GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De zilveren koorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zilveren koorde.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De antirevolutionaire partij in ons vaderland heeft steeds voor fiiantiecle scheiding tusschen Staat en Kerk gepleit. Ze zag in den finantleelen band tusschen Overheid en Kerk een gevaar voor de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk. En waar haar ideaal was, de vrije Kerk in den vrijen Staat, daar stelde ze in Art. 20 van haar program van beginselen als eisch, dat „ter bevordering van een meer dan dusgenaamde scheiding tusschen Staat en Kerk, de verplichting, uit art. 168 der grondwet voorde Overheid voortvloeiende, na uitbetaling aan de rechthebbenden van het rechtens verschuldigde, dient te worden opgeheven".

In welken zin dit bedoeld is, kan aan geen twijfel onderhevig zijn. Toen Dr. A Kuyper in 1874 bij de discussie over de Staatsbegrooting voor den eeredienst dit onderwerp ter sprake bracht, verklaarde hij, dat de bedoeling was, om na de liquidatie van Art. 168 „finacd de jinancieele bemoeiing (vaii de Overheid) met de Kerk te sluiten”.

Indien het mogelijk ware Art. 168 eenvoudig te schrappen, dan zou dat hem he liefst zijn. „Ik voor mij wil wel als mijn meening te kennen geven, dat indien het bereikbaar ware, ik dien voorslag niet slechts het eenvoudigst, maar ook het best zou keuren. Het best niet alleen voor den Staat, maar evenzoo voor de Kerk. Man vreest voor haar bij wegvalling van de subsidie. Ik niet; ik geloof veeleer, dat dit juist het middel zou zijn, om de Kerk tot den hoogsten bloei te verheffen."

Iatusschen, erkennende, dat zulk een royement van Art. 168 een onbereikbaar ideaal zou zijn, moest er v/el naar een anderen weg gezocht worden, om aan de onbillijkheid, die in Art. 168 schuilt, een einde te maken. De weg van akkoord, waarbij de Overheid aan alle kerkgenootschappenjaariijks een zekere som uitkeert, werd echter beslist afgekeurd, „wijl bij eventueele ontwikkeling in eenig kerkgenootschap, de oude moeilijkheid voor de Staat zou terugkeeren en inmenging zou worden uitgelokt".

Waarom zulk een staatssubsidie aan alle kerkgenootschappen tot staatsinmenging zou moeten leiden, werd aldus aangetoond: „D.-; staat moet zorgen, dat daar waar de kerkgenootschappen zich naar den eisch van hun innerlijk leven pogen te ontwikkelen, die ontwikkeling niet door hem gestoord worde. Is dit een denkbeeldig geval ? Men weet beter — het is geen schijngevaar, waarop ik wijs, maar een verschijnsel, da' dagelijks aan de orde is; uit de Protestantsche kerkgenootschappen ziet men gedurig kleine groepen onder slsoortige benamingen zelfstandig optreden. Zegt nu de Staat: ik laat die beweging gaan en blijf eenvoudig aan de oude, oorspronkelijke kerkgenootschappen mijn subsidie geven, da» schijnt hij wel onpartijdig te zijn, maar trekt metterdaad partij tegen die ongedwongen ontwikkeling der ketkgenootschsppen. Immers dan maakt de Staat, door het handhaven van dezelfde toelagen, bij mindering van zieiental, de finantieele conditie van het oude kerkgenootschap voortdurend beter. Zegt de Staat daarentegen: Neen, dat wil ik niet, ik zal mijn toelagen ook aan ds uittredenden geven, — ook dan kiest de Staat partij; immers dan stelt hij een premie op die uittreding; wanl door aan die kleine groepen, die zich af zonderen, altijd en altijd weer subsidie te geven, lokt hij elke ontevreden groep tot afscheiding uit. Bovendien, al gold dit bezwaar niet, dan toch zou het Budget van eeredienst dermate klimmen, dat het werkelijk voor de Staatskas, al zwommen we in onze millioenen, al te bedenkelijk zou zijn".

De argumenten hier door Dr. A. Kuyper aangevoerd, zijn zoo klemmend en zoo afdoende, dat we er geen woord aan behoeven toe te voegen. Voorzoo verre men ook in onze dagen weer voor zulk een staatssubsidie aan alle kerken is kómen pleiten, gelden deze argumenten nog evenzeer. Ook deze weg was daarom onherroepelijk afgesloten.

