GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gaarne vestigen we ook

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gaarne vestigen we ook

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gaarne vestigen we ook in ons blad de aandacht op de veelszins uitnemende rede, waarmede Dr. H. Th. Obbink zijn hoogleeraarsambt aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam aanvaardde, waar hem het onderwijs in de algemeene geschiedenis der godsdiensten en van den godsdienst van Israel werd opgedragen. Door verschillende oorzaken bleef deze rede, die de schrijver de vriendelijkheid had ons toe te zenden, dusver op de schrijftafel liggen, maar ze verdient, dat er ook in onze kringen de aandacht op gevestigd wordt, omdat ze een probleem behandelt, dat voor de beschouwing der Schrift van hoog belang is. Prof. Obbink heeft n.l. aan de hand van de verrassende ontdekkingen, die de archaeologie ons over Egypte en Babel bracht, getracht de beteekenis van Egypte en Babylonië in de oude religieuse denkwereld uiteen te zetten, en al kon dit binnen de perken eener oratie slechts beknopt geschieden, toch geeft hQ in korte trekken een zeer duidelijk beeld van het eigenaardig karakter, dat het religieuse denken bij deze oude cultuurvolkeren droeg.

Intusschen, hoe belangrijk dit alles moge wezen, omdat het ons de oorsprongen der cultuur doet verstaan, waarop voor een deel ook ons cultuurleven rust, toch is voor ons de hoofdvraag, hoe de schrijver zich het verband denkt tusschen deze Babylonisch-Egyptische cultuurwereld en Israel.

Dat er zeker verband tusschen Israel's religie en deze religieuse denkwereld heeft bestaan, wordt door Prof. Obbink toegestemd. Reeds het feit, dat Israel in de nauwste aanraking met deze cultuurwereld geleefd heeft, brengt dit vanzelf mede:

Het spreekt vanzelf dat het breedste en meest veelzijdig littetarisch product, dït uit die oude kaltuuTweteld tot ons kwam, het Oude Testament, met den geest dier kultuur gedrenkt is en zich in diezelfde vormen uitdrukt. Iedere stam en ieder volk, dat in die kultuurwereld leeft, ademt in dezelfde atmosfeer en beweegt zich in dezelfde gedachtewereld, die modelleerende „naar zijnen aard". Zoomin in onze beschaving ergens een kultuurcentrum zou kunnen ontstaan, buiten elk verband met onze kultuur, die zich immers onmiddellijk mededeelt aan al wat in haar milieu verschijnt, zoomin kon dat in het oude Oosten.

Ook de geschiedenis van Israel zelf wijst, gelijk hij terecht opmerkt, naar Babel èn naar Egypte heen:

En voor zoover wij de geschiedenis van Israël kunnen vervolgen, leefde het in den straks beschreven kring, heeft de gegevens voor zijne geestelijke ontplooiing éi& t gevonden, en moet van daar uit worden verstaan. Het Oade Tes tament zelf drijft bewust die richting uit. Abraham komt uit UrKasdim en Haran, beroemde religieuie centra, Jozef wordt de schoonzoon van den Opperpriester van Holiopolis, Mozes wotdt opgevoed aan Pharao's hot. En als niet het Nieuwe Testament (Hand. d. Ap. 7, aa) ons mededeelde dat Mozes daar werd onderwezen ia alle wijsheid der Egyptenaren — dan zouden wij dat toch uit het Oud-Testamentisch verhaal moeten besluiten.

Maar al wordt dit verband erkend, zoo beslist mogelijk wijst Prof. Obbink de voorstelling van Delitsch e. a. af, alsof Israel daarom alles aan Babel of Egypte zou ontleend hebben en zijn religieuse ontwikkeling niet door een eigen principe zou gedragen zijn:

Het Jahvisme is gegroeid op den bodem der oud-oostersche kultuur; maar het beweren dat Israël zoo ongeveer alles aan Babel of Egypte zou hebben ontleend, en zelf weinig eigendommelijks zou hebben aan te wijzen, berust op tamelijk grof misverstand. De „ontleeningen" van Israël zullen wel niet talrijk en van weinig belang blijken, doch dat moet voor elk onderdeel afzonderlijk worden onderzocht. Waar het hier om gaat is, dat het „Ëinzigartige" van Israël als openbaringsvolk niet hierin bestaat dat de grondstof, waaruit zijne religie is opgebouwd, * nieuw is; nieuw is de belichting, waaronder de oude gegevens verschijnen. De regenboog was er al. God maakte hem voor Israël „tot een teeken". Kanaan w^s er al, het werd onder Gods leiding tot „het beloofde land". De profetie was een bekend oostersch verschijnsel, Israels profetie is geheel ééoig. De gedachte van den lichtgod die het oceaanmonster doodt, was in 't geheele Oosten bekend, de majesteitelijke aanvang van Genesis i heeft uit dat erts het goud gehaald. De idee der albeheerschende kosmische orde was overoud, het Israëlitisch geloof aan den Albeheerscher „die spreekt en bet is er, die gebiedt en het staat er", is meer dan een eigenaardige differentieering van dat begrip.

Tegen een enkele uitdrukking zouden we bezwaar moeten maken, wanneer we dieper op dit vraagstuk wilden ingaan. Zoo blijven we het onjuist achten, dat het Scheppingsverhaal van Genesis i een omwerkliig zou wezen van de mythe, dat de lichtgod het Oceaanmonster doodt, omdat zelfs geen spoor van deze heidensche mythologie in Genesis i te ontdekken valt. En evenzoo hebben we bedenking tegen de uitdrukking, dat de grondstof, waaruit Israel zijn religie opbouwde, niet nieuw is, maar alleen de belichting, waarin de oude gegevens verschijnen. Aan het karakter der Goddelijke Openbaring, die aan Israel geschonken is, wordt daardoor metterdaad te kort gedaan. Maar overigens zijn we dankbaar, ^dat ook Prof. Obbink het „Ëinzigartige" van Israel als openbaringsvolk erkent en daarmede elke gedachte afsnijdt, alsof Israel slechts een Abklatsch van Babel of van andere volken zou wezen.

En evenzeer verblijdt het ons, dat Prof. Obbink ten slotte onbewimpeld toegeeft, dat het beeld, dat we thans bezitten van de cultuurwereld in het Oosten, de meest afdoende weerlegging is van de voorstelling, die de school van Wellhausen zich van Israel's religieuze ontwikkeling had gevormd:

Dat alles in te zien, behoedt voor een „religionsgeschichtliche" fout, n.l. deze dat men voor Israël eene religieuze ontwikkeling aanneemt, die te midden van een zeer hoogstaande kultuur weer van voren af begint: een godsdienst van Bédouienen zonder wet of profetie. De theorie der Wellbausensche school is in dit opzicht door de El-Almama-vondst weerlegd.

Zoo ziet men, dat er dus metterdaad een keer komt in de beschouwing van Israel's historie. Schrijver dezes had dit reeds in zijn oratie Evolutie of revelatie voorspeld. En 't verheugt hem, dat deze profetie thans reeds uitkomt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Gaarne vestigen we ook

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1911

De Heraut | 4 Pagina's