GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De week van 20 October

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De week van 20 October

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 29 Oct. 1920.

De week van 20 October is een week van feestvreugde geweest, niet alleen voor de Vrije Univei'siteit zelf, die toen haar veertigjarig bestaan mocht herdenken, maar ook voor haar studenten, die dit achtste lustrum met luister hebben gevierd.

Niet dat de feestvreugde ditmaal onvermengd was. De droeve berichten uit Den Haag, die spraken van een plotselinge verergering in den toestand van Dr. A. Kuyper, den Stichter onzer Hoogeschool, wierpen een donkere schaduw op den blijden feestdag. En even zoo werd de afwezigheid van Prof. Bavinck, wiens slee» pende krankheid nog altoos ernstige zorg inboezemt, smartelijk gevoeld.

Maar al was de feesttoon daardoor ietwat gedempt, al kon het lied niet uit zoo volle borst weerklinken, er was toch behoefte om uiting te geven aan de dankbare vreugde, die het hart vervulde, nu onze Hoogeschool veertig jaar had bestaan. De vrienden der Vrije Universiteit boden aan heeren Directeuren een feestgave aan, die hartelijk welkom was, nu de uitbreiding der Universiteit en van het toenemend aantal studenten, de behoefte aan finantieelen steun dubbel deed gevoelen. Het Lokaal Comité van Amsterdam, dat zich zeer actief toonde, had ditmaal niet alleen voor den bidstond gezorgd, maar ook dat na afloop daarvan een gezellig samenzijn plaats vond in het feestgebouw Bellevue, waar Ds. Rullmann met zijn rijke historische kennis, 't diep ophalend van Bilderdijk af, een schat van bijzonderheden vertelde over 't ontstaan en de levensgeschiedenis onzer School, Bovendien werden degenen, die voor deze gelegenheid waren overgekomen, nog in de gelegenheid gesteld het. physiologisch laboratorium van Prof. Buytendijk te bezichtigen en enkele voorname gemeentelijke inrichtingen zooals, de electriciteitscentrale, de telefooncentrale en de vuilverbranding. Een bezoek aan het Universiteitsgebouw onzer Hoogeschool was wijselijk maar niet op het program geplaatst. Zulk een bezoek zou alleen den indruk hebben gemaakt van de armoedige huisvesting onzer School en de feeststemming hebben bedorven.

Maar niet alleen het Lokaal Comité, ook onze studenten hebben zich op lofwaardige wijze ingespannen om luister aan dit feest bij te zetten. En het kan niet anders getuigd worden, dan dat dit hun op uitnemende wijze gelukt is. Al heeft schrijver dezes door de droeve omstandigheden in Den Haag zelf deze studentenfeesten niet kunnen bijwonen, toch heeft hij van alle zijden niet anders dan met lof over deze feesten hooren spreken. Er was een geestdriftige stemming, er was bezieling, maar de feestvreugde sloeg nooit in losbandigheid of brooddronkenheid over.

Slechts één ding heeft in breederen kring, schijnt het, aanstoot gegeven, nl. dat op den laatsten dag van het feest door de studenten een tooneelstuk is opgevoerd. Eowaar van meer dan eene zijde ons hierover klachten bereikten en men daarin zelfs een zeer veeg teeken zag voor onze Universiteit en voor den geest der studentenwereld, is het wellicht goed hierover publiek ons uit te spreken.

Voorzooverre deze critiek raakt het opvoeren van een tooneelstuk door studenten zelf kunnen we met deze critiek niet meegaan. De Heraut Èeeft reeds meermalen er op gewezen, dat de Gereformeerde zede wel zeer ernstig zich verzet tegen het bijwonen van het publiek tooneel, maar dit nooit gedaan heeft tegen wat men oudtijds noemde de »ludi scholaresc, d.w.z. het opvoeren van tooneelstukken door studenten. Ze vonden aan de Hoogeschool te Geneve in Calvijn's dagen plaats; ze waren in zwang aan alle Gereformeerde gymnasia en Universiteiten; ze behoorden tot de oefening in de kunst van declameeren.

