GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland. De Tentzending.

Wij spraken reeds meer dan eenmaal over de , , Gemeinschaft"-beweging in Duitschland. Zij die door geheel Duitschland „Gemeinschaften", (wij zouden het in ons land niet „gezelschappen"' maar vereenigingen tot bevordering van Christelijk leven en voor inwendige zending noemen) wenschen te stichten, maken door middel van de „Tentzending" propaganda. Het is niet van beteekenis ontbloot, dat de eerste Evangelist der Tentzending, Vetter, die door het in het licht zenden van een toespraak, gehouden op de „Busztag" van 21 Nov, 1906, zeer veel ergernis gaf, deze uitgave zelf uit den boekhandel terugnam, op grond dat daarin „ongerechtvaardigd gegeneraliseerd werd", wat slechts enkelen ten laste kon gelegd worden. Deze toespraak werd door geheel Duitschland verbreid, ook in Saksische Gemeinschaftskringen, doch de „Bruderrat" van de „Gemeinschaften" in genoemd land, belette aanstonds hare verbreiding. Het is gelukkig dat de schrijver nu ook zelf zijn stuk heeft teruggenomen. In welken geest de Tentzending arbeidt, kan men wellicht eenigermate leeren kennen uit de „Raadgevingen aan jongbekeerden" die zij laat verspreiden. Vele dingen zouden wij anders gezegd willen hebben en vele dingen missen wij er in, doch het is volgens ons niet te ontkennen dat veel van hetgeen in die „Raadgevingen" te lezen staat, even nuchter als schriftuurlijk moet genoemd worden. Wij lezen daarin o. a.: „Als riien tot Jezus komt, moeten ons drie dingen duidelijk zijn: i. Men is een verloren zondaar; 2. Men kan zich zelvea niet uit zijn verloren toestand redden; 3. Jezus is onze Redder. Uit deze drie feiten volgt de eerste raad voor hen die tot Jezus gekomen zijn, en deze luidt: Reken voortaan alleen met Jezus!

Jezus alleen! Aan hen gelooven beteekent: phouden aan ons zelden te gelooven. En aan Hem gelooven beteekent: oortaan rekenen met Hem, die ons raar i Kor, i:30 van God geworden is tot wijsheid, gerechtigheid, heiligmaking en verlossing.

In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat hier niets wordt medegedeeld omtrent den weg die leidt tot het aannemen van den Christus tot Redder. Het kan toch niet de bedoeling zijn, dat men bij wijze van een sluitrede zich Jezus als Zaligmaker toeeigent, zoodat men zegt: ik ben een zondaar, Jezus is op aarde gekomen om zondaren zalig te maken, en daarom heeft Hij ock mij behouden?

"Voorts heet het in de Raadgevingen: eken niet meer met uwe zonden die gij vroeger gedaan hebl! het gericht over uwe zonden zij voor bijna 2000 jaren aan het lichaam van Jezus geschied en door het eenmaal volbracht zoenoffer te niet gedaan. (Rom. 8:3; Hebr. 9:26) Reken ook niet meer met uwe zonden voor het tegenwoordige, dat wil zeggen: eet, dat gij door het kruis van Christus van elk zonde ten eenenmale gescheiden zijt. Houd u voor de zonde dood en geef u met haar niet meer af. Gij behoeft in geen enkele bewuste zonde meer te leven, Zijt gij toch desniettegenstaande door een of andere oorzaak in een zonde gevallen, dan kunt gij slechts één zaak met die zonde doen: elijd de gedane en erkende zonde aanstonds als zonde aan uv/ nieuwen Heer, .opdat zij als duisternis in het licht van zijn aangezicht en zijn woord gericht en gij van de besmetting der zonde in het bloed van zijn offer gereinigd wordt (2 Kor, 7 : i; 1 Joh. 3 : 3). Zoo gaat dit voort; wij als Gereformeerden hebben daartegen vele bedenkingen, omdat wij een dieperen blik in het wezen der zonde hebben leereu slaan. Maar wanneer de „raadgevingen" er voor waarschuwen, dat men niet op zijn gevoel zal drijven en dat men zich ook niet verlaten zal op zijn doen, al moge dit door God gewerkt zijn, dan kan men niet anders dan ja en amen daarop zeggen.

