GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De teekenen der tijden.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De teekenen der tijden.“

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de teekenen der tijden niet onderscheiden ? Matth. 16: 3.

De tijden zijn onderscheiden. Het is niet, eeuw voor, eeuw na, één eentonig eender. Veeleer is er gestadige afwisseling en rustelooze verandering. En zelfs op een eeuw, als die pas sloot, en die als „< /(? negentiende eeuw" zich schier inbeeldde de vindster van het blijvend licht geweest te zijn, blijkt nu reeds de psalmregel van toepassing: „Als een kleed zal 't al verouden, niets kan hier zijn stand behouden."

Uit dat onderscheid komt het „onderscheid der leekenen, " niet ongelijk aan het onderscheid in 't weer. Zee-en landman, bei om strijd van 't weer voor vaart en bouw afhankelijk, leerden van jongs af op die teekenen merken. Niet als op wonderbare teekenen van iets nooit geziens. Zooals reeds de Prediker te Jeru. alem 't uitriep: wat is, is geweest en wat was zal weer zijn. Meest teekenen zich deze „teekenen der tijden", evenals de teekenen in 't weer, uitsluitend af in een verschillende graad van sterkte waarmee de gewone verschijnselen optreden, en aldus in hun onderlinge verhouding. Of de hemel 'savonds klaar rood of droevig rood zich afteekent, hangt af van de meerdere of mindere dichtheid, waarmee nevel of damp zich tusschen ons oog en den rooden gloed der ondergaande zon plaatst. En zoo nu ook teekent zich in de geestenwereld een gansch onderscheiden constellatie af, al naar gelang de wolk der religie met volle wicht in het leven indringt, dan wel licht en uiterst doorzichtig over de wateren des levens hangen blijft.

Het onderscheid in dat opzicht tusschen eeuw en eeuw springt in het oog.

In de eeuw der Reformatie vulde het ontzettend pleit der religie schier heel 't leven. In de raadszaal, in den raad der vorsten, in de publieke opinie, op den leerstoel, op de markt, en vooral in het gezin, gaf toen meer dan iets anders de religie den doorslag. Van allen kant stond 't aan den hemel klaar, vurig rood. En vergelijk daarmee nu de i8de eeuwl Hoe droevig rood stond 't toen niet. Alle gloed gedoofd, alle warmte der religie in een enkele mystieke groep teruggetrokken, en voorts de religie op publiek terrein verlaagd tot beuzelend geredeneer, domme eigenwijsheid, gelach en spot. Toen kwam de 19e eeuw, door revolutie en Napoleontischen oorlog tot hooger ernst gespannen, en ze bracht ons op religieus terrein drie teekenen: lO. op Christelijk terrein en in zeer beperkten kring de Réveil, 20. als nieuwe vondst de snel verbloeiende moderne theologie, en 30. daarnaast en daarom op het breede erf der wetenschap eindelooze twijfelzucht of trotsch materialisme, en onder de toongevende klassen koud ongeloof, een breken met alle religie.

Thans daarentegen, in onze 20e eeuw, keert 't blad weer. Er is nogmaals een réveil, maar niet op Christelijk erf. Een réveil veelmeer van het mystieke religieuse gevoel. Geheel buiten het Christendom om. Meest den weg der waarheid verwerpend en eigen wegen zoekend. En zoo vanzelf terugvallend op de wegen die de mensch in vroeger tijden zelf vond. Spiritisme, Theosophie, Buddhisme zijn thans de gevraagde artikelen. Een enkele, doch dit is uitzondering, valt zelfs op de Halvemaan terug. Wat men alleen niet bespeut t, is terugkeer op breede schaal tot den Man van Smarte. Men wil religieus worden, maar men moet anticlericaal kunnen blijven.

In de i8e eeuw het insluimeren. In de 19e eeuw uitgegoten de geest des diepen slaaps. Thans in de 20e een langzaam wakker worden der religie, maar nog dommelend in valsche mystieke droomen.

Aan den Christus en zijn Kruis gaat men voorbij!

Op zulke „teekenén der tijden" let nu de Pharizeër (zie Matth. 16: i) niet. Hem dunkt en blijft dunken, dat het in zijn engeren kring alles goed en gezond, en daarbuiten alles boos en onheilig is, en hij vermoedt zelfs van verre den invloed niet, dien de wisseling in den geest der tijden ook op hem en zijn kring oefent.

Maar zoo doen de ware discipelen van Jezus niet. Zij weten wel beter. Zij voelen en doorzien uitnemend, dat ook op geestelijk gebied de wateren des levens gedurig in elkaar vloeien. Zij merken het aan zich zelf, en ze zien 't in hun gezin en in hun kring, hoe de algemeene geestestoestanden alzijdig inwer ken. En bij elke nieuwe wisseling vragen ze zich af, tot wat critiek dit hen nopen, tot wat plichtsvervulling dit hen dringen moet.

Zij houden stand. Natuurlijk. Dat maakt de genade die in hen is, de geestesdrang die in hen werkt. Al moesten ze voor Jezus sterven, ze kunnen zijn Kruis niet loslaten. Met banden die niet zijn los te maken, ligt dat Kruis gebonden op hun hart.

Ze voelen zich als op een oase, en rondom die oase grijnst, zoo ver het oog staart, de grauwe geestelijke dorheid der woestijn,

In die oase nu juichen ze. Ze drinken er uit de fontein, ze gemeten het trood en de schaduw der palmboomen. Ze doen er hun kinderen in meegenieten. Ze danken, ze roemen, ze jubelen.

