GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VREEMDE.

I.

DE THUISREIS.

Het is nu meer dan twee eeuwen geleden, dat in den nazomer het Nederlandsche schip »Hartebeest« de reis maakte van Bantam op Java's westkust naar Nederland, een reis die toen meer maanden duurde dan thans er weken voor vereischt worden.

De »Hartebeest« was een voor dien tijd bijzonder groot schip, in dienst van de Oost Indische Compagnie. De ruimte die het bevatte, werd voornamelijk ingenomen door de kostbare, lading van OoBt Indische voortbrengselen, die eerlang in de groote pakhuizen te Amster­ dam zouden worden opgeborgen. Het schip had een voorspoedige reis gehad, zelfs aan de Kaap de Goede Hoop, door zijn stormen berucht had men stil weer gehad. En thans lag de vaderlandsche kust weer in 't gezicht tot groote vreugde van de ruim dertig reizigers die zich aan boord bevonden en de maandenlange, vervelende zeereis hartelijk moe waren.

Op het dek van het voorschip stond een man die er ouder uitzag dan hij werkelijk was. Hij was rijzig en kloek gebouwd en zijn aangezicht, door de zon gebruind, scheen aan te duiden dat hij lange jaren binnen de Keerkringen had doorgebracht, en dat was ook zoo.

Willem Stevens, zoo heette hij, was de zoon van een ambtenaar in dienst der Compagnie, en geplaatst geweest op een harer kantoren, waarschijnlijk te Amsterdam althans niet in Indië. De vader had echter reeds toen Willem nog klejn was zich voorgenomen, dat zijn zoon zoo mogelijk later naar het warme land zou gaan Daar toch was meer kans om vooruit te komen en werd men veel hooger betaald dan hier: Toen de zoon zeventien jaar oud was had men beproefd hem geplaatst te krijgen in de Oost, doch dat ging op 't oogenbUk niet. Wijl de hee ren van de Compagnie echter zeer op Stevens den vader, gesteld waren en hem gaarne genoegen deden, hadden zij eens voor hem aangeklopt bij den directeur der West-Indische Compagnie. Deze nu konden best iemand gebruiken en zoo kreeg Willem een voordeelige aanstel ling in Demarary, dat toen een deel uitmaakte van Nederlandsch West-Indië.

Vijf jaar was hij er gebleven. Hij werd al ras bevorderd en zijn beurs was daar wel bij ge varen. De Oost-Indische Compagnie vergat hem echter niet. Toen de vader zijn pensioen kreeg, ontving tegelijkertijd de zoon een uitnoodiging om een betrekking te aanvaarden op het eiland Ceylon, dat toen al mede onder Nederlandsch gezag stond. Daar de aanbieding nog beter vooruitzichten scheen te leveren dan zijn tegenwoordige betrekking, aanvaardde Willem wat hem werd voorgesteld. Drie jaren bracht hij op Ceylon door. Toen werd hij overgeplaatst naar Java en met een hoog en winstgevend ambt bekleed, waarin hij ongeveer tien jaar werkzaam was.

Tot nog toe was het hem in alles wat het stoffelijke betreft voor den wind gegaan. Hij was geacht door zijn meerderen, zijn werk werd gewaardeerd, en reeds had hij een tamelijk vermogen verzameld. Met lust en ijver arbeidde hij steeds, wat al te veel misschien, althans op zekeren dag gevoelde hij, die nog nooit ziek was geweest, zich plotseling ernstig ongesteld. Een week daarna verklaarde de ingeroepen geneesheer ronduit, dat er slechts tusschen twee dingen te kiezen was. Hij kon blijven maar zou het dan waarschijnlijk niet lang meer maken. Hij kon ook gaan, naar het Vaderland terugkeeren, en dan was het bijna zeker dat hij geheel zou herstellen, wellicht reeds op de toen zeer lange zeereis.

