GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

BROOD OP HET WATER.

VI.

GESTOORDE NACHTRUST.

Eindelijk was alles gereed, en konden we vertrekken. Het stormde en onweerde buiten geducht, en de wandeling leek mij, die zoo pas het bed had verlaten, ver van aangenaam. Na eenige minuten hield mijn geleider stil. Weldra kon ik in de duisternis een man onderscheiden, die bij een boom stond. Naderbij tredend, bemerkte ik dat hij twee paarden vasthield. Ik begreep dat die voor ons bestemd waren, en de derde man dus niet mee zou gaan. Maar ik vergiste mij.

«Nu mijnheer, » sprak mijn geleider tot mij, «hoop ik dat gij er niet tegen zult hebben als ik u blinddoek. Het gaat niet anders.»

«Ik had er eigenlijk veel tegen, maar zag wel in, dat de Zigeuner zijn goede redenen had voor wat hij deed. Nu ik A gezegd had moest ik ok B zeggen, doch kon niet nalaten te vragen:

«Hoe zal ik den weg vinden als ik geblinddoekt door het bosch moet rijden? Met open oogen zou het mij nog moeihjk vallen.»

«O geen ge vaar«, was het antwoord. «Wij gaan met zijn tweeën op één paard, en gij zit voorop. Vertrouw op mijn woord dat ge volkomen veilig zult zijn en ongehinderd terugkeeren. 't Is alles voor mijn arm kind, dat ligt te sterven.»

Ik wist nu hoe twee paarden voor ons drieën voldoende konden zijn. "Zonder uitstel steeg ik op, en mijn gids achter mij. Hij bond een doek voor mijn oogen, gaf het paard een tikje met de zweep, en voort spoedden wij in de duisternis, terwijl nog altijd een dichte regen viel. Het werd mij nu duidelijk, dat Gijs Harms zich niet ha.d vergist. Er waren Zigeuners, zoo niet binnen den kring van ons dorp dan toch er dicht bij.

Zij hadden ergens hun legerplaats, en waar die was moest voor mij verborgen blijven. Ik was trouwens volstrekt niet nieuwsgierig te weten waar die was, daar het mij later veel moeite zou kunnen uitsparen, als ik kon verklaren de plek van hun verblijf niet te kennen. Ook wist

ik uit vele verhalen, hoe het iemand wel eens leelijk kon opbreken als hij de Zigeuners verklapte.

Ik heb in mijn later leven velerlei ervaringen gehad, maar toch overtreft de nacht, dien ik toen doorleefde, in mijn herinnering alle andere, zoo vreemd, zoo geheel eenig was hij. Wij bevonden ons in het oude, dichte bosch, dat zich op kleinen afstand van ons dorp zeer ver uitstrekte. Wind en regen wedijverden met den donder en den bUksem, om den nacht ontzettend voor ons te maken, allermeest zeker voor mij, die als stedeling niet gewoon was bij nacht in de natuur rond te zwerven. Mijn metgezel was daar vermoedelijk aan gewend, evenals de man die hem verzelde. Beide schenen dan ook om het weer weinig te geven. Zij spraken weinig of niets. Ik had alle gelegenheid om in stilte het vreemde van den toestand te overdenken, terwijl ik daar voortreed, geblinddoekt, ongewapend en geleid door een onbekenden Heiden, naar een plek waarvan ik feitelijk niets wist.

In zulke ongewone omstandigheden is he moeilijk een berekening van den tijd te maken. Naar mijn gissing heb ik zeker een paar uur te paard gezeten. Nu en dan moesten wij zeer langzaam rijden, wijl de grond oneffen en vo stronken was, of dicht geboomte het voortgaan zeer moeilijk maakte. Ik begreep ook, dat wi telkens van richting moesten veranderen. Hoe lang zou het nog duren f

Onverwacht kreeg ik op het laatste een antwoord. Ik voelde, hoe mijn geleider een geweldigen ruk deed, die het paard tot stilstaan bracht, maar mij bijna over den kop wierp.