Alleen maar, niets in hen verheft zich daarop. God Almachtig heeft hen op die oase gebracht. En dat niet om iets dat in hen was. Ze weten zich in niets beter. Ze verbinden eiken dag veeleer de bloedende wonde van hun eigen hart. Het is genade en niets dan genade. Een genade, die volkomen niets dan genade was en bleef.

Maar de woestijn, om die oase been, deert hen daarom toch. De zandgolf komt er uit opstuiven. De heete wind trekt door. En dan, die daar dolen in die woestijn, zijn 't niet veelszins hun landgenooten, niet zelden van hun eigen geslacht? Soms hun eigen vrienden. En ook afgezien daarvan, wat talent, wat burgerdeugd, wat nobele zin schittert niet telkens onder die dolenden uit. Veel laags, veel gemeens, veel ruws, het is zoo. Zoo is de menigte, maar zoo zijn ze allen niet.

En het gebed, ook voor die dolenden, klimt telkens ongedwongen uit hun verbijsterd hart op.

Zelfs in het diepst van hun zieleleven ondergaan ze van die wisseling in de teekenen der tijden den merkbaren invloed.

Nabij God te zijn, en nabij uw God te blijven is zooveel lichter, als alles om u heen warm voor de eere Gods roept, dan wanneer de geest der tijden vloekt tegen het heilige in. Hierin school het vroom geheim van een lange periode in de middeneeuwen, het geheim ook van de isde en een deel der i6de eeuw. Alles schier drong toen naar Gods nabijheid. De religie was de atmosfeer die vanzelf werd ingeademd. Vandaar uit beide perioden onze overvrome tradities.

Maar sinds daalde de thermometer. Het werd eerst koel, toen koud, toen kil. Alles brak nu af, alles stelde zich in uw weg als uw ziel uitging om Gods nabijheid te zoeken, o, Zooveel dat vroeger bloeide, bevroor.

Daardoor eischte het zoeken van uw God en uw naderen in zijn nabijheid, nu een vroeger ongekende inspanning. Het werd een worste ling. Een klimmen met handen en roeten om den heiligen berg op te komen. En dan nog daarboven, wat nevelen die u het vergezicht afsneden, wat inspanning ook om u daarboven staande te houden. En bovenal, wat pijnlijke afstand tusschen dien hoogen bergtop, en die wereld daarbeneden aan den voet van den berg, die toch ook uw wereld bleef, en waarin uw dagelijksche taak u roept.

Zeker, er is een voordeel. Wat vrucht is van zoo gedurige, zoo ernstige, zoo heilige inspanning, gaat dieper, is rijker in zijn genieting, en schenkt u inniger zaligheid. Wie tegen stroom en storm in, toch zijn anker in de haven doet vallen, kent hooger blijdschap, dan wie er voor weer en wind en tij indreef.

Maar het maakt moede. Het mat den geest meer at. En juist de nawerking dier matheid brengt 't gevaar mede, dat de geest der wereld u verschalkt, en tegen een nieuwe vaart, misschien met doodsgevaar, nog banger doet opzien.

Zijt ge er, dan is het nabij uw God zijn, in zulke tijden zaliger, maar de genieting is minder bestendig.

En er komen meer tijden van afzwerving en van vervreemding tusschen in.

En óók, die ongunstige wisseling in de teekenen der tijden brengt nieuwe plichten.

De schipper, die zelf behouden door stroom en storm in de haven binnenglipte, mag, kan niet onverschillig sijn voor die andere schepelingen, die, minder gelukkig, daarbuiten nog wor­ stelen met den dood. Of ook, wie zelf de oase bereikte, en zich laaft en voedt, kan, mag niet onverschillig zijn omtrent die lange karavaan, die nog steeds in doodsgevaar omdoolt in de woestijn.

En zoo ook gij, die door genade, en door niets dan genade, u verkwikt in de nabijheid uws Gods, gij moogt, gij kunt, als het goed is, niet roekeloos onverschillig zijn omtrent die duizenden en duizsnden, die op dwaalwegen verloren, Christus niet kennen, het Kruis niet verstaan, en daarom zonder God in de' wereld voortleven.

Voor hen daarom geen hardheid, maar uit God in uw ziel gezonken mededoogen. Geen mededoogen dat spijtig hoont en afstoot, maar een mededoogen dat door kloekheid noodt, en als een heilige magneet aantrekt.

Dus nooit, uw eigen religie verbergen of bemantelen. Nooit een schuldig zwijgen of een u aanstellen alsof ge één hunner waart. Nooit de lafheid, die zich liefde waant.

Maar wel, hen begrijpen, in hun toestand ingaan, hun niet uw eigen wijsheid, maar uw hart toonen. Steeds toonen, dat ge zorge hebt over hun eeuwig behoud.

En om dat te kunnen doen, niet u opsluiten, maar meeleven. Thuis zijn in wat de dingen der wereld, onder Gods bestel, belangrijks en schoons uitleveren. Steeds een terrein openhouden, waarop ge hen ontmoeten, hun u zelf ontdekken, en met hen spreken kunt.

Zeker, hun vervreenjding kan' onwil, kan verzet worden. Er k^u een oogenblik komen, dat ge, door u zelven te vergeten, het heilige tot een belaching zoudt maken. En dan kan breken plicht worden.

Maar zooals uw Heiland, op weg naar zijn Kruis, steeds het oog op de wereld had, en nog aan zijn Kruis bad om vergiffenis voor wie nist wisten wat ze deden, zoo zal ook het oog uwer zoekende liefde, en uw gebed, voor die verdoolden blijven aanhouden.

Meer nog, juist in die zoekende liefde en in dat gebed, zult ge het zekerst merkteeken hebben, dat ge u niet vergist, maar dat ge zelf wel wezenlijk nabij' üw God zijt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„De teekenen der tijden.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's