Zoo blijft alleen de weg van liquidatie of kapitaiiseering over, waarbij de Overheid aan de rechthebbenden uitkeert wat hun toekomt en daarmede de fiaantieele bemoeiing met de Kerk sluit, finaal en voor goed'sluit.

De bedenking, dat zulk een scheiding tusschen staat en kerk feitelijk in het spel der radikalen speelt, zooais dat toen door graaf de Cavour in Italië en de radicalen in Zwitserland gedreven werd, werd aldus beantwoord: „Waar de zucht naar iinantieele scheiding in het stelsel van graaf De Cavour uit onverschilligheid jegens de kerk voortvloeit, wortelt ze bij mij juist in de overtuiging, dat de staat bij den bloei der kerk het meeste belang heeft; waar ze in het stelsel der Zwitsersche radicalen beduidt, dat xa& ïiA& '& zxVvs.'a. te weinig beteekc' nis acht, dan dat de staat zich met haar zou inlaten, acht ik integendeel, dat de Kerk te koog staat, dan dat de staat datgene zou kunnen of mogen doen, wat der Kerk is."

Met opzet gaven we deze breede citaten uit 1874 om te doen zien, dat de Heraut in dit vraagstuk volkomen hetzelfde standpunt inneemt, dat door Dr. A. Kuyper steeds bepleit is, en van eenig verschil hier zelfs geen spoor te ontdekken valt. De Staat kan en mag niet doen wat der Kerke is en daarom moet naar finantieele scheiding van

Staat en Kerk worden gestreefd, — dat is het parool reeds in 1874 aangeheven en waaraan de Heraut nooit ontrouw is geworden.

De voorstelling, alsof dit inzicht thans eerst bij ons zou zijn opgekomen, een nieuwe gedachte zou zijn, door onze redactie het eerst uitgesproken, is dus niet juist. Reeds dertig jaar geleden is dit standpunt door Dr. A, Kuyper in de Tweede Kamer verdedigd, en na dien tijd steeds met dezelfde warmte door hem bepleit.

Dat de Gereformeerde Kerken, indien het tot fiiale afrekening van Art. 168 kwam, mede haar recht zouden doen gelden op de erfenis onzer vaderen, spreekt wel van zelf. Wat de Overheid thans krachtens Art. 168 aan de Hervormde Kerk uitkeert — van de andere Kerkgenootschappen spreken we niet — is geen subsidie, geen vrijwillige bijdrage in den eeredienst, maar is gegrond op historische rechten. Bij onze bespreking van Art. XXXVI bleek dit wel duidelijk genoeg. De Overheid, die in de 17e en i8e eeuw de tractementen der predikanten uitbetaalde, deed dit niet uit de staatspenningen, maar uit de inkomsten der kerkelijke en geestelijke goederen. Ze trad daarbij als beheerder dier kerkelijke goederen op; ze betaalde aan de Kerken uit, waar deze wettig recht op hadden. En al hield na de Staatsomwenteling de Hervormde Kerk op Staatskerk te zijn, en al werd de ofiicieele band tu.< !schen de Overheid en de Hervormde Kerk verbroken, de, finantieele verplichting bleef daarom toch bestaan. De Overheid had door uitkeering der kapitalen aan die verplichting een einde kunnen maken; maar ze deed dat niet; de kapitalen der geeste­ t lijke kantoren vloeiden in 's.Lands kas; de geestelijke kantoren werden afgeschaft en de Overheid nam de verplichting op zich de tractementen uit te keeren. Dat is, kort saarogevat, de oorsprong van Artikel 168 a; eweest.

Maar daaruit volgt dan ook, dat we als Gereformeerde Kerken ons historisch recht aiet kunnen of mogen prijs geven. Of de Overheid in dat opzicht ons ook recht zal doen, is de vraag niet. Maar we handhav'en, dat we geen secte, geen nieuw gestichte Kerk zijn, maar de wettige voortzetting der aloude Gereformeerde kerken in ons land. En wanneer ooit de liquidatie van Art. 168 aan de orde kwam, zouden we ais Gereformeerde kerken ook ons recht hebben te doen gelden.

Maar wat thans sommigen willen, dat de Overheid bij wijze %'an restitutie ook aar ia Gereformeerde kerken een toelage uit, de staatskas zou geven, zou juist een prijsge /en van dit ons historisch recht wezen. Of •ie Gereformeerde Kerken bereid zouden .vezen zulk een toelage te aanvaarden, betwijfelen we. En dan zou schijn van echtsherstel wezenlijke krenking van recht bedekken. Want de Overheid zou terecht seggen: wat klaagt ge nog; ik heb immetfc subsidie u aangeboden en gij zelf hebt ze geweigerd. De schuld ligt niet bij mij, maar bij u.

Maar ook afgezien daarvan, kan een - subsidie nooit restitutie zijn voor wat we ioor schuld der Overheid derven. De Overhield keert niet alleen aan de Hervormds Kerk, maar ook aan Mennonieten, Remon stranten en Joden een subsidie uit. Krach fens historische rechten is ze daartoe niet - /erplicht; ze doet het alleen uit goedgunstigheid; het is een vrijwillige bijdrage, wi; men, een aalmoes aan die Kerken geschonken. Zeker, indien de Gereformeerde Kerken dit vroegen, zouden ze wellicht ool< mik een „aalmoes" kunnen ontvangen. I het Handelsblad deed Ds. Vos van Woud .'.end reeds het voorstel, jdat de Overheid wel niet te veel zou geven aan de „separates lische" kerken, vooral niet bij zou dragen i'oor de tractementen der predikante*, maar voor de emeritaatsgelden zou zorgen evenals voor de predikants - weduwen en weezen. Dat was een algemeen sociaal belang, en daarmede mochten de Gereformeerde Kerken tevreden zijn. Een bedelbrok!

Van het oogenblik af, dat de Gereformeerde Kerken in dien vorm een subsidie van de Overheid aannemen, geven ze haat eerstgeboorterecht prijs. De Hervormde Kerk blijft dan in het volle bezit van hasr rechten; zij wordt beschouwd als de eigenlijke volkskerk, die de ware voortzetting is van de Gereformeerde Kerk onzer vaderen en die daarom de tractementen harer dienaren van Overheidswege verzekerd ziet. En de Gereformeerde Kerken zullen met de Mennonieten en Remonstranten als een der kleinere kerkengroepen uit goedgunstigheid ook een bijdrage ontvangen.

Daarin schuilt, ons zeer ernstig bezwaar tegen deze subsidie.

Door de Overheid zijn wij, die de belijdenis onzer vaderen handhaven, van alles beroofd geworden. Onze Kerkgebouwen, onze pastorieën, onze kerkegoederen, onze tractementen zijn ons ontnomen. De rechter heeft uitspraak gedaan ter hoogster instantie, en dat alles is ons ontzegd.

En waar we zoo van alles beroofd zijn geworden, daar ligt onze adel juist daarin, dat we onverlet en onverkort vasthouden aan ons eerstgeboorterecht. Beroofd van ons familiegoed, verjaagd uit ons eigen huis, weggestooten uit onze bezitting, dragen we toch den aiouden naam, hebben we nooit afstand gedaan van ons wettig recht, houden we vol, dat wij de wettige zonen onzer vaderen zijn.

En als nu niets van dat alles ons wordt teruggegeven; onze kerken niet, onze pastorieën niet, onze weeshuizen niet, onze kapitalen niet, — dan zou een subsidie van de Overheid aan onze Kerken een restitutie zijn?

Een restitutie voor het onrecht ons aangedaan ?

Ziet ge, zou de Overheid zeggen, ik geef alles aan de Hervormde Kerk; zij blijft officieel voor mij de echte Gereformeerde Kerk. Haar handhaaf ik in haar volle recht,

Maar uit sociaal oogpunt, — ik zorg ook voor den invalieden werkman — zal ik uw invalieden dominés wei een pensioen uitkeeren.

En desnoods kunt ge voor een predikant, die gebrek lijdt, ook een enderstand uit mijn kas krijgen.

Wees daarmede nu dankbaar en voldaan. Ge staat nu met de Remonitranten, Mennonieten en Joden op één lijn.

Ge krijgt ook „subsidie”.

Begrijpt men nu, waarom we indertijd schreven, dat we weigerden te gelooven, dat onze Kerken om een schotel linzenmoes haar eerstgeboorterecht zouden verkoopen?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's

De zilveren koorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's