GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WERELDEN.

VIII.

EEN PLAN.

Op grootvaders vraag had het meisje niet zoo aanstonds het antwoord gereed. Of liever zij had het wel, maar dorst het niet uitspreken. Grootvader die dat merkte zei:

„Nu denk er dan nog maar eens over na. Maar je weet zeker wel wat we eergisteren gelezen hebben in den brief van Jacobus, over den man die zijn eigen aangezicht in den spiegel had gezien. Toen hij weggegaan was, vergat hij weldra hoe hij er uitzag. Zoo gaat het meer, Rika, en je weet ook wel, dat er nog andere spiegels zijn, dan die we aan den wand hangen. Die heeft het versje van Van Alphen je al kimnen leeren”.

Nu was Rika oud en wijs genoeg om te begrijpen waar grootvader heen wilde. Doch zij voor zich gevoelde al heel weinig lust mee te gaan. Dus zei ze maar weinig ofnietsenwas blij dat grootvader heenging. Zoo doen trouwens meer menschen. Zij weten of begrijpen zeer wel, wat de goede weg is, maar hebben weinig

Idst dien in te slaan. Wordt daarover nu gesproken dan stoppen ze liefst hun ooren. Aldus ging het reeds bij Israël oudtijds en zoo gaat het meermaals nog.

Een jaar ging voorbij. Op een middag toen Rika in den tuin was, kwam Kobus haar spre ken. Hij zag, tegen de gewoonte, lang niet vroolijk en de zuster kon niet laten te vragen wat hem scheelde.

„Och" zei Kobus, „ik ga van school af, zooals je weel”.

„Ja", was 't antwoord, „maar dat zal je toch niet bijzonder spijten? ”

„O neen, heêlemaal niet. Maar nu moet ik een vak leeren. Vader wil dat ik bouwkundige zal worden, en daar heb ik geen zin in”.

Niet? waarom niet? Dan wordt je naderhand een heel heer en je bouwt groote huizen, misschien wel een voor mij ook, ”

„Ik heb niets geen trek om een heer te worden" zei Kobus met een onnoozel gezicht. „Ik wil wezen zooals grootvader”.

„Maar joegen" hernam Rika „je doet dwaas. Wil je dan heel je leven hier op het dorp onder de boeren blijven. Neen, hoor eens, als ik in jou pLsats was, wist ik het wel. Ik vroeg aan vader, of hij een plaats voor mij zocht bij een bouwkundige in de stad. Dan heb je een prettig leven, heel anders dan hier".

„Ja, dat zeg je altijd, maar ik heb er geen lustin. Ik wil hier timmerman worden of tuinder of zoo wat. Wie een groot heer of een dame wil wezen, moet dan maar naar de stad gaan".

„Nu, daar zou ik geen neen op zeggen", sprak Rika, een beetje spijtig.

Haar wensch zou vervuld worden.

Niet lang daarna toch, toen vader zich voor zijn werk eens in de stad bevond, sprak hem een heer aan, die vroeg of hij niet Ter Laan heette. Toen het antwoord luidde „ja' noodigde de vrager hem vriendelijk uit mee te gaan naar zijn huis.

Daar gekomen, deelde mijnheer Brandwijk — zoo heette deze stadbewoner — aan Rika's vader meê, dat hij hem juist had willen schrijven.

„Er bestaat hier", zei mijnheer Brandwijk, „een gelegenheid voor meisjes die graag nog wat meer willen leeren en kennen dan hun op school werd onderwezen, Zij kunnen daar dan later nut van hebbe.^ op welke wijs zij er gelegenheid toe viiiden. Nu zijn er twee plaatsen te bezetten, waarvoor niet betaald wordt. Zoo dacht ik, zou uw dochter misschien lust hebben, een plaats in te nemen. ïk heb haar bij het feest laatst gezien en gesproken, en dacht dadelijk aan haar toen de plaats open kwam. Ik heb daar mee over te zeggen, ”

Vader kon dit aanbod, hoe vriendelijk ook, niet dadelijk aannemen en zei, dat hij gaarne er thuis met Rika en de anderen over spreken zou, wat heel goed werd gevonden.

„Maar, " ging Ter Laan voort, „mijn dochter moet dan ook heel de week in de stad blijven, en dit zal niet gaan. Misschien, daar het om Rika's bestwil is, wil moeder haar missen. Dan evenvsel zou zij ergens, bij menschen in de stad moeten wonen. En ziet u, daar hebben wij geen geld voor.”

„O, dat doet er minder toe, " antwoordde de heer Brandwijk. Mijn vrouw en ik, we zijn beien al op leeftijd, en zouden gaarne een meisje n huis nemen, die mijn vrouw wat kon helpen n de huishouding. Uw dochter is braaf en fat oenlijk, en als zij bij ons wil komen zal zij het, ertrouw ik, naar haar zin hebben. Zij kan dan iken dag de lessen waarnemen, eu daarna ons elpen. We zijn, als ik zei niet jong meer, maar ullen het haar toch zoo aangenaam trachten te aken, als ons mogelijk is.”

Vol gedachten keerde Ter Laan naar huis, om daar o er de zaak, die hem zeer verrast had, te spreken, 't Was een schoon aanbod, dat viel niet te ootkennen, en even als den eersten keer bleek ook nu, dat eigenlijk grootvader de eenige was die er veel tegen had, dat men het : ou aannemen. Rika vond het juist wat zij had gewenscht, en vader zei tegen moeder: „We mogen dunkt mij, zoo'n goede gelegenheid niet verwerpen. Rika schijnt toch hier op het dorp geen schik meer te hebben". De menschen vonden ook allen, dat zij beter kon doen, dan hier op het land haar leven te slijten, en moeder merkte op dat zij aan Rika zoo weinig meer had, en het dus misschien maar het best zou zijn, dat die elde; s eens een poosje was. „Laat Rika maar eens eerst zelf zien, hoe het leven in de stad en bij vreemden is, " zei moeder, „dan komt ze misschien later graag hier weer terug.”

Grootvader echter was op dat laatste minder gerust, en voed heel de zaak niet goed. Hij meende, dat Rika's eerste bezoek aan de stad, al niet heilzaam voor haar geweest was, en haar jong hart met hoogmoed en ontevredenheid had vervuld. Zou het beter worden als zij nu kreeg wat zij weLEchte, en een geheel nieuw leven inging, dat, naar grootvader vreesde, niet leiden zou tot de vreeze des Heeren ? „Dat is toch", zei de oude man, „het beginsel van alle wijsheid. En dat weet Rika ook wel. Zonder de vreeze Gods, zal zij toch niet gelukkig en voorspoedig wezen.”

Na veel pratens, kreeg grootvader het zoo ver, dat zijn schoonzoon eerst eens zou onderzoeken wie de heer Brandwijk was. Dit was spoedig geschied. Die heer, zoo kon vader weldra mededeelen, is in de stad bekend als iemand die veel over heeft voor zijn evenmensch, en den armen dikwijls wel doet. „'t Is, " zei vader, „een heel braaf man en zijn vrouw is al net zoo.”

„Is ’t ook een godrreezend man? " vroeg grootvader ernstig.

„Ja dat weet ik nujuist niet, " was 't antwoord; „daar kan je de menschen toch moeilijk zoo naar vragen, ”

CORRESPONDENTIE.

J. A. V. K. te D. In orde ontvangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 december 1906

De Heraut | 4 Pagina's