GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KLOKKETOREN.

XI.

GROOTE VERANDERING.

We wachtten tot laat, heel laat ia den avond, maar geen schot werd meer gehoord, geen kogel snorde meer door de lucht, 't Was een groote verandering, al vreesden we ook dat elkoogen blik de vijand opnieuw beginnen zou. En daii ?

We gingen eindelijk ter rust, op één huisge noot na, die de wacht zou houden, om ons te roepen als er weer gevaar mocht dreigen. Maar niets bijzonders had er plaats. Wel was er nog beweging en leven genoeg in de stad, maar dat werd veroorza.akt door rondtrekkende soldaten en door brandblusscheis, die zich haastten om het vuur waar het nog smeulde te dooven.

Ik had reeds den vorigen dag de stad verder in willen gaan dan alleen naar juffrouw Finkier, om ook berichten op te vangen aangaande den oorlog. Doch oom had het mij verboden. Nu echter waren we allen verlangend hoe het toch kwam, dat de beschieting zoo eensklaps had opgehouden. Was het gevaar werkelijk geweken? Of zou de ellende plotseling weer keeren?

Ik ging met oom uit de Nieuwstad, die, als ik zei, door de kogels gespaard was, over de Elbebrug de oude stad binnen. Daar zag het er anders uit!

Bijna overal zagen we vensterruiten, die door de uitbarstingen der bommen gebroken, muren die gescheurd, deuren en palen die stukgeslagen waren. De grond vertoonde hier en daar diepe kuilen. Sommige huiien waren niet veel meer dan een puinhoop, andere hadden zoo.veel geleden, dat zij dreigden in te vallen. De bewoners waren gevlucht. Men kon in de kamers de meubelen en beelden nog zien staan. Hier en daar zat een kat te schreeuwen voor de verbrijzelde vensters van een bovenvertrek. Gordijnen fladderden in den wind. 't Was 'een akelig gezicht, dat ik nooit vergeten zal.

En dan al die verbrande huizen. Bijna geen straat waar we door kwamen, of men kon zien, hoe het vuur er had huisgehouden. Meer dan één gebouw lag geheel in de asch, en slechts een paar muren waren blijven staan. Andere waren geheel zwart geblakerd, als al de huizen in den omtrek, maar inwendig geheel uitgebrand. Steenen, zwart g; eschroeide balken, half verbrand huisraad, 't lag alles op-en dooreen.

Nu waren we dicht bij de markt gekomen, waar onze Kruistoren had gestaan.

Ik was nog maar een knaap. De laatste dagen echter hadden mij meer ervaring en levenswijsheid geschonken, dan een kind anders misschien in een jaar opdoet. Ik begreep dat het niet goed was, als oom nu dien in puin gevallen toren wederzag, en zei:

„Oom, we moeten nu naar de kazerne gaan. Daar kunnen we zeker wel te weten komen, hoe het met den oorlog staat. Ze kennen ons daar nog heel goed, en ik kan vast wel wat hooren.”

„Ja, dat is goed bedacht, " zei oom, en zoo gingen we dan een anderen kant uit, en bereikten weldra het doel van onzen tocht. Ik wist den weg, ging binnen en keek? uit of ik een bekend gezicht zag. Maar ik vond er geen, en ook lette niemand op mij. Eindelijk^ ontmoette ik een onderoiïïcier, die mij dadelijk herkende, gelijk ik hem, en mij vriendelijk te gemoet kwam. Hij wou dat ik een poosje bleef, om hem te vertellen hoe het mij ging, wijl hij nu toch rusttijd had. Toen ik zei dat mijn oom op mij stond te wachten, liet hij dezen ook binnenkomen, en zaten we weldra in druk gesprek.

Nadat ik 't een en ander over mij zelf had verteld, kon oom Sehoenebeck zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen en vroeg den officier, of er ook nieuws was omtrent den oorlog.

„Ja zeker, " was 't antwoord, „en goed nieuws ook, dunkt me. Onze bondgenooten, de Oostenrijkers, zijn op weg om onze stad te ontzetten. Ze kunnen binnen een paar dagen hier zijn. Koning Frits van Pruissen weet dat ook, en daarom is hij zoo wijs af te trekken. Misschien komt het tot een veldslag tusschen de Pruisen en de Oostenrijkers, maar in alle geval het schieten heeft, zooals ge merkt, al opgehouden. Ik denk, dat de Pruisen al den aftocht aanvaarden. Wacht, misschien is er wat van te zien. Komt mee!

Hij ging ons voor, de trappen op, die leidden naar groote bergzolders boven in de kazerne. Aan het eind dier zolders voerde weer een hooge steile trap naar het platte dak van een soort kijktoren, die even als het gebouw zelf, niet veel van het schieten geleden had.

We keken nu over de Nieuwstad heen; naar het vrije veld. 't Was een prachtig gezicht op dien helderen, zonnigen morgen van den 3osten Juli. Maar voor het oogenblik lett'en we daar minder op, en tuurden slechts naar de vele witte plekken in de verte. Daar lagen de Pruisen; zouden ze aftrekken?

In alle geval b'sspeurden we, dat daar ginds veel beweging heerscbte. En aan alle onzekerheid kwam een eind, toen onze vriend, de onderofficier, een grooten kijker had gehaald.

Duidelijk zagen we nu, tot onze groote blijdschap, hoe de tenten werden weggenomen en opgeladen, en ook de kanonnen werden bespannen, om ze straks te vervoeren, ik gaf een schreeuw van vreugd en oom sprak: „God zij gedankt, die ons verlost heeft! Moge Hij spoedig vrede geven in Saksen en ook in Oostenrijk en Pruisen.”

We bedankten den vriendelij ken officier en gingen heen. Thans kon ik oom niet beletten, een bezoek te brengen aan de Oude Markt, waar onze woning had gestaan. De Kruiskerk zelf had ook veel geleden bij den brand en was zwaar beschadigd. Zij is dan later ook weer geheel vernieuwd, zoodat in het prachtige gebouw van thans het oude volstrekt niet meer valt te herkennen. De toren vertoonde nu niets dan een zwarten puinhoop. Ik keek nog eens goed of ik ook iets.kon vinden, dat ons had toebehoord, maar vergeefs. De brand was te hevig geweest, de felle vuurgloed had alles tot asch en puin gemaakt.

Den volgenden morgen klonk van alle zijden de heugelijke tijding; „De Pruisen zijn weg!" De menschen wenschten op straat elkaar geluk, en alles liep nu uit, om de aangerichte verwoestingen in oogeuschouw te nemen.

Die waren helaas, nog gtooter dan men had kunnen denken. Slechts een groote veertien dagen •— nauwkeurig gerekend zestien — had het beleg geduurd. Toch waren er in dien tijd bijna zestienhonderd huizen vernield ! En hoeveel er aan goederen, meubelen, geld enz. was verloren gegaan, wie zal 't zeggen ? Dat er ook menschen bij omgekomen zijn weet ik zeker, doch hun getal is mij onbekend.

Vooral de Oude Markt bood een tooneelvan ontzettende verwoesting. Mijn oom had veel bekenden in deze buurt, en zij verhaalden ons van de verschrikkingen die ook zij hadden geleden. We dankten allen den Heere, die thans het kwaad van ons afwendde, en baden om den vrede. Toen gingen we naar de poort om buiten te zien wat er geschiedde. We konden nergens meer een tent of een Pruisischen uniform bespeuren.

Dresden was bevrijd!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's