Deze onderscheiding nu tusschen het publiek tooneel en deze studenten-opvoering van tooneelstukken is niet willekeurig. De Gereformeerden hebben nooit de dramatische kunst als zoodanig afgekeurd of veroordeeld. Zelf Voetius, de strengste onder onze puriteinen, heeft dit niet gedaan. Het bezwaar onzer Gereformeerde vaderen gold niet de dramatische kunst, maar het publiek tooneel, om de ernstige gevaren die uit zedelijk oogpunt aan het publiek tooneel verbonden zijn. Het publiek tooneel loopt niet alleen gevaar, waar hier acteurs optreden, die heel bun leven aan deze kunst wijden, het karakter te vervalschen van deze spelers, die telkens.in een andere rol zich moeten inwerken, maar evenzeer, omdat het zonder den steun van het publiek niet bestaan kan, zich naar den valschen smaak van het publiek te moeten schikken en stukken op te voeren, wier inhoud zedelijk slecht en wier strekking verderfelijk is. Maar deze bezwaren bestaan bij een studentenopvoering in besloten kring niet. Hier heeft men geen vaste acteurs. En in de keuze van het stuk is men geheel vrij. Dat er ook aan zulk een liefhebberijtooneel daarom wel gevaren verbonden zijn, ontkennen we niet en is ook nu wel gebleken. Maar wie, omdat hij het tooneel en heel de dramatische kunst als zondig veroordeelt, ook zulke studenten-opvoeringen verkeerd acht, neemt een standpunt in, dat nooit door onze Gereformeerde vaderen is ingenomen en ook door ons niet ingenomen wordt. In dat opzicht achten we de critiek, die is uitgebracht, onjuist.

Maar even beslist als wij het opnemen voor deze ludi scholares, spreken we ook uit, dat het karakter van zulk een schooluitvoering dan ook zuiver moet gehandhaafd worden en elke schijn zelfs moet vermeden worden, alsof een publieke tooneeluitvoering gegeven wordt; en in de tweede plaats, dat de inhoud van zulk een op te voeren stuk dus in geen enkel opzicht in strijd mag wezen met de hooge eischen, die 'de Christelijke zedelijkheid stelt. En in dit opzicht is de critiek niet geheel onjuist geweest.

Wat den eersten genoemden eisch betreft, hebben de studenten door al te publieke annonceering metterdaad den schijn gegeven alsof het om een publieke uitvoering te doen was. Dat is onvoorzichtig geweest. Want meer dan schijn was dat toch niet. De opvoering geschiedde in een besloten lokaal; de toegang was alleen open voor de leden van hun corps en enkele geooodigden; entreegelden" werden niet gevraagd.

Ernstiger bezwaren bestaan er echter met het oog op den tweeden genoemden eisch. Niet dat het stuk op zich zelf een slechte of onzedelijke strekking had, al zou men op grond van De ut. 22 : S misschien tegen de daarin voorkomende travesti wel bezwaar kunnen maken. Maar een poging om tegenover de laagstaande en door en door wereldsche tooneelkunst een stuk te stellen van hooger kunstwaarde en nobeler strekking, was de opvoering van dit stuk zeker niet. Het moge juist zijn, dat de opvoering van klassieke stukken zulke hooge eischen stelt, dat daaraan door deze liefhebbers niet te voldoen was en dat een tragedie of drama bij den aard van dit feest niet zou gepast hebben, toch waren er wel andere en betere stukken te vinden geweest dan deze zeker niet hoogstaande scherts.

Maar al erkennen we, dat in deze beide opzichten voor critiek aanleiding was, en al zijn we zelfs dankbaar, dat deze critiek zich openlijk uitte, toch overschrijde deze critiek op haar beurt de juiste maat niet. Natuurlijk zou het al zeer onbillijk wezen om de Vrije Universiteit als zoodanig aansprakelijk te stellen voor wat hare studenten doen. Heel de regeling van dit studentenfeest is van de studenten uitgegaan en niet één der Hoogleeraren is daarbij geraadpleegd. En evenmin mag uit dit ééne feit te veel worden afgeleid voor den geest, die onze studenten beheerscht. Al was er een afglijding, die ook wij betreuren, ze geschiedde meer uit onbezonnenheid dan uit opzet. Het beste bewijs is wel, dat de studenten zelf ons verzocht hebben openlijk mede te deelen, dat het hun leed doet tot deze critiek aanleiding te hebben gegeven. Calvijn heeft, toen ook in zijn dagen de studenten iets gedaan hadden^ dat niet geheel door den beugel kon en daarop zeer strenge critiek viel, tot hun verontschuldiging geschreven, dat studenten nog jong zijn en men de dwaasheden der jeugd hun niet al te ernstig aanrekenen moet.

En gelukkig mag er aan toegevoegd worden, dat dit de eenige wanklank was. Overigens is het feest op uitnemende wijze geslaagd en komt aan de commissie, die dit feest bereidde, alle lof toe. En het getuigt van den goeden geest, die in onze studentenwereld heerscht, dat zulk een studentenfeest, dat zoo licht ontaarden kan, aan onze Hoogeschool op zoo waardige wijze is gevierd geworden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

De week van 20 October

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's