GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aesthetische Christusbeschouwing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aesthetische Christusbeschouwing.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Verwantschap in onze eigen litteratuur).

Niet alleen de christen, die litterataur geniet, ook ihij, die ze geeft, vervalt licbt tot poëzie, waarin min of meier verre verwantscb'ap met aestbietiscbe Christusbescbouwing niet kan geloocbend worden.

Ik kies enkele voiorbeelden. In „Opgang" i) vinden we een vers van "jGrerajert van Suylestein: Bij Albert Senf-aes' Pièta:

Zij vinden vrede aan uw gemarteld licMaami, Hen troost de glans van uw verrekte leden. De donkerheid van uw gestolde wonden AVordt hen tot zialigheid.

Zijt Gij gestorven? Uw heilig lichaam. tegen hun gestalten Is 't licht van God tegen het smartlik duister Van zonde en smaad en armoede en ellende.

X Gij. zijt gestorven — o, maar op uw lidbaam Licht al de glans van uw verrijzenis! En de door U gekenden in bet leven Dragen uw dode lichaam in hun hart — In uw dood lichaam dragen wij ons leven!

— Wij vinden vrede aan uw gemiarteld lidbaam, Ons troost de glans van uw verrekte leden. De donkerheid van uw gestolde wonden Is ons tot zaligheid!

Let eens met aandacht op dit vers; deze auteur is troaw(3ns altijd aandaöht waard. En leg daar eens naast de Christussonnetten van Albert Verwey. Dan ziet ge overeenkomst.

Bij Verwey „is daar , een s c b ij n van stille glorie rond" Christus; bij Van Suylestein is er ook „de glans van zijn verrekte leden". Bij Verwey bet kristalliseeren van Golgotha's, traan en bloed; er is de stilheid der lippen, de zachte lach, bet staarend oog van nacht tO't morgen; en v. S. eveneens ziet: gestolde wonden, een stil sterven, waarnaar gevraagd woirdt in ongewisheid. Bijl Verwey een visie van schoonheid van smarten en van een vlam , vain passie, maar dan een stille vlam; en bij v. S. niet anders: een dood lichaam, , miet glans overlicbt, een verblindend wonder, ja, bet lidht zelf van God.

Is bier niