GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN VREEMDE HAVEN.

XVI.

AAN WAL.

Het gesprek duurde nog een poosje. Et was ook over en weer zoo veel te vertellen. Vooral mijnheer Van Bergen was spraakzaam, en zeker zou men nog lang gepraat hebben, zoo niet de heer des huizes om dringende reden naar zijn kantoor was geroepen.

»Dat kan een poosje duren^ vriend», sprak hij tot Hendrik, «je kunt er kwalijk op wachten. Maar ik weet raad. Kom vandaag bij mij eten. Dan spreken wij verder aft.

Met een hoofd vol gedachten en een hart vbl blijdschap, verliet Hendrik de woning van zijn oom. Hij had den tijd aan zich en gevoelde daarbij weinig lust om nu reeds naar het schip terug te keeren, waar hij thans toch niets te doen had. Trouwens de meesten van de bemanning waren aan land. Wel zou hij graag aan zijn vriend ^en. kok alles verteld hebben van zijn wedervaren bij den reeder, maar hij wist dat de kok in de morgenuren bezet was en het druk had. Zoo besloot hij dan een goede wandeling te doen, wat hem in lang niet mogelijk was geweest. Want van uitstapjes komt op een betrekkelijk klein zeilschip niet veel in. Bovendien had hij nóg ettelijke uren voor zich, eer hij aan den maaltijd moest zijn.

Hij had zeker alle reden om verheugd te zijn. Hij had God gebeden zijn weg voorspoedig te maken, en zag die bede aanvankelijk verhoord. Zoo geraakte hij in diepe gedachten over de leiding des Heeren, ook en wel niet het minst over zijn toekomst. Zou hier misschien een weg voor hem zijn ?

Maar lang, duurden zijn overpeinzingen toch niet. Hij was voor het eerst in een nieuw, vreemd land, een land warm en prachtig, geheel verschillend aan het vaderland. Boomen, planten, diereu, alles toonde dat hij zich onder een andere hemelstreek bevond dan eenige maanden geleden. Huizen, straten en wegen waren ook soms heel anders dan in Nederland. De huizen in de stad lagen meer uiteen dan Hendrik gezien had in Amsterdam en andere groote steden, die hij een enkele maal bezocht had. Hij vond voorloopig de hoofdstad, van de West wel zoo mooi als die van het vaderland.

Wat hem echter het meest verbaasde was het groote aantal donkerkleurige en zwarte menschen die hij ontmoette. Eerst hield hij hen voor wilde heidenen. Maar dat kon toch niet zijn bedacht hij. Want zij waren behoorlijk gekleed en gedroegen zich ordelijk. Doch hoe hier zoo veel zwarten kwamen, begreep hij niet. Waren die hier geboren ?

Er bestaat een verhaal van een man, die met vrouw en kinderen zijn vaderland, Ierland, verliet om naar Marie Galante, een eiland van de West, te gaan om daar werk en brood te vinden. Op 't eiland aangekomen trof hij op de kade eenige negers aan, die hem in 't Engelsch aanspraken. Hij gaf geen antwoord, maar keerde verschrikt' tot zijn wachtende vrouw en kinderen terug.

»Hier kunnen we onmogelijk Mijven», riep hij mistroostig. «Verbeeld je, daar spreek ik iemand die pas zes maanden hier is, en hij is van de warmte al zoo zwart als een neger. Dat bij van blanke afkomst is merk je dadelijk aan zijn spraak. Zoo zal het ons ook gaan. We moeten maar gauw wéér vertrekken».

Het zou niet onmogelijk zijn, dat een dergelijke gedachte ook bij onzen Hendrik was opgekomen. Maar eer hij verder over het kleurraadsel denken kon, bespeurde hij plotseling hoe van de overzijde der straat iemand, ook een bruine, rechtstreeks op hem toekwam. De man nam zeer beleefd den hoed af en vroeg in goed verstaanbaar HoUanösch of mijnheer geen lust had een beetje te varen op de rivier. Hij wees op een licht, mooi bootje dal vlak bij lag. Mijnheer kende misschien de streek nog niet, het weer was mooi, - en mijnheer kon zoo lang varen als hij zelf verkoos.

«Mijnheer», die den tijd aan zich had, was gemakkelijk over te halen en weldra zat hij in het bootje en dreef op de stille, mooie rivier, die druk bevaren werd. Trouwens aan afwisseling ontbrak het op het tochtje niet.

Hendrik, zelf een buitenman van afkomst, had geen oogen genoeg, als hij keek naar de velden, tuinen en boschjes die zijn aandacht trokken. Alles geheel anders dan in Nederland en mooier misschien, in elk geval een rijker, weelderiger plantengroei. Ook de kleine, nette huizen hier en daar, door tuintjes omgeven, vond hij recht aardig. Hij had zoolang 'het gezicht van gras en groen moeten missen. Voorloopig vond hij dat hij in een mooi land gekomen was, wel de moeite van de reis waard.

En wanneer er soms niet veel te kijken viel, dan kon hij praten naar hartelust. Want de neger die hem roeide bleek in het praten al even sterk als in zijn handwerk. Over alles en allerlei wist hij inlichtingen te geven, en Hendrik Crul wist in korten tijd veel.

Hoe verder het bootje kwam, hoe minder menschen men zag, al was de natuur ook prachtig. Toch gaf het Hendrik aanleiding om te vragen:

«Komen er in dit mooie land niet veel vreemdelingen"

«In den regel loopt het niet druk", antwoordde de neger. «Maar nu is het veel gebeterd. Er komen althans nu meer vreemdelingen dan vroeger".

«Waarom ? "

«Om goud te winnen".

«Zit dat hier dan in den grond ? "

«Niet juist hier, maar verderop".

«En wat denk je daarvan"

«Ik vind het dwaasheid, zoover te zoeken wat vlak bij is".

«Toch zeker niet. Want het ziet er hier wat drassig uit".

«Neen, maar de modder zelf is goud. Laten zij 't maar eens met den grond beproeven".

Hendrik Crul begon te begrijpen, dat hij met een schranderen baas te doen had, al was het dan ook een «zwarte". Daarom deed hij nog een vraag en wel of de blanken hier allen christenen vaaren, de bruinen allen heidenen.

«Over de blanken kan ik moeilijk oordeelen", zei de roeier. «Wel weet ik dat zij bijna allen christenen heeten, maar of ze het ook werkelijk zijn, dat durf ik niet zeggen. Wat betreft de anderen, wel er zijn hier onder de negers nog heidenen. Vroeger waren ze-het allen. Maar overigens ziet men hier iets van wat in Ps. 86 : 5 staat:

Al de heid'nen, door Uw handen Voortgebracht in alle landen, ZuUeu tot U komen. Heer, Bukken voor Uw aanschijn neer. En Uw naam ter eere leven. Gij zijt groot en hoog verheven; Gij doet duizend wonderheên; Gij zijt God, ja Gij alleen.

En meteen hief de schipper met luide stem het schoone Psalmvers aan. Hendrik die het van kind af kende, zong mee en 't was hem, als brachten die woorden des Heeren hem opeens dicht nabij den vreemdeling, dien hij toch heden voor het eerst zag.

Toen Hendrik uit het bootje stapte, bespeurde hij dat het reeds vrij laat was en hij zich haasten moest, om op tijd te zijn voor den maaltijd. Ongelukkig kon hij niet zoo spoedig den naasten weg vinden en later dan hem lief was hervond hij weer het fraaie huis van den heer Van Bergen die hem vriendelijk ontving.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's