Opmerkelijk is het, wat de Raadgevingen zeggen omtrent de houding die pas bekeerden hebben aan te nemen ten opzichte van de huisgezinnen waaruit zij zijn voortgekomen. „Voordat Jezus in het openbaar optrad, heeft Hij zich tegenover zijne ouders als de echte Messias doen kennen. Datzelfde geldt voor eiken navolger van Christus. Toen de jongeling van Nain opgewekt was, gaf de Heere hem aan zijn moeder terug. Zoo wordt ieder die uit den dood tot het leven gewekt wordt, in de eerste plaats aan de zijnen teruggegeven. De bekrachtiging van een Christen vangt altijd in huis aan. Hoe weinig wordt dit door menig jongbekeerde in acht genomen. De proef waarop zij door het dagelijksche leven gesteld worden, schijnt hun te klein te zijn. Liever zouden zij in het openbaar met hunne daden schitteren; zulken moeten het weten dat de stille offers, die in het stille gezinsleven op het altaar Gods gelegd worden, Gode dikwerf veel aangenamer zijn, dan de werken die voor de oogen van duizenden volbracht worden. Voordat men een getuige van Jezus Christus zijn kan, moet men zich een getuigenis verworven hebben. En zulk een getuigenis verwerft men zich in huis. Zijt gij zoon of dochter in een huis, waar ouders en broeders en zusters ongeloovig en vijandig zijn, zoo is het van het grootste gewicht, dat uw getuigenis niet in woorden, maar boven alles in een Godzaligen wandel bestaat. Preek de uwen niet zooveel voor, maar houd door uw voorbeeld hun het levende Christendom voor. Het is waar dat uwe ouders u kunnen verhinderen de vergadering te bezoeken, maar zij kunnen u nooit een hinderpaal zijn, voor uwen Heiland te leven, "

Omtrent de verhouding van een Christen tenopzichte van het burgerlijke leven zegt de Raadgeving het volgende: „Gij hebt in den Bijbel gelezen, dat het rijk van Christus niet van deze wereld is, en hebt daardoor aanleiding gekregen om het openbare, burgerlijke leven min of meer den rug toe te keeren. Zeker hebben de ware Christenen de wereld overwonnen. Zij weten, dat de wereld met hare begeerlijkheid voorbij gaat; zij ontvlieden den geest der wereld , , , maar niet in den zin.alsof zij hunne plichten in het burgerlijke leven zouden vergeten en verzuimen, anders zouden wij de wereld moeten verlaten. Wij zijn niet van de wereld, maar in de wereld, waarin Christus zijn Rijk wil oprichten. Zelfs hangt het burgerlijke leven met het Christelijk leven nauw samen. Waarin bestaan nu onze burgerlijke plichten? i. De Christen moet voor de overheid bidden (i Tim. 2, i—3; Rom. 13, I—18). Paulus schreef deze woorden toen de vreeselijke Nero op den troon zat. Zooveel meer hebben wij in dezen tijd oorzaak, onze overheid in den gebede te gedenken, aan wie wij in onze dagen zooveel te danken hebben. Hoevele Christenen klagen over de wetten, en gevoelen zich bezwaard door de vele ongerechtigheden die door de regeering begaan worden, maar zij bidden niet voor haar. Maak het u tot een heiligen plicht, eiken dag de overheid in het gebed te gedenken. 2. De Christen moet den keizer geven wat des keizers is. Hij behoort een eerlijk, getrouw en consciëntieus betaler van belastingen te zijn. Hij mag zijn belasting niet betalen in den geest van ontevredenheid en rebellie. 3. Ook heeft men zijn kiezersplicht te vervullen Wij Christenen hebben alles te doen, opdat God in onze regeering tot zijn recht kome. Dit zijn gezonde woorden.

Men kan zich wel voorstellen, dat er van kerkelijke zijde velen gevonden worden, die bezwaren hebben . tegen den arbeid der tentzending. Zeer verstandig heeft zich de decanus Roos, van den kansel over haar uitgesproken, toen hij te Calw in Wurtemberg arbeidde. Hij zeide, dat bet niet tegen de Schrift was dat het Evangelie niet in een kerk maar in eene tent verkondigd wordt; ook niet dat het gebracht wordt door menschen die niet gestudeerd hadden, en de Evangelische kerk heeft wel niet te allen tijde, maar in hare beste] periode ongeleerden het recht toegekend, de Schrift uit te leggen, en ook tot anderen te spreken en met elkander biddend het aangezicht Gods te zoeken. Ten slotte sprak hij: „Hoe zal nu onze verhouding zijn tot de tentzending? Zullen wij haar bestrijden? Zullen wij er op werken, dat zij door de politie onderdrukt wordt? Ik geloof van niet. Wij hebben haar niet geroepen en haar optreden ook niet voor noodig gehouden. Maar nu zij er is, willen wij God bidden, dat Hij zegen over dien arbeid gebiede. Wij zullen ons verheugen, wanneer er velen door haar van den weg des verderfs op den weg des levens gebracit worden. Wij gunnen het ook alle geloovigen, wanneer zij op deze vergaderingen mogen toenemen. Maar wij binden het hun ook ernstig op het hart, dat zij ernstig bidden om de gave, de geesten te beproeven, opdat zij op geen dool wegen geraken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's