefent. Dat zoo zijnde, stel ik de vraag: kan men zich denken aan een Universiteit een faculteit van kunst? .

De structuur van de Universiteit laat zoo iets niet toe en laat evenmin toe een faculteit, die enkel het verschijnsel van de religie behandelt. En daarom kan ik tot geen andere conclusie komen dan dat wij staan voor dit delimma: aut non sit, aut sit theologica. Wij kunnen ook die andere verschijnselen onderzoeken, maar wegens hun geschiedkundig en philosophi ; ch karakter behooren die vakken dan thuis in de letterkundige faculteit.

Mijnheer de Voorzitter! Ik heb dit eenigszins nader moeten uiteenzetten, omdat het voor een Minister altijd gewaagd is om zonder nadere motiveering zich aan te sluiten bij een actie, die de tegenwoordige faculteit veroordeelt. Vraagt men nu, wat daarvoor in de plaats moet komen, dan hebben de geachte afgevaardigden getoond het delicate van dat vraagstuk te begrijpen door geen lijnen te trekken, door geen voorloopige plannen in teekening te brengen, en door de vraag hoe de oplossing zal moeten worden gevonden, over te laten aan een nader onderzoek. Hadden zij omgekeerd gehandeld, hadden zij lijnen getrokken, hadden zij postulaten gesteld, ik zou mijnerzijds hebben moeten verklaren mij daaraan niet te kunnen binden, ook omdat hetgeen door den.geachten afgevaardigde als toelichting van het amendement is gezegd, geen ander karakter draagt dan een poging om de faculteit

der theologie tot haar recht te doen komen Er ziin geen lijnen getrokken, er is alleen een doel eesteld En waar dat doel geen ander is dan weer een theologische faculteit dien naam waard te verkrijgen, daar meen ik, _ dat ik dezerzijds niet verkeerd doe met mij bi] de vooistellets te voegen en de verantwoordelijkheid voor dit hun bedoelen op mi] te nemen.

Mijnheer de VcorziUer! Ten slotte nog dit De geachte afgevaardigde uit Leiden heeft reet zekere voldaanheid gewezen op de gelukkige positie, waarin de rechtsgeleerde faculteit verkeert in vergelijking met de godgeleerde. De geachte afgevaardigde bracht dit alzoo m beeld, dat men in de juridische faculteit altijd had zijn legger" en dat die legger, als van nationale heikömst in onze wetboeken vastgelegd, vanzelf een legger was, die niet tot verdeeling in richtingen aanleiding kon geven. De theologische faculteit daarentegen bezat zulk een legger niet, want over den legger van de theologie bestond verschil van gevoelen. •

Ik ben tot mijn leedwezen er niet ingeslaagd de juistheid van die bewering te begrijpen. De geachte afgevaardigde sprak niet van het onderwijs in het positieve recht, maar van de dogma tische constructie van de rechtsdenkbeelden, die men zelf voorstaat en belijdt.

De heer VAN EER VLUGT: .Ik sprak van de dogmatische constructie van de beginselen, die ten grondslag liggen aan het positieve recht.

De heer KUYPER, Minister van Binnenlandsche Zaken: Volkomen juist, niets anders is ook door mij beweerd. Maar heeft men, mag ik vragen, bij het positieve recht, een vaste basis?

Wij hebben gehad de code pénal, het oude. Strafwetboek. Dat was toen de legger en was die liU zöo vast, dat daaruit het tegenwoordige Strafwetboek is opgebouwd, of heeft men niet van elders moeten aanbrengen critiek om van het toen bestaande tot het betere te geraken?

Welnu, uit dien-hoofde, omdat die legger is een verschuivende legger, geen vaste, maar een voortdurend wisselende, kan nooit het beginsel van vastheid daaraan worden ontleend. Daarentegen in de theologische faculteit wordt be weerd, dat juist daar een legger is, die wel ter dege die vastheid bezit, waarvan men kan uit gaan, in Gods Woord.

Nog dit: de geachte afgevaardigde heeft ten tweede als zijn meening te kennen gegeven, dat zij de beste wetenschappelijke onderzoekers zijn en dus deze aan de Academies moeten worden benoemd, die zelf als subject buiten.het object staan. Dit toegepast op de godsdienst vakken zou er toe leiden, dat alleen de atheïst, die niets voor godsdienst gevoelt, als hoogleeraar kan optreden, of althans alleen de agnosticus, de man van het „ignorabimus".*Maar ik geloof omgekeerd, dat er alleen dan waarachtige wetenschap is, indien er tusschen het subject en het object niet alleen een zekere relatie, maar een vaste relatie, een relatie van warme sympathie en hoog enthousiasme bestaat. En ver wees de geachte afgevaardigde ten slotte als vrucht van zijn opbouwende critiek de aanstaande leeraren van de Nederlandsche Hervormde Kerk naar een seminarie, waarbij zij eenige stralen van het licht van de theologische faculteit kon den opvangen, dan is dit een novum, want aan Universiteiten elders bestaat wel een Predigerseminarie, maar dat draagt een geheel ander karakter en dient in Duitschland alleen voor practische oefening.

Zoo is het.

De thans bestaande theologische faculteit an de Rijks-universiteiten kan niet langer ehandhaafd worden.

Haar naam dekt haar wezen niet. Ze wam op uit een beweging, die met het eloof aan de geopenbaarde waarheid had ebroken. Ze biedt noch aan de Kerk noch an de wetenschap, wat deze noodig heeft.

En de aanneming van het amendement chokking-De Visser met zoo groote meerdereid beteekent, dat over deze theologische faculteit het doodvonnis is geveld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's

De Theologische Faculteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1905

De Heraut | 4 Pagina's