Dat laatste was gebeurd. Tegen den tijd dat de Kaap bereikt was, gevoelde Stevens zich reeds veel beter. Misschien ook dat de verwach ting het vaderland en zijn ouders eerlang weder te zien er veel toe bijdroeg om hem op te beuren. Hoe het zij, toen het schip in het Kanaal was en Nederland naderde, kou Stevens met een blij hart verklaren, dat hij zich weer volkomen wel gevoelde, 't Is maar goed, dacht hij, dat ik vader en moeder niets van mijn ziekte heb gemeld. Zij zouden zich nóodeloos ongerust gemaakt hebben. Eén ding was er echter dat zijn vreugde aanmerkelijk temperde.

Hij had namelijk terwijl het schip drie weken lang in de Tafelbaai voor Kaapstad lag, van de gelegenheid gebruik gemaakt om daar een geneesheer te raadplegen. Deze nu had gezegd; Ge zult waarschijnlijk weer gezond te Amsterdam komen en van de ziekte geen last meer hebben. Maar dan moet ge ook in Nederland blijven, althans nooit meer naar de Oost terugkeeren of naar een zeer warm land. Doet ge dat toch, dan zult ge bijna zeker weer insrorten, met heel kleine kans om ooit te genezen.

Voor een deel waren de woorden van den dokter reeds uitgekomen. Nog voor de »Harte beest« de kust van Nederland bereikte, gevoelde Steven zich geheel hersteld. Hoezeer hem dit ook verblijdde toch begreep hij met recht dat de geneesheer nu ook in het verdere wel gelijk zou hebben. Hij zou dus niet naar Indië kunnen terugkeeren, dus niet tot hooger rang klimmen en zoo meer. Maar wat dan ? Zoo stond hij dan peinzend op het dek, uitziende of het Hollands strand nog niet in de verste zichtbaar werd. Allerlei gedachten vervulden hem, Lange jaren had hij buiten Nederland doorgebracht. Zou hij er veel veranderd vinden? Hoe zou hij zijn ouders aantreffen, wier eenig kind hij was f Er kon zooveel gebeurd zijn, dat hij nog niet wist. Want brieven hadden te dier tijd veelal lang werk eer ze uit de Nederlanden het Oosten bereikten en kwamen er ook wel eens in 't geheel niet. Zouden de vrienden uit zijn jeugd hem nog herkennen en hem hartelijk ontvangen.

»De mensen overdenkt zijn weg", zegt de Schrift en daarmee was Stevens bezig, doch 't Woord Gods voegt er bij, »de Heere bestuurt zijn gang". Dat laatste begon onze Steven den laatsten tijd in te zien. Vroeger had hij er minder aan gedacht. Niet dat hij nu dat wat men noemt een goddeloos leven leidde. Willem Stevens was Christelijk opgevoed, in de waarheid on derwezen, had belijdenis gedaan en ging, zelfs in Indië, als er maar gelegenheid was, trouw ter kerk. Voor de wereld leefde hij onberispelijk, beter dan velen.

Doch hoe goed dit alles ook wjzen mocht, toch viel met reden te betwijfelen of het hart van den jeugdigen ambtenaar er wel recht deel in nam. Wie hem van nabij gadesloeg merkte al spoedig op dat Willem hoofdzakehjk vervuld was, gelijk trouwens de meesten uit zijn stand van de gedachte om zoo spoedig mogelijk tot een hoogen post te komen en vooral rijk te worden. Was het eenmaal zoover, dan zou men terugkeeren, en in het vaderland het leven recht genieten. Zoo eonigszins had ook Steven het bedoeld, en metterdaad gehandeld zonder veel aan God en Diens leiding te denken.

Maar thans was er een keer in de zaken gekomen, gelijk wij zagen. Een leven als dusver zou hij niet meer kunnen leiden. De hoop op rijk worden in Indië moest worden opgegeven. Dat was geen bloot toeval. Nu de tegenspoed kwam begon Stevens dat duidelijk te worden, en het maakte hem nadenkend en ernstig, ook ondanks de vreugd bij de gedachte aan wederzien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1915

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juli 1915

De Heraut | 2 Pagina's