GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn Wet in hun binnenste”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn Wet in hun binnenste”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt de HEERE: k zal mijne wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot eenen God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jeremia XXXI : 33.

Toen de mensch, gelijk God hem geschapen had, voor Gods aangezicht in het paradijs stond had hij te kiezen tusschen tweeërlei: hij zou of naar Gods bestel beeld zijn, oftewel hij zou origineel optreden.

Beeld of origineel, een andere keuze was er niet. God wilde dat hij drager van zijn Beeld zou zijn, maar een satanisch influisteren kon hem ook prikkelen, om zich origineel te willen aanstellen.

De mensch kon daarom aan die alles beslissende keuze niet ontkomen. Hij moest of uit volle overtuiging kiezen voor wat God wilde dat hij zijn zou, of, deed hij dit niet, dan verviel hij vanzelf in wat satan van hem maken wilde, een op zich zelf staand, zelfstandig, een zich zichzelf bepalend wezen, en dus origineel.

Als drager van het Beeld, was de zoo pas geschapen mensch een afhankelijk schepsel. Niet hij zelf maakte van zijn persoon wat hij zijn zou, maar de bepaling hiervan lag in God. Zooals God was, zoo was in gelijkenis zijn Beeld. En conform dat Beeld zou de mensch zijn

Niet alsof daarom alle menschen eender zouden zijn, en beantwoord zouden hebben aan één model. God is geen model, maar drukt, om de oneindigheid van zijn wezen, in oneindige variatie zijn Beeld uit, en daarom zou in oneindige verscheidenheid de menschheid den grondtrek van Gods Wezen afschaduwen. Zoo zou God, en God alleen, bepalen hoe de mensch als type, en het eindeloos aantal leden der menschheid in hun verscheidenheid zou zijn. Elk mensch iets eigens, maar altoos naar het Beeld Gods. Niet zelf zijn eigen wezen bepalend, maar zijnde zooals Gods Beeld zich in hem uitdrukte.

Rijk, schier Goddelijk rijk, maar volstrekt af hankelijk.

En juist dat wilde satan niet. En daarom fluisterde hij den mensch in: Breek met dit Beeld. Wees liever uzelf. Wees vrij. Wees origineel. Niet beelddrager Gods, maar zelf - schepper in uw ziel, in uw overlegging, in uw bedoeling van een eigen, een zelfstandig, een uit uzelf opkomend, een origineel wezen.

Adam koos 't toen om origineel te zijn, en hiermee stootte hij de Wet Gods uit zijn binnenste uit, en zette zichzelf wet en regel.

Vandaar kwam het, dat de reddende genade toen beginnen moest met hier Wet en regel van buiten op te leggen.

Op Sinaï werd dit verwerkelijkt. Sinaï bracht de Wet Gods niet in 't hart terug, maar legde ze van buiten op. En niet Sinaï, maar de wedergeboorte hergaf den zondaar de Wet Gods van binnen. Baart God een zondaar weder, dan, maar ook dan eerst, schrijft Hij zijn heilige wet weer in zijn binnenste.

Wat in die wedergeboorte den bekeerde ten deel valt, is niet iets nieuws. Het is slechts, wat de wet aangaat, een terug erlangen van wat God in de schepping den mensch geschonken had, en dat hij door demonisch origineel te willen zijn, verloor. Zeker, de wedergeboorte heeft bovendien dit, dat wie in 't nieuwe leven herboren is, er niet meer uit kan vallen, en dit kon Adam in het paradijs wel. Ter zake van de wet daarentegen was het in schepping en herschepping éénzelfde gelijk bestel: De wet Gods geschreven in 's menschen binnenste. Van daar geen Sinaï. Geen uitwendige wet op schrift, maar Gods wet gegrift in 't hart.

Let er nu wel op, dat't zoo in heel Gods Schepping is, niet enkel met den mensch, maar met alle creatuur.

Wat we natuurwetten noemen, zijn niet anders dan vaste wetten, die God in 't wezen van het water, van de lucht, van magneet en electrischen stroom heeft ingelegd.

Er komt bij de lucht, bij het water, en zooveel meer, niet een geschreven wet bij, maar de natuurwet voor alle stofielijke dingen zit in die dingen zelve in, en werkt er vanzelf in.

Niet anders is het met de plant. Die komt uit 't zaad in wortel en stengel op, en schiet blad en bloem juist zooals God besteld heeft dat de plant 't doen zou. De roos zoo heel anders dan de orchydee. En het grasbloempje weer zooveel simpeler, maar altoos naar de wet die God voor elke plant van binnen in haar wezen gegeven heeft.

En nog sterker bespeurt ge dit in de wereld der dieren. De nachtegaal zingt naar vaste wet, doch ook die zangwet van de nachtegaal wordt aan dezen vogel bij het opgroeien niet uitwendig in schrift voorgehouden. Zooals de nachtegaal zingt, en de bij haar honig puurt, en de mier haar nest bouwt, geschiedt dit alles naar vaste wet, en wel naar een wet geschreven in hun binnenste. Uitwendig geleerd wordt hier niets.

En zoo nu ook was het bij Adam in het paradijs. Gods wet stond ook hem geschreven in zijn binnenste. Alleen, hij moest zelf die wet willen. En dat hij dit niet wilde, maar origineel verkoos te ztjn, dat bracht hem ten val.

Nu kan een mensch, eenmaal uit die Wet Gods uitgevallen, ze zelf niet meer teruggrijpen. Hij poogt 't wel. Hij grijpt er telkens weer naar. Maar ze ontglipt hem gedurig opnieuw. Hij kan de Wet Gods lezen, zich hooren voorzeggen, ze van buiten leeren. Maar dit alles baat niet. In dit uitwendig pogen schuilt geen innerlijke kracht. Vandaar dat alleen genade ons redden kan.

En nu is dit het indrukwekkende, dat die genade juist terugbrengt wat met den val in zonde te loor ging. Die genade brengt de Wet Gods weer in 't binnenste van 's menschen wezen, en schrijft ze weer in zijn hart.

Tweeërlei worstelt dan in u.

Van den eenen kant werkt nog gedurig uw zondig origineel op; tot ge het loslaat en met berouw het van u werpt. En van den anderen kant gaat God voort, om met zijn Goddelijke griffie zijn Wet in uw hart in te schrijven, steeds klaarder, steeds duidelijker, tot het er voor eeuwig in gegrift staat, en er niet meer uit kan.

Zoolang op aarde ons leven doorgaat, kan dit dan nog bittere teleurstelling geven. Een demonische macht poogt telkens weer uit te vlakken, wat God op de tafelen van uw hart schreef. Maar al schijnt satan soms een oogenblik te winnen, hij wint toch niet.

God schrijft door.

En niet lang meer, of van uit uw binnenste zingt ge even zuiver als de nachtegaal.

Gode tot prijs van zijn Naam, en uw ziel tot heiligen wellust.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1915

De Heraut | 2 Pagina's

„Mijn Wet in hun binnenste”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 augustus 1915

De Heraut | 2 Pagina's