GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Daarna zal het einde zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Daarna zal het einde zijn.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna zal het einde zijn, wanneer hij het koninkrijk Gode en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer hij zal te niete gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht. I Cor. XV: 24.

Een der gewichtigste openbaringen, die ons ten deel zijn geworden, is dat deze onze wereld een begin heeft gehad, en dat ze eenmaal een einde zal hebben.

In het begin ligt het groote levensraadsel, in het al dan niet komen V3.a een einde het mysterie der toekomst. het mysterie der toekomst.

Op zichzelf schijnt alles er op heen te wijzen, dat er eens een begin moet geweest zijn. Hoever we ook in het verleden teruggaan, eens, zoo zegt ons gewone menschelijk denken, en zegt niet minder onze gemeen-menschelijke voorstelling, moet al wat nu de wereld of ons heelal uitmaakt een begin hebben gehad. Het hoogste creatuur op deze aarde is de mensch, en elk mensch had eens een geboortedag, en achter dien dag van zijn geboorte mogen nog de maanden liggen, dat zijn moeder hem onder haar hart droeg, maar ook al gaan we tot 'smenschen ontvangenis door, 't begin is altoos aanwijsbaar, en zonder een begin is geen levend mensch denkbaar. En wat we zoo van den mensch waarnemen, gaat evenzoo door bij het dier. Ook bij het dier hebben we te doen met een bestaan, dat altoos een aanvang, een uitgangspunt, een begin heeft gehad, een begin dat een enkele maal ver achter ons mag liggen, maar bij verreweg de meeste dieren op nog korter levensduur wijst dan bij den mensch. En gaan we van de dieren op de planten terug, dan kwam ook hier wat nu tiert en bloeit altoos uit stek of zaadkorrel op, en had in dien stek of in dien zaadkorrel zijn begin.

Maar al gaat dit bij mensch, dier en plant zonder uitzondering door, er blijven dan toch nog de bergen en de zeeën, de landouwen en de stroomen, en de diepe mijnen in het ingewand der aarde. Meer nog, er blijven ook zoo nog over de wolken in het zwerk, de lucht die we inademen, de ongeziene krachten die in de natuurwerken, en bovenal de zonne aan den hemel en de starren aan het firmament.

De vraag dringt zich derhalve vanzelf op: Gaat ook bij deze machtige natuur om ons en boven ons, het feit, dat alles een begin gehad heeft door, of wel is er alleen bij mensch, dier en plant van een begin sprake, en was de natuur zelve, waaruit plant, dier en mensch opkwam, eeuwig.'

Een vraag waarmede dan van zelf weer deze andere samenhangt: Zijn er altoos menschen, zijn er altijd dieren, zijn er aldoor planten geweest.' Oftewel was er eens een oogenblik waarop er voor het eerst een mensch, een dier, een ^Xaxit begon te leven.'

Op al die vragen nu is het natuurlijkste antwoord, dat niet alleen alle dingen in deze wereld, maar ook die wereld zelve eens^^w begin heeft gehad.

Dat er voor alle dingen en zoo ook voor heel deze wereld eens een begin moet geweest zijn, is het antwoord, dat op het eerste hooren van zelf spreekt, dat geheel beantwoordt aan onze .wijze van voorstelling, en dat den eisch van ons onbelemmerd denken 't best bevredigt.

Alleen maar, men komt dan aanstonds voor de niet minder raadselachtige vraag te staan: Indien heel deze wereld, met al wat er in is, een begin heeft gehad, van waar kwam dan dat begin.? Al wat een begin had, moet dan toch oorzaak hebben gehad, waaruit dat begin opkwam. En zoo kunt ge geen begin van deze wereld stellen of ge stelt tegelijk het bestaan van een eeuwig Wezen, dat aan dat alles het aanzijn schonk. En zoo leidt het begin van al wat bestaat u van zelf op tot het bestaan, en wel tot het eeuwig bestaan van God.

