GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het veiligst gaan onze Kerken dus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het veiligst gaan onze Kerken dus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 4 Februari 1916.

Het veiligst gaan onze Kerken dus, viranneer ze naar luid van Artikel XIX onzer herziene Kerkenorde, zelve zorg dragen, dat er studenten in de Theologie onderhouden worden. Al kon er, zoolang de Overheid publiek professie deed van de Gereformeerde religie en het onderwijs aan 's Lands Huogescholen een daarmede overeensternmend karakter droeg, minder bezwaar tegen bestaan, dat de Kerk deze financieele zorg aan de Overheid overliet, thans, nu de Overheid geen professie meer doet van een "bepaalde religie en daarmede elke waarborg weggevallen is, dat het onderwijs in de Theologie aan de Rijksuniversiteiten in overeenstemming met de belijdenis onzer Kerken zal gegeven worden, kan de Kerk dit niet meer doen, maar behoort zij, zelf deze zorg op zich te nemen. Trouwens, niet de Overheid, maar de Kerk heeft er in de eerste plaats belang bij, dat er een voldoend aantal studenten in de Theologie is, en op haar rust daarom van Godswege de plicht, aan onvermogende studenten, die voor het ambt van predikant zjch voorbereiden, de middelen, te verschaffen om dit te kunnen doen. Waar nog bijkomt, gelijk we in on.s vorig artikel reeds opmerkten, dat niet de Overheid, maar de Kerk alleen in staat is te beoordeelen, in hoeverre de jongelieden, die voor deze financieele hulp zich aanmelden, voldoen aan de vereischten, die door Gods Woord voor den Dienaar des Woords worden gesteld.

Vandaar dat we, nu de nood aan predikanten zich zoo nijpend gevoelen doet, onze Kerken bijzonder wilden opwekken om voor dit doel een milde bijdrage te geven. Elk onzer particuliere Synodes, Noord-Brabant en Limburg alleen uitgezonderd, heeft een apart studiefonds voor hulpbehoevende studenten, waarvoor geregeld gecollecteerd wordt. Dat volgens het Kerkelijk Handboekje dit fonds in de provincie Drenthe nog altoos den naam draagt: kas ex bonis publicis, zal wel een vergissing zijn, want het is kwalijk aan te nemen, dat de Synode van Drenthe niet zou weten, dat Artikel XIX onzer Kerkenorde allang veranderd is en de naam ex bonis publicis niet op deze kerkelijke beurzen past. Hoeveel de Kerken voor deze studiefondsen collecteeren en hoeveel studenten daaruit onderhouden worden, blijkt uit het Kerkelijk Handboekje niet; iets wat opaieuw ons betreuren doet, dat we geen officiecle kerkelijke statistiek bezitten, waarin de collecten worden vermeld. Maar wel kan geconstateerd worden, dat de gelden, die door kerkelijke collecten voor dit doel bijeenkomen, volstrekt niet voldoende zijn om aan de aanvragen om hulp te voldoen. Telkens verneemt men, dat jongelieden die gaarne in de Theologie willen studeeren, maar wier ouders niet bij machte zijn de kosten daarvan te dragen, bij deze provinciale studiefondsen aankloppen, maar afgewezen moeten worden, omdat er geen geld genoeg is om hen te helpen. Daarbij komt, dat zulk een hulp, zal ze afdoende wezen, niet eerst beginnen moet, wanneer é^-f jongelieden student zijn geworden, gelijk nu meestal de regel is, maar hun evenzeer verstrekt moet worden vóór dien tijd met het oog op hun voorbereidende gymnasiale studiën, waarvan de kosten, vooral wanneer de de ouders niet wonen op een plaats, waar een Christelijk gymnasium zich bevindt, vaak even hoog zijn als die aan de Akademie. Immers waar God de Heere in het hart van jonge mannen de keuze wekt om Hem in zijn Kerk te dienen en hun daarbij de talenten en gaven schenkt, noodig voor de studie, daar mag het