GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tegen 't einde der tweede

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tegen 't einde der tweede

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 18 Juni 191S.

Tegen 't einde der tweede eeuw leefde te Rome een christelijk advokaat Minucius Felix geheeten, even beroemd door zijn vaardigheid in de edele pleitkunst als door zijn fijn ontwikkelden smaak. Beide qualiteiten maakte hem zeker bij uitnemendheid geschikt om voor het publiek van zijn tijd een apologie van het Christendom te schrijven, waarin hij de leer en het leven der Christenen verdedigt tegen de bezwaren en lasterlijke geruchten, die tegen hen werden rondgestrooid. Hij doet dat niet in een stijf en geleerd betoog, maar in den gezelligen vorm van een dialoog tusschen twee van zijn vrienden, die hij saam laat disputeeren, gezeten op de pier bij de modebadplaats der Romeinen, Ostia; de eene vriend, Caecilius, is een philosophisch bijgewerkt heiden, die als representant optreedt van wat 'n verlicht Romein van die dagen voor bezwaren tegen het Christendom had ; de ander is Octavius, die het Christendom verdedigt, en nèar dezen laatste is de apologie genoemd geworden. " i^^' •

Interessant is deze apologie nog altoos, niet alleen omdat men er uit leeren kan hoe de paganistische wereld van die dagen over het opkomend Christendom oordeelde, maar ook omdat men bij het lezen telkens getroffen wordt door sterke trekken van overeenkomst, die dit oude paganisme met het paganisme van onzen tijd vertoont.

Zoo komt, om nu maar op dit eene punt te wijzen, in dezen dialoog ook ter sprake de quaestie van de lijkverbranding. Lijkverbranding was desüjds te Rome de gewone vorm van > begravenc, en het gaf niet weinig aanstoot en ergernis, toen de »lichtschuwe« secte der Christenen, zooals Caecilius ze noemt, — precies zooals onze liberalen spreken van de > nachtschooU — met deze gewoonte braken en hun dooden begroeven in de Catacomben. Dat verschil was natuurlijk niet toevallig; Caecilius althans wist zeer goed, dat het samenhing met het geloof der Christenen aan de opstanding der dooden. Vandaar dat Caecilius begint met dat geloof aan de opstanding der dooden bespottelijk te maken; 't is, zegt hij, een oudwijfsche fabel, te meenen, dat onze lichamen, die tot stof en asch vergaan zijn, weer zouden kunnen opstaan. En met de bekende argumenten, waarmede ook nu een »verlicht denker" aan een Christen de dwaasheid van dit opstandingsgeloof zou trachten duidelijk te maken, tracht ook hij aan te toonen, dat het met de wetten der natuur en met alle redelijkheid in strijd is, aan zulk een opstanding te gelooven. "Toch is het, zegt hij, op dien dwazen grond, dat de Christenen een afschuw hebben van de brandstapels, waarop wij de lijken verbranden, en de begrafenis in de vlammen veroordeelen. Alsof, zoo gaat hij spottend voort, niet elk lijk toch door verloop van tijd weer in stof wordt opgelost, en het er iets toe doet, of het door de wilde dieren verscheurd, door de zee verteerd, door de aarde bedekt of door de vlammen verslonden wordt. Indien, voegt hij er hoogwijs aan toe, de lijken er gevoel van hebben, dan is immers elke manier van begraven voor hen een pijnlijke straf; maar indien ze er niets van voelen, dan is 't een weldaad, hoe sneller 't ontbindingsproces afloopt.

Is 't nu te sterk gesproken, wanneer men van Christelijke zijde in den zonderlingen jver, waarmede men in sommige kringen hans weer voor de invoering van de lijkerbranding ijvert, een terugkper naar dit ude paganisme ziet? Niet alleen, omdat en in deze kringen, evenals Caecilius dit eed, het Christelijk geloof aan de optanding des vleesches als een oudwijfsche abel besci^uwt, maar ook omdat men ns met ^cies dezelfde argumenten aan oord komt als deze heiden uit het oude' Rome, om te betóogen, dat het voor een Christen er toch eigenlijk niets toe afdoet, of men zijn lijk verbrandt dan wel 't begraaft, want dat het in beide gevallen toch evengoed tot stof terugkeert.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Tegen 't einde der tweede

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's