GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het is nu een week geleden,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het is nu een week geleden,

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 19 Nov. 1920.

Het is nu een week geleden, dat we op dien somberen Novembermiddag, toen de hemel omfloersd was en geen zonnelicht door de wolkennevels heendrong, onzen Doode naar de laatste rustplaats hebben heengedragen. En als onwillekeurig richt nog eenmaal de blik zich achterwaarts naar hem, nu voor 't eerst De Heraut, zijn lijfblad, geheel door anderen zal worden geschreven. Het valt zoo moeilijk afscheid van hem te nemen, die als een tweede Mozes onder ons is opgetreden, die ons volk uit het diensthuis heeft uitgeleid, en die meer dan veertig jaar zijn trouwe leidsman is geweest.

De rust thans hem geschonken, misgunnen we hem niet. Heel zijn leven is één arbeiden geweest in den dienst van zijn Koning. Hij wist dat de m.ensch te arbeiden heeft zoolang het dag is, want dat de nacht komt, waarin niemand arbeiden kan. En de zwaarste beproeving in het laatst zijns levens was, dat hij allengs de kracht om te arbeiden hem voelde begeven. Stuk na stuk werd zijn taak van hem weggenomen. Het was een marteling van zijn ziel, telkens wanneer hij weer een deel van zijn arbeid moest neerleggen. Het langst bleef hij zich nog vastklemmen aan De Heraut, Het was alsof hij het blad, dat hij 't meest had liefgehad en waarin de rijkste schat zijoer gedachten was neergelegd, niet loslaten kon. Het allerlaatste wat hij schreef, was zijn meditatie voor De Heraut. De gedachte, dat een ander, die taak van hem zou overnemen, was hem schier ondragelijk. Maar in zijn laatste krankheid heeft God de Heere hem losgemaakt van zijn werk en geleerd te berusten in Zijn wil. En het troost, te weten, dat God hem bespaard heeft, wat nog erger was dan het sterven: te moeten voortleven machteloos om nog tot ons volk te spreken.

Over de uitvaart, die ons volk hem schonk, zal ik niet veel schrijven. Terecht is die uitvaart koninklijk genoemd. Niet om uitwendige praal of pracht, die daarbij zou ten toon zijn gespreid. Veeleer trof ieder de diepe eenvoud. Geen bloemenkrans of palmtak dekte de eikenhouten kist. Geen vereenigingen met wapperende banieren volgde den stoet. En op 't kerkhof werd slechts door een klein getal sprekers het woord gevoerd, en wat zi zeiden was meer een verheerlijking van God dan van het menschenkind, dat ten grave werd gebracht. Zoo was het geheel naar den wil van den overledene, die aelf bepaalde, dat op zijn graf niet dah zijn naam zou worden vermeld.

Maar koninklijk was die uitvaart, otndat uit alle deelen van het land duizenden en duizenden waren saamgestroomd om de laatste ^ere hem te bewijzen. Op den langen weg van het sterfhuis naar het graf, meer dan een uur gaans, stonden ze aan beide zijden geschaard, en wie kan tellen, hoeveel er op 't kerkhof zelf waren gekomen ? En toen de kist langzaam wegzonk in de groeve onder 't zingen van de lievelingspsalmen van den overledene: Hoe zalig is het volk, dat naar uw klanken hoort en: Gij toch. Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht, bleef schier geen oog zonder tranen. De indruk van dat alles is voor degenen, die het hebben bijgewoond, onvergetelijk geweest. Het was alsüi heel ons Gereformeerde volk in die laatste aangrijjpende hulde nog eens al de liefde van hun hart tegenover hem wilde | uiten. En indien er iets Is, wat naast de vertroostende genade Gods balsem is geweest voor de harten zijner kinderen, dan is het die uiting van liefde voor hun vader geweest.

Maar bij dat nu gesloten graf blijven stilstaan, om te treuren over hem, die is heengegaan, mogen we niet. Bij dat graf zelf is het ons toegeroepen: de mensch valt weg, maar Christus, de Koning zijner Kerk, blijft; Hij is dezelfde, gisteren, heden en in alle eeuwigheid. Én Hij roept ons om den arbeid weder aan te vangen in Zijne heiligen dienst.

En we doen dit zonder te vertwijfelen of te vertssgen, omdat we weten, dat de zake Gods, waarvoor we strijden, aan geen mensch, hoe uitnemend ook, hangt. Bovendien is er zooveel wat bemoedigen en sterken kan. Toen Groen van Prinsterer stierf en ik, nog een knaap, bij zijn graf stond, om mijn kranken vader, die in 't buitenland toefde, te vertegenwoordigen, scheen de toekomst zoo somber. Groen was een uitnemend veldheer geweest, maar hij had geen leger gevormd en geen staf achtergelaten. En de door hem zelf aangewezen opvolger was zoo gebroken in kracht, dat de vraag opkwam of hij zijn taak wel ooit vervullen kon. Naar uwe tenten o Israël! was dan ook, het schier sombere parool, dat toen door Dr. Kuyper moest worden uitgegeven. En toch^ hoe wonderbaaf zijn de leidingen Gods niet geweest, die na Groen's dood ons een tijdperk schonk van steeds toenemende krachtsontwikkeling en van de eindelijke zegepraal op het gebied der school. En thans, nu onze tweede veldheer ons ontviel, moge er weer droefheid wezen, vooral omdat een leider, die zijn plaats kan innemen, ons ontbreekt, maar al ging de veldheer heen, het leger staat in vaste orde, troiiw om de banier geschaard, en we hebben een staf van zijn leerlingen, in zijn school opgeleid, die zijn levenstaak zullen voortzetten. En indien onze veldheer nog tot ons spreken kon, zijn woord zou nu tot ons uitgaan: zeg den kinderen Israels, dat zij voorttrekken.

Of wil men liever, want voor ons kerkelijk leven past het beeld van den strijd toch minder goed, de bouwmeester is heengegaan, maar als heilige erfenis liet bij ons na het zoo bezielend schoon bestek; waarnaar de tempel verder moet worden gebouwd. Trouw aan dat bestek willen we verder bouwen, een iegelijk naar de mate der gaven hem geschonken. Aan het fundament, dat gelegd is, de vastheid van het Woord Gods, door de Apostelen en Profeten gesproken, zullen we onwankelbaar vasthouden. We willen op dat fundament voortbouwen, niet door allerlei nieuwmodische stijlsoorten in den bouw' te mengen, maar in echt Calvinistischen stijl. Moge daarbij de steun en het gebed van ons Gereformeerde volk ons niet ontbreken. En schenke Gods genade ons daartoe het licht en de kracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Het is nu een week geleden,

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's