GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT KWAAD TOT GOED.

VI.

TERUG.

Maandenlang zett'en de schipbreukelingen, door den nood gedrongen, het leven op de hoeve voort, al konden zij ook geen smaak vinden in het hun zoo vreemde werk. Spitten en graven toch leert men op zee niet. Maar er viel niets aan te doen. 't Was al mooi, dat de Alcalde hen in de gelegenheid stelde een stuk brood te verdienen, en dat stelden allen dan ook op prijs.

Toch verlangde ieder hartelijk naar het einde van dit leven, in een land, waar alles zoo geheel anders was dan men 't gewoon was en waar het leven op den duur uiterst eentonig werd. 't Ergste echter was, dat velen van het volk begonnen te lijden aan een soort van moeraskoorts, die denkelijk ontstond uit de lage ligging van hun verblijf, de vochtigheid van sommige streken en het ongewone voedsel.

Niet weinig was dan ook de kapitein verheugd toen eindelijk — na vele maanden — bericht kwam, dat een Nederlandsch schip uit Suriname te La Guaire, een kleine haven op de kust, zou binnenloopen om de schipbreukelingen aan boord te nemen. Ook werd eenig geld gezonden, at zeer van pas kwam om de reis naar de avenplaats te betalen, 't Was trouwens hoog ijd. Bijna allen van het volk gevoelden zich iek en menigeen, ook Jan Velders, bad reeds egens zwakte het werken moeten staken.

Met veel dank, die trouwens verdiend was, amen de Hollanders afscheid van den Spaanchen Alcade, en aanvaardden de reis in wagens, ie zij voor hoogen prijs hadden gehuurd. Een ndere reisgelegenheid was er eenvoudig niet. a een week ongeveer kwam men aan te La uaire en vond daar het Nederlandsche schip De Twee Broeders", dat allen aan boord nam n toen dadelijk weer wegzeilde.

De reis naar bet Vaderland was lang en verrietig. Niet allen echter maakten die mee. ant enkelen verkozen liever in de West te lijven, waar, meenden zij, meer kans was om p een schip geplaatst te worden, dan in het aderland. Velders evenwel dacht er niet zoo ver. Hij had na de laatste reis geheel zijn ekomst van de zee en het zeemansleven. aarbij had de ziekte, die hem op de Zuidmerikaansche kust trof, bem geducht aanepakt. Hij gevoelde zich mat en zwak en eloofde dat hij nergens meer beter zou worden an in het Vaderland. En de scheepsdokter af hem daarin gelijk.

Toen onze vriend na een reis van eenige aanden zijn doel bereikt, en te Amsterdam eer voet aan wal gezet had, vond hij ook aar de zaken niet zooals hij wenschen mocht. iet alleen verkreeg hij slechts met eenige oeite zijn afrekening, maar ook in 't algemeen iepen de dingen niet best. De verdeeldheid usschen de twee partijen, Oranjemannen en atriotten, was toegenomen en gaf aanleiding ot allerlei twisten, ook in de onderlinge sameneving. Misschien zou het onzen weesjongen og wel gelukt zijn weder een schip te vinden, och hij bad nu eenmaal vast besloten van het eemansleven af te zien. De vaders van het eeshuis konden daar nu ook weinig meer egen doen, daar Jan Velders al boven de ren was, en niet meer onder hun gezag stond. en der regenten echter, die onderzoek gedaan ad naar het schip waarop Velders zich had evonden, meende toch dat het goed zou zijn oo hij eens met den jongen man sprak, die nu agenoeg alleen in de wereld stond. Hij liet em bij zich komen en wees bem op de bearende hand des Heeren, die hem in betrekelijk korten tijd tweemaal uit gevaren had ered.

