Be heslissing inzake Ds. Netelenbos.
Wat de beslissing betreft, die de Synode inzake Ds. Netelenbos nam, mogen we reeds thans ons een enkele opmerking veroorloven.
Tweeërlei was bij deze zaak aan de orde. Vooreerst of de kerkelijke procedure, die tegen Ds, Netelenbos gevolgd was, aan den eisch van het recht voldeed. En in de tweede plaats of de eigenaardige opvattingen, die Ds, Netelenbos verkondigde, al dan niet in strijd waren met de belijdenis onzer Kerken.
Wat de eerste vraag betreft heeft de Generale Synode Ds. Netelenbos met zijn klacht ten deele in het gelijk gesteld. Vooral wanneer later het zeer uitvoerige rapport het licht zal zien, dat Prof. Aalders over deze kerkrechtelijke quaestie heeft ingediend op de Synode, en met de conclusiën waarvan de Synode zich vereenigd heeft, zal wel blijken, hoe de Commissie, die dit vraagstuk te onderzoeken had, geen oogenblik geaarzeld heeft al wat in deze procedure onjuist was in het licht te stellen en daarover haar afkeuring uit te spreken. Aan den eisch van het reckt is in dit rapport ten volle voldaan. Vooral om den indruk, dien deze procedure naar buiten gemaakt had, was het noodig, dat de Commissie hier klaren wijn schonk. En al behoeft aan de goede trouw van degenen, die deze procedure geleid hebben, niet getwijfeld te worden, toch heeft de Synode door de conclusies van dit rapport over te nemen niet weinig er toe bijgedragen om de rechtszekerheid, die aan 't wankelen was geraakt, weer te herstellen. Er is niets weggedoezeld; er is niets vergoelijkt. Wat is deze procedure onrecht was, is onrecht genoemd. In dat opzicht zal de uitspraak der Synode zeker bevrediging schenken aan het rechtsgevoel dat gekrenkt was. Wel is de vraag opgekomen, of niet juister ware geweest, toen de Synode Ds. Netelenbos ten opzichte van zijn kerkrechtelijke bezwaren ten deele in het gelijk stelde, de procedure te vernietigen en de zaak weer terug te zenden naar den Kerkeraad van Middelburg, maar hiertegen bestonden twee ernstige bezwaren. Het eerste bezwaar was, dat, al was de procedure in haar eersten aanleg verkeerd geweest, dit niet kan gezegd worden van de tweede phase der procedure, die met de schorsing van Ds. Netelenbos begonnen was. Het zou te ver voeren om op dit kerkrechtelijke punt hier dieper in te gaan, omdat daarvoor de geheele procedure opnieuw zou moeten besproken worden. Wel waren er ook tegen het tweede deel dezer procedure enkele formeele bezwaren in te brengen, maar die formeele bezwaren waren toch niet van dien aard, dat daarom het uitgesproken vonnis behoefde vernietigd te worden. De Synode heeft dan ook alleen de zoogenaamde »suspendeering< te niet gedaan, maar niet de daarop gevolgde schorsing en afzetting. En nog ernstiger woog het tweede bezwaar, dat, door de zaak naar den Kerkeraad van Middelburg te renvoyeeren, de procediire opnieuw van den aanvang had moeten begonnen worden, wat tot geen ander resultaat zou hebben geleid, dan dat deze droeve «aak nog veel langer onze Kerken in onrust zou hebben gebracht. De eindbeslissing zou toch weer door de Generale Synode moeten genomen zijn. En zoowel voor de Kerken als voor Ds. Netelenbos zelf was zulk een uitstel van de beslissing zeker niet gewenscht. Te minder nu was er voor zulk een uitr . i stel redep, omdat Ds. Netelenbos niet alleen op kerkrechtelijke gronden het tegen hem uitgesproken vonnis gewraakt had, maar vooral daarom, dat naar zijn overtuiging hetgeen door hem geleerd werd niet in strijd was met onze Belijdenis. De Synode had daarom op grond van dit appèl zelf volkomen het recht op de dogmatische quaestie in te gaan. En 'Ds. Netelenbos zelf heeft hiertegen geen enkel bezwaar geopperd. Hij is zelf op de oproeping der Synode naar Leeuwarden gekomen, heeft de schriftelijk hem gestelde vragen schriftelijk beantwoord en daarna voor de Commissie, die .dit onderzoek leidde, mondeling zijn gevoelen nader toegelicht.