Op hetzelfde oogenblik werd de blinddoek van mijn oogen weggeschoven. Ik keek rond, maar kon door de dikke duisternis bijna niets onderscheiden. Gelukkig was het droog geworden en trok het onweer af.

> Wilt gij zoo goedzijnaf te stijgen, mijnheerc, zeide de Zigeuner. »Wij moeten nu weer een eindje wandelen; gelukkig niet ver.

Ik zag, hoe de andere ruiter die ons begeleid had, met ons paard verdween. Te gelijk hoorde ik den man die mij gehaald had zeggen:

Zijt ge daar Pedro? Hoe is het met Robbie?

Hij leeft nog. Ge komt hoop ik nog bijtijds*,

was het antwoord, dat ik ternauwernood verstaan kon, wijl het gegeven werd in zoowat gebroken Duitsch, althans geen Nederlandsch, maar ook niet in de taal der Heidens. De naam Pedro deed mij trouwens reeds vermoeden, dat de spreker geen landgenoot was. Het wa een jonge man, die een lantaarn in de hand droeg. Ik had eerst niets van hem bespeurd. Hij scheen als uit den grond te zijn opgerezen. Blijkbaar had hij al dien tijd in het bosch en in den regen op ons gewacht, althans het water droop uit zijn zwaren mantel.

Pedro opende nu de klep van zijn lantaarn, zoodat een vrij helder licht voor ons uitscheen. Wij bevonden ons nog altijd in het bosch. Doch hier was althans een pad te bespeuren, dat men zonder veel moeite kon volgen. Ik begreep dat wij nu het doel van onzen tocht nabij waren, en dankte in mijn hart den Heere, die mij dusver veilig had geleid door bekende en onbekende gevaren, en bad Hem mij ook verder te be schermen en mij de noodige wijsheid te geven.

De man met de lantaarn ging nu bezijden ons loopen, terwijl ik den vader van het zieke kind volgde, 't Duurde niet lang of het hcht bescheen een plek, waar het geboomte veel minder dicht opeen stond dan elders.

Een vreemd schouwspel, dat ik nooit zal vergeten, wachtte mij daar.

In het midden van de plek die voor mij lag brandde een ontzaglijk groot vuur. Daaromheen zaten of lagen, ondanks het vochtige weer, een twintig menschen, mannen, vrouwen en kinderen. Ik verbaasde mij, dat zij in dit weder geen onderkomen hadden gezocht. Doch later bleek mij, dat allen in spanning waren geweest, of ik a dan niet zou komen en daarom niet ter rust hadden willen gaan. Enkele kinderen liepen rond, en brachten takken aan tot brandstof voor het vuur.

’t Was een vreemd gezicht voor mij, d troep Heidens in den donkeren nacht door de vlammen beschenen. De menschen hadden zich tegen het gure weer gedekt of liever ingestopt met al wat maar voor de hand lag, dekens, zakken en zoo meer. De mannen waren vaak niet van de vrouwen te onderscheiden. Allen hadden donkerkleurige gezichten; lang zwart haar, en donkere oogen. Die zag ik alle op mij gericht, terwijl ik een oogenblik stilstond, wachtende op de terugkomst van mijn geleider, die nu was weggegaan, om het bericht van mijn komst te brengen.

Achter het hoog opvlammend vuur kon i toen woonwagens onderscheiden, gelijk de Zigeuners veelal gebruiken, en waarin nu lich brandde. Bezijden deze zag ik echter ook enkele tenten. Hieruit maakte ik op, dat ik mij in een legerplaats of kamp der Zigeuners bevond, en zij hier reeds geruimen tijd vertoefd hadden, Gijs Harms had het dus heel niet mis gehad

BRIEFWISSELING.

C. G. Zoover ik weet, bestaan er ten onzen twee dichterlijke overzettingen van het boek Job, beide door Amsterdamsche predikanten die, nu een 50 jaar geleden, in de hoofdstad arbeidden. De een is Ds. C. S. Adama van Scheltema, de ander Ds. J. J. L. ten Elate.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's