Op de ernstige vraag, of hij daarvoor den eere God ook dank gebracht had, bleef Jan et antwoord schuldig. De waarheid was, dat ij zich op zijn reizen en onder al zijn lotevallen zeer weinig om den dienst des Heeren ad bekommerd. Het scheepsleven was helaas ok weinig geschikt om hem tot een vroom even op te leiden. Wel echter verklaarde hij en regent, dat juist al zijn lotgevallen en oneilen ter zee hem er toe gebracht hadden van et reizen voorgoed af te zien. En de vriendeijke man was toen zoo goed Jan te beloven em weer zoo mogelijk een plaats te zullen ezorgen bij het smidsvak, dat hem nog het . eest aantrok. De vader was zoo goed als zijn oord en kort daarop kreeg Jan een plaats als

imidsleerliDg bij denzelfden patrooo, dien hij reeds vroeger bad gediend. Vooreerst zou zijn loon niet groot zijn. Deed bij echter zijn best, dan, zoo beloofde de baas, zou hij hem het vak grondig leereo.

Twee jaren gingen voorbij, waarin Jan Velders trouw zijn best deed, goede vorderingen maakte en ook de baas zeer over hem te Treden was, zoodat zijn loon al driemaal in dien tijd was verhoogd. Meester en knecht konden het best met elkaar vinden, zooals het behoort, en zeer goed kan wanneer men maar bedenkt, hoe de Apostel vermaant, dat een ieder niet alleen zie op het zijne, maar op het geen des anderen is.

We lezen in Ruth, hoe Boas, de rijke landheer tot zij a maaiers komt en zegt: „DeHeere zij met ulieden!" £a de mannen antwoorden hem: „De Heere zegene ui" Zie, dat is anders dan het in onzen tijd vaak gaat. Als de menseben ook in onze dagen deden naar het woord Gods, zouden de vele moeilijkheden die er thans in den arbeid telkens zijn, van zelf verdwijnen. Maar als ieder slechts zijn eigen belang zoekt, kan het nooit goed gaan.

Op één punt echter waren Jan en zijn patroon het niet eens. De baas was een man, die God vreesde, en dat betoonde in zijn handel en wandel. Hij begon en eindigde den dag met God, en 't gebeurde wel dat hij al werkend een psalm of lied zong tot eer des Heeren. Ook las hij met zijn knechts des morgens een hoofdstuk uit de Schrift, en als het voorkwam vermaande hij hen den Heere te zoeken, en niet den dienst der wereld. Ook Jan Velders kreeg wel eens een beurt, en dat was wel wat hem het minst leek. Hij hield er van Zondags b.v. te gaan varen naar den Overtoom, toen een „lustige buurt" bij Amsterdam, nu een stuk er van, en gedeeltelijk Vondelkade geheeten. Bij 't varen werd ook nu en dan aangelegd io een der vele herbergen die daar waren. En Jan deed dit veel liever dan naar de kerk te gaan. Vroeger in het weeshuis had hij dat wel gemoeten, maar nu was hij vrij, en liet de kerk voor wat ze was.

Dwaas niet waar? Alsof hij niet zoo zichzelf de meeste Echade deed !

Warneer EU de baas bespeurde, hóe zijn knecht den Zondag doorbracht, kon hij vaak niet nalaten Velders op het verkeerde daarvan te wijzen. Na was Velders oud en wijs genoeg om te begrijpen, dat de smid het goed meende en zijn welzijn bedoelde, maar toch viel hem zulk een vetmaning lastig. „Ik ben toch niet slechter dan anderen", placht hij te antwoorden; „ik pas goed op, doe niemand overlast, en verricht mijn weik. Mag ik dan Zondags, als ik vrij ben niet eens wat genoegen hebben ? "

„Zeker" sprak de baas. „'t Is maar de vraag wat iemand onder genoegen verstaat. Wie zijn lust vindt in des dienst des Heeren besteedt zijn Zondag andrrs en beter dan gij. Ik weet dat als je zoo voortgaat, het uitloopt op een leven voor deze wereld en buiten God, £n dan zal zeker het einde geen vrede zijn."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's