En juist dat nu heeft alle eeuwen door er toe geleid, dat de ééne denker voor en de andere denker na er op gepeinsd en gezonnen heeft, om aan de erkentenis van een begin voor alle dingen te ontkomen.

De vijandschap tegen God zit zoo diep in het onherboren menschenhart, dat geen middel onbeproefd is gelaten om aan de klem van deze natuurlijke waarheid te ontkomen. Nu weer is stelsel na stelsel uitgedacht, om ket begin van alle dingen weg te cijferen, om de natuur voor eeuwig te doen doorgaan, van geen schepping te willen weten, en dat alleen om te ontkomen aan de noodzakelijkheid, die zich anders vanzelf opdringt, om te erkennen dat er een Almachtig God is, de Schepper van Hemel en van Aarde.

Die stelsels worden dan verleidelijk schoon voorgesteld. Steeds meerderen vallen die stelsels bij. De één denkt ze uit, en de ander praat ze na. En ten slotte wordt de twijfel in veler hart geslagen.

Zonder openbaring zou die twijfel allengs allen medesleepen. Ge moet u nooitinbeelden, dat ge uit u zelf ten minste die waarheid nog "wel zoudt vasthouden. Dit te wanen is niets dan zelfbedrog.

En zekerheid, vaste, onomstootelijke zekerheid bezit ook gij voor dit uitganspunt voor al uw denken en voorstellen alleen daardoor, dat God zelf zich als de Schepper aller dingen heeft geopenbaard, en dat Hij u het geloof in het hart gaf, om dit machtigste aller feiten te aanvaarden.

„Door het geloof, en door htt gtXooialleen verstaan we, dat de dingen die we zien geworden zijn uit dingen die we niet zien."

Maar met de vraag naar ket begin komt men vanzelf te staan voor de vraag naar ket einde, een vraag, in ieder opzicht van nóg hooger belang.

De vraag naar het begin komt uit weetgierigheid, het is een historische vraag, maar een vraag die uw doen en willen, uw streven en bedoelen niet beheerschen kan.

Geheel anders staat het daarentegen met de vraag naar ket einde.

Toen in vroeger tijden uitgerekend en voorspeld werd, dat deze wereld nog maar twintig of dertig jaar duren, en dan plotseling vergaan zou, had dit op heel het maatschappelijk leven een ongelooflijk ver gaanden invloed. Als toch binnen enkele jaren de wereld verging, waartoe zou men dan nog huizen en gedenksteenen bouwen, waartoe nog gelden opzamelen, waarom zijn kinderen nog voor een betrekking in de maatschappij opvoeden. Eer ze groot waren verging de wereld toch. Zelfs heeft in de apostolische eeuw de verwachting van veel Christenen, dat de Christus binnen een half jaar zou terug komen, tot het afstand doen van hun goed geleid en van deelneming aan het leven der maatschappij doen afzien.

Ook nu zou het weer zoo zijn. Wisten we dat het einde aller dingen, eer een kwart eeuw verliep, aanstaande zou zijn, op eens zou heel het leven een andere richting ontvangen, zou wat we nu bedoelen en najagen worden afgebroken, en zou gelijk verschijnsel als voorheen, ook nu, op alle punten der wereld gelijk, zich voordoen.

Aan den ongelukkige, wiens krankheid ongeneeslijk verklaard werd, ziet ge dit. Als men den moed heeft zulk een kranke zijn naderend einde aan te zeggen komt er op eens een ommekeer in zijn begeerten en in zijn streven. Hij wordt op eens los van wat dusver hem geheel innam.

En de maanden die hij nog voor zich heeft, is hij een geheel ander mensch geworden.

Zoo ziet ge, wat ver gaande invloed de vraag of er een einde komt, op heel onze existentie, op onze gerustheid en op onze veerkracht uitoefent.