ontbreken van financieele middelen geen oorzaak zijn, dat zoo iemand toch gedwongen zou worden een andere loopbaan te kiezen. Had de Kerk overvloed van predikanten en vloeide de stroom van studenten in de Theologie mildelijk toe, zoodat • er eer vrees voor te veel, dan voor tekort aan predikanten zou bestaan, dan zou er misschien oorzaak wezen, om met het verleenen van deze financieele hulp karig te wezen. Een kunstmatige aankweek van studenten in de Theologie zou dan gevaar opleveren, dat straks, om nu dit minder schoone beeld hier over te neméii, de markt overvoerd zou worden en er na afloop hunner studie voor hen geen plaats in de Kerk zou wezen. Maar nu ieder weet, dat hiervan geen sprake is; nu het aantal vacatures zoo groot is en het aantal studenten in de Theologie eer daalt dan stijgt, zou de Kerk wel een. zware schuld op zich laden, wanneer ze jonge mannen, in wier hart God de be geerte geeft om predikant te worden, niet in staat zou stellen door financieele hulp aan die begeerte te voldoen. Ook hier geldt: wie spaarzamelijk zaait, zal spaar zamelijk maaien. Wat zal het de Kerk baten, wanneer de dienaren weinig zijn, tot God den Heere te bidden, dat Hij meer arbeiders in den oogst uitstoote, wanneer men tegelijk de hand sluit en geen mid delen geeft aan degenen, die o zoo gaarne predikant zouden willen worden, maar, omdat ze zelf onvermogend zijn, het niet kunnen. God de Heere zou dan met zijn oordeel komen en het gebrek aan dienaren des Woords zou een straf voor de gierigheid der Kerken zijn.

Of het wenschelijk is, dat naast deze kerkelijke studiefondsen ook private personen of particuliere vereenigingen voor ditzelfde doel gelden geven of verzamelen, is een vraag, die niet zoo gemakkelijk te beantwoorden is. Op zich zelf bestaat er natuurlijk geen bezwaar tegen, dat een Christen, die rijkelijk met aardsche goederen gezegend is, uit zijn private middelen een arm student laat studeeren. De Synode van Dordrecht in 1578 drong er reeds op aan, dat ook private personen studenten in de Theo logie zouden onderhouden. Zelfs kwam het vroeger niet zoo zelden voor, dat rijke lieden zulk een hulp niet alleen bij hun leven verleenden, maar studiebeurzen stichten met een eigen kapitaal, waaruit ook na het sterven der stichters arme stu denten konden studeeren. Zulke beurzen bestaan er ook thans nog vele, en het is alleen te betreuren, dat terwijl het doel van de stichters bepaald was. Gereformeerde jongelieden aan een Gereformeerde Hoogeschool voor de Gereformeerde Kerken op te leiden, deze beurzen thans schier uitsluitend ten goede komen aan jonge mannen, die aan de Rijksuniversiteiten studeeren om predikant te worden in de Hervormde Kerk, waarbij elke waarborg ontbreekt, dat ze Gereformeerd zijn. Ook het stichten van particuliere vereenigingen om aan onvermogende theologische studenten hulp te bieden, kan daarom niet absoluut afge keurd worden, wanneer de hulp, die de Kerk biedt, . onvoldoende blijkt. Maar in dit laatste ligt dan altoos een getuigenis tegen de Kerk. Wanneer de Kerk in dezen behoorlijk haar plicht volbracht, dan zou het ook niet noodig wezen, dat zulk een par ticuliere vereeniging moest optreden naast de Kerk, om hetgeen waarin zij te kort schiet, aan te vullen. Gaven de leden van zulk een' particuliere vereeniging, die gewoonlijk tevens lidmaat der Kerk zijn, hun bijdrage, in plaats van aan de kas hunner vereeniging, aan de Kerk, daii zou heel deze hulp overbodig wezen. Zelfs is het gevaar niet zoo denkbeeldig, dat de gift, die men uit liefde voor zijn particuliere vereeniging in haar kas stort, in mindering zal gebracht worden bij de collecte van de Kerk en deze er dus schade van zal lijden. Was het doel van zulk een particuliere vereeniging of studiefonds nu om onvermogende studenten in het algemeen te helpen, dat zou voor het bestaan van zulk een vereeniging naast het kerkelijk studiefonds, dat voor onvermogende theologische studenten bestemd is, een reden wezen. Maar wanneer het doel, alleen en uitsluitend is, minvermogende studenten in de theologie te steunen, dan is er voor het bestaan van zulk een afzonderlijke vereeniging naast het kerkelijk studiefonds eigenlijk geen reden. Zelfs moet het om meer dan eene oorzaak verkieslijker worden geacht, dat deze gelden, zooals ook onze Kerkenorde wil, door middel van de Kerken, dan door middel van parti­ culiere vereenigingen aan deze hulpbehoevende studenten in de theologie toekomen. Vooreerst omdat de Kerken veel beter dan een particuliere vereeniging keur kunnen oefenen, aan wie ze hulp verleenen, en toezicht kunnen houden op degenen, die deze hulp ontvangen. Zulk een keur en toezicht nu is bij het verleenen van deze financieele hulp broodnocdig, opdat de Kerken aan waardige Dienaren des Woords geholpen worden. En in de tweede plaats omdat het beginsel van vrije studie, dat door de Gereformeerden steeds is gehandhaafd, minder gevaar loopt, wanneer de Kerken deze beurzen verleenen, dan wanneer dit geschiedt door een particuliere vereeniging. Een minvermogend student moet niet door degene, die zulk een beurs verleent, gedwongen worden naar de een of andere school te gaan, maar moet zelf kunnen kiezen. Nu laten onze Kerken degenen, die zulk een beurs verkrijgen, gewoonlijk vrij, waar ze willen gaan studeeren aan de Theologische School of aan de Theologische faculteit der Vrije Universiteit, of wel ze stellen voor beide een gelijk aantal beurzen beschikbaar. Maar een particuliere vereeniging zal licht, naar de sympathie vari haar bestuursleden is, aan-een bepaalde^^^ool de voorkeur geven en dan door middel van de te verleenen beurs pressie gaan uitoefenen op dezen student, aan welke School hij moet gaan studeeren, en zulk een pressie is zeker niet wenschelijk. Natuurlijk geldt dit bezwaar niet, wanneer men een studiefonds opricht ten behoeve van zulk een bepaalde School, want dan is het doel .in de eerste plaats om deze School te steunen, worden daarvoor gelden gevraagd en volgt het uit den aard der zaak, dat wie uit deze gelden steun ontvangi, dan ook aan die School studeeren moet. Maar geheel anders staat de zaak, wanneer zulk een vereeniging of studiefonds wordt opgericht met het doel om behoeftige studenten in de theologie in het algemeen te steunen, en voor dat doel bij ieder gelden worden gevraagd, terwijl de beheerders dezer gelden ze dan toch bij voorkeur of uitsluitend ten bate van één bepaalde Schooi gebruiken. Dat zulke gevallen metterdaad voorkomen niet alleen in, maar ook buiten onzen kring, is helaas bekend genoeg. Het is daarom, dat we aan den weg in Art. XIX onzer Kerkenorde voorgeschreven, de voorkeur geven. Het bestaan van particuliere vereenigingen of studiefondsen keuren we daarom niet af. Nu de studiebeurzen der Kerken onvoldoende zijn, kunnen ze zelfs moeilijk gemist worden. Maar hoe dankbaar we ook zijn, voor wat ze gedaan hebben om in dezen nood hulpe te bieden, toch hebben onze Kerken wel in te zien, dat op haar in de eerste plaats de roeping rust om de behoeftige studenten in de Theologie te onderhouden. De Kerk is hiertoe de eerst geroepene en zij kon dezen plicht ook op de beste wijze vervullen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Het veiligst gaan onze Kerken dus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 februari 1916

De Heraut | 4 Pagina's