GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TOEVAL?

Een goede vriendin uit Zuid-Afrika, zond ons weer het volgende, dat we gaarne een plaatsje inruimen.

Er zijn wel menschen die vragen: Zou God alle dingen besturen? Gaat Zijn voorzienigheid ook over de schijnbare toevalligheden in ons leven? Enkelen zeggen: God is te groot, dan dat Hij zich met de kleinigheden in het leven der menschen zou bemoeien. Het groote bestuurt en regelt Hij, maar het kleine?

Maar wat is dan groot in Gods oog, zoo kan gevraagd worden. De wereld waarin wij ons bewegen, de aardbol waarop wij wonen, acht men misschien groot; maar men vergeet dal die aardbol ook maar een stipje is in bet heelal. Er bestaat voor God geen ontierscheid tusschen groot en klein zoo als wij dat denken. Juist omdat hij zoo groot is, is alles klein voor Hem, Die alles uit niet tot aanzijn riep. Het zijn juist die dingen, door ons kleinigheden genoemd, die Hij gebruikt tot groote doeleinden. Niets geschiedt bij toeval — dat is de ervaring van alle geloovigen altijd geweest. De Almachtige, die alles geschapen heeft, onderhoudt ook alles door het woord Zijner kracht; Hij, Die tot nu toe werkt, heeft ook het toevaUigé, zoo als wij het noemen, in Zijn hand.

In het boek Esther lezen wij van een slapeloozen nacht van een koning, die zich uit verveling ~de kronieken van zijn rijk deed voorlezen. Wat is er nu toevalliger dan dit, dat een koning eens een slapeloozen nacht heeft! Ja, maar als wij weten, dat die koning Ahasyeros heet, en dat bij in zijn slapeloozen nacht de daden van Mordechai verneemt, waarvan het gevolg was, dat het volk, de Joden, in Pérzië gespaard bleef — dan spreken wij van de Voorzienigheid Gods zelfs in die geringe gebeurtenis.

Er was een goddelooze koning in Israel, Acbab, wieu een smadelijke dood voorspeld

was. IB eea krijg tegen de S^en rijdt Aclub, als gewoon toldaat vermomd, in het itrijdgewoel. Daar schiet een Syriër zijn pijl af in zijn eenvoudigheid, zoo lezen wij; en die pijl, zonder doel afgeschoten, treft Achab juist op de plek waar het borst-en rugharnas samengegespt is. De koning sterft' en de honden lekken zijn bloed. Toevallig, zegt men wellicht, dat die pijl, zoDder doel afgeschoten, nu juist den koning treffen moest op de eenig kwetsbare plek. Maar wie durft hier spreken van toeval, als zoo duidelijk wordt vervuld wat door den profeet van Godswege was voorspeld?

Zelfs in de ongewijde geschiedenis ziet men groote ontdekkingen als gevolg van „toevallige" omstandigheden. Voor een waterketel zit een man, die honderden malen het deksel van den ketel had zien bewegen als het water kookte. Op een dag komt hij „bij toeval" op de gedachte, dat de zich ontwikkelende waterdamp op verschillende tcanierea toegepast, van groot nut zou kunnen zijn als beweegkracht. Toevallig, zal men zeggen, dat die man dat toen eerst begreep. Maar als men bedenkt, dat die man, James Watt heete, en - ioor de toepassing van den stoom de eeuw grootendeels anders geworden is, dan zien wij ook hierin geen toeval maar de alles besturende hand Gods. £n ging het niet evenzoo met de uitvinding van da wet der zwaartekracht en die van den slinger? Waar blijft dan het toeval waardoor zoovelen zeggen dat alles beheerscht wordt?

Geen toeval, maar noodlot beheerscht alles, zeggen anderen.

De oude Grieken hadden reeds geleerd, dat zelfs de goden stonden onder de machtvan het noodlot. Maar, merkt iemand op, dan is het leven van de kinderen der menseben verre beneden dat der dieren des velds, die we! lichaamssmart kennen maar geen harteleed. Dan is ons leven een gang door een woestijn. Als dat dan leven heet, dan is het nauwelijks de moeite waard te leven. Neen, dan hebben wij het woord van den Heiland, dat geen muschje ter aarde valt zonder de wil des Hemelschen Vaders, en dat zelfs de haren van ons hoofd alle geteld zijn. Geen toeval en geen noodtot, maar de wil Gods is het, waardoor alle dingen geschieden.

Wees dan geduldig, lieve vriend al is uw levensweg moeilijk, en al schijnen de omstacdisiheden tegen u. Uw Vader weet wat gij behoeft, zegt de Heere Jezus, en Hij heeft ook de „toevallige" dingen in Zijn hand. Een vader waakt met teedere zorg over uw en mijn leven, en zoo wij aan Zijn band gewillig gaan, zullen wij aan het eind ons verwonderen over Zijn trouw en liefde. „Die ook Zijn Eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, boe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? ”

EEN GOEDE LES.

In Griekenland leefde omstreeks vijf eeuwen vóór Christus een rijk man, Phytes geheeten. Hij had vele tuinen en landerijen, vee en have, en zulk een groot vermogen, dat hij esns een koning van Perzië die met ean geheel leger reisde, te gast noodde en behoorlijk onthaalde.

Op zekeren dag vond Phytes op een zijnec landgoederen ia den grond een goudader, die zeer rijk ble k te zijn. Hoewel de man na veel bezat, tbaus ontwaakte in hem de begeerlijkheid naar nog meer. Hij zette nu al zijn knechis aan 't weik om goud te zoeken en te graven, en vergat daarvoor al het andere. Noch voor het vee, noch voor den akker, werd meer naat behooren gezorgd, het huishouden van Phytes werd verwaarloosd. Hij dacht alleen aan goud, meer goud.

Zijn verstandige vrouw mishaagde dit niet weinig. Zij wees hem er op, hoe zijn gouddorst èn hem èu zijn gezin verderven zou. Doch hij wilde niet hooren en zocht maar steeds goud. Nu liet de vrouw in stilte een knappen goudsmid komen, en droeg hem op brood en vruchten en eieren in goud na te bootsen. De man deed zoo.

Kort daarna kwam Phytes eens met een hongerige maag tegen etenstijd van zijn goudveld thuis en wilde gaan eten. Maar zie voor hem stond een schotel met spijzen, doch van goud. Eerst vond hij dat verrukkelijk, en lang bezag hij het, maar toen zijn maag ook begon mee te praten, zei hij:

„Lieve vrouw, zoudt ge nu het eten ook opzetten ? ”

„Dat staat voor u, " was 't antwoord. „Ja, maar ik moet toch wat eetbaars hebben, zei Pnytes.

„Ja, " sprak zijn vrouw, „maar uw korenveld heefc woest gelegen, uw vee is niet verzorgd, uw knechten zijn aan het goud graven, en kunnen voor spijzen, keuken en kelder niet zorgen. Neem het dus met goud voor lief.”

Dat was niet aangenaam en stilde den honger niet. Maar Phytes voelde toch, dat zijn vrouw gelijk had en wijzer was dan hij. Hij liet een paar knechts bij het goud en stelde verder orde op zijn zaken, zoodat de akkers en het veld weer het noodige leverden. Hij had nu gezien, hoe niet het goud op zich zelf begeerlijk is, en noch leven noch welstand onderhouden kan. Dat weten echter veel menschen nu altijd nog niet.

CORRESPONDENTIE.

D. K. te S, We hopen weldra te antwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Voor kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's