Ook dienaangaande nu heeft de Openbaring ons volkomen zekerheid gegeven, en wie daarbij het geloof ontving om die Openbaring te aanvaarden, aarzelt en twijfelt niet meer, doch weet, weet onomstootelijk dat deze geheele wereld niet eeuw in eeuw uit gelijk nu voort zal bestaan, doch dat ze, gelijk ze een begin had, zoo ook eens een einde zal hebben.

Christus zelf heeft dit de voleinding der eeuwen genoemd, en de Schrift openbaart ons' dat beide èn het begin en het einde van dezen stand der dingen in Christus, als het eeuwige Woord, vast leggen. De alpha is de eerste, de omega de laatste letter van het alphabet van de taal waarin het Nieuwe Testament te boek is gesteld; in een terugslag hierop zegt de Christus zelf op Pathmos: „Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde."

Teleurstellend tegenover deze stellige openbaring is het steeds, te merken, hoe weinig zelfs veel belijders des Heeren met het komen van dit einde vervuld zijn. Gevolg waarvan is, dat het op verre na niet dien invloed op hun leven en streven heeft, die het hebben moest, en het is van belang hierop dieper in te gaan.

Die teleurstelling neemt zelfs zulke evenredigheden aan, dat het u gedurig weer treft, hoe weinig zelfs iemands eigen einde op zijn persoon van doen heeft. Niemand twijfelt er aan, of ook hij zal eens door den dood worden weggeraapt. Twijfel kan hier niet opkomen, want zelfs de langstlevende werd ten slotte toch door den onverbiddelijken dood achterhaald. Zelfs onder de ruwste ongeloovigen staat de wetenschap, dat ze binnen een te gissen aantal jaren sterven moeten en sterven zullen dan ook vast. „Onze dagen zijn zeventig, of zoo we zeer sterk zijn tachtig jaren" zong de Psalmist van ouds en dit bevestigt de statistiek. Het moge bij enkelen op negentig en bij zeer zeer enkelen over d"; honderd jaren gaan, maar binnen de 'ïeuw ligt voor 's menschen bestaan het perk.

En toch, als ge u nu afvraagt, hoe weinig verreweg de meesten zich om deze stellige wetenschap bekommeren, dan stuit ge op een raadsel. Zelfs wie reeds wel bedaagd is, en de zeventig of tachtig nadert, spreekt en leeft veelszins alsof nog een eindelooze toekomst hier beneden voor hem openlag. En komt ge bij mannen in de kracht van hun leven, en sterker nog bij jonge menschen, dan ontvangt ge gedurig weer den indruk, alsof er van een komend einde geen sprake ware. Zelfs schijnt 't alsof de overhaasting en drukte van ons zenuwachtig gespannen leven het memento morie, het gedenken aan zijn einde nog steeds verder opschoof. En zoo gaat het voort en verder tot eindelijk de doodelijke ziekte u aantast, u al spoedig benevelt, en u gedachteloos doet wegglijden in den afgrond van den dood.

Dit bestond vroeger ook, maar toch merkelijk minder. Het is in onze dagen veel, veel sterker geworden. Duizenden bij duizenden leven alsof ze nooit sterven zouden, en sterven weg alsof ze nooit geleefd hadden.

Het is de geest onzer eeuw die ons een blinddoek om de oogen wikkelt, opdat we op ons einde niet zouden zien.

Geldt dit nu reeds van ons persoonlijk einde, hoe kan het dan anders of dat andere einde, het einde van geheel deze wereld, is nog veel verder uit de gedachten weggeschoven.

Vandaar dat het Maranatka zelfs onder de belijders van onzen Heiland zoo droef verbleekte.

En toch de profetie is er, en die prO' fetie zal vervuld worden: En dan zal ket

De voleinding der eeuwen komt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1905

De Heraut | 2 Pagina's

„Daarna zal het einde zijn.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1905

De Heraut | 2 Pagina's