Heeft Ds. Netelenbos zelf alle hoffelijkheid en welwillendheid bij dil onderzoek getoond, we meenen, dat ook de Commissie hem niet anders dan op de meest welwillende wijze bejegend heeft. Er is zelfs op de meest ernstige wijze beproefd om hem voor den dienst in onze Kerken te behouden, wanneer dit met handhaving t der waarheid mogelijk was. Maar al scheen aanvankelijk bij de schriftelijke beantwoording der vragen de hoop nog te bestaan, dat er toenadering mogelijk was, bij het mondeling onderzoek bleek, dat er te , diep verschil van overtuiging bestond. Dit geschil liep niet over historische t vraagstukken, of dit of dat bijbelboek terecht op naam van den schrijver was gesteld; ook niet daarover of het getuigenis des Heiligen Geesten de laatste grond van ons geloof in de Schrift kan genoemd worden, maar hierover of Ds, Netelenbos ten volle de inspiratie der H, Schrift aanvaardde. Ds. Netelenbos liet die inspiratie wel gelden ten opzichte van den inhoud, maar niet van den vorm, waarin de Schrift ons gegeven is. De onfeilbaarheid der Schrift erkende hij niet. Verschillende historische verhalen der Schrift vatte hij als mythische inkleeding op. Dat deze feiten in het Nieuwe Testament door Christus en de Apostelen bevestigd werden, was volgen hem accommodatie. Een verklaring door hem in de Zeeuwsche Leeuw gedaan, dat wij als Protestanten niet gelooven in Christus kruisdood, opstanding, hemelvaart en zitten ter rechterhand Gods omdat dé Bijbel ons deze feiten verhaalt, maar omdat we met Christus gekruist, opgewekt en in den hemel gezet zijn, weigerde hij te herroepen. En niet alleen, dat zoo de betrouwbaarheid en onfeilbaarheid der Schrift door hem werd prijs gegeven en de grond van ons geloof in de heilsfeiten uit Christus leven, niet in het getuigenis der H, Schrift, maar in eene subjectieve ervaring gezocht werd, maar ook ten opzichte van andere leerstukken der Kerk bleek Ds, Netelenbos afwijkende gevoelens te koesteren. Volgens hem leerde de H, Schrift wel eenerzijds de eeuwigheid der straf, maar opende het woord van Paulus, dat God eens allen in alles zal zijn, de mogelijkheid, dat er geen eeuwige straf zoü wezen.
Er kon na deze uitlatingen wel geen twijfel meer bestaan, dat Ds, Netelenbos geen Dienaar des Woords in onze Kerken blijven kon. Dr, Dijk heeft in het dogmatische rapport door hem opgesteld, op uitnemende wijze aangetoond, hoe deze uitlatingen van Ds, Netelenbos niet alleen in strijd waren met de Geloofsbelijdenis onzer Kerken, maar met de H, Schrift zelf. Er was dan ook op de Synode niemand, dié geaarzeld heeft om voor de conclusies der Commissie te stemmen.
Dat dit besluit met smart is genomen, behoeft wél niet gezegd te worden. Het is altoos smartelijk, een afzettingsvonnis over een Dienaar des Woords te moeten nemen of bekrachtigen, maar die smart wordt nog dieper gevoeld, waar het een man geldt, die rijke gaven voor het ambt ontvangen had, aan wiens vroomheid van hart men trots zijn afdwaling niet twijfelen wilde en die door de oprechtheid, waarmede hij voor zijn overtuiging uitkwam, eerbied afdwong. Als Christen is Ds. Netelenbos dan ook niet uit onze Kerken gebannen. De Synode heeft er niet aan gedacht hem te excommuniceeren. Alleen als Dienaar des Woords kon hij niet in onze Kerken gehandhaafd blijven. Daarvoor was zijne afwijking van de Belijdenis te duidelijk,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1920
De Heraut | 4 Pagina's