GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

1909-1910 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 176

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

170 quefois la gravure des yeux, de la barbe, des naseux était si profonde et si modelée qu'elle passait ii la sculpture". Zoo dacht Piette zich de overgang van sculptuur in bas-relief en van bas-relief in gravure. Breuil, die het standpunt van Piette uitvoerig heeft behandeld i) en nagegaan, hoe dit zich vormde en wijzigde in den loop der jaren, onderwerpt deze beschouwing ook aan eene scherpe critiek. Het moge in hoofdzaak waar zijn, wat P. beweert, deze vergeet, volgens Breuil, voldoende onderscheid te maken tusschen de zeer oude ivoren vrouwenbeelden en de veel jongere dierenbeelden van rendiergewei. Wat de ouderdom der gravures aangaat, geeft Breuil toe, dat de bloeitijd hiervan komt na den bloeitijd der sculptuur, maar de oudste gravures op de muur en ook op been- en steenscherven zijn ouder dan de dierenbeelden. „Sculpture d'abord, gravure ensuite: oui! mais la sculpture a tardé plus longtemps qu'il ne pense iY se multiplier; elle a traverse deux phases : l'une h motifs humains, l'autre k modèles surtout animaux, qu' une immense période sépare, et la sculpture ne 's est pas éclipsée tout k fait aussi subitement qu'il n'a fini par Ie dire. Gravure ensuite: oui, mais les pre. mières gravures ne sont guère moins vieilles que les premières sculptures, et elles ne cesseront pas de coexister modestement k cóté des autres, en attendant Ie moment ou, en se multipliant, elles les supplanterons définitivement." •*) Volgens Breuil verschijnt 't beeldhouwwerk 't eerst in het onderst aurignacien, zet het zich voort in solutréen en tot in 't midden van het magdalènien. De bloeitijd van de graveerkunst valt in het magdalénien, maar daarvóór is ook sporadisch graveerwerk te vinden. Behalve de oudste vrouwenbeeldjes vindt men vooral dieren voorgesteld, zoowel geheele dieren als onderdeelen, b.v. kop en pooten. Juist hiertoe leende het rendiergewei zich heel goed. Piette meent in deze onderdeelen studies van de kunstenaars te mogen zien, evenals b.v. in de koppen van gekeelde dieren. Piette denkt n.l. dat onder de troglodyten bepaalde kunstenaars waren, want het werk 1) H. Breuil. L'évolution de l'art quaternaire. (Extrait de la Revue Archéologique 1909). 2) 1. c. pag. 34.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 204 Pagina's

1909-1910 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 176

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1910

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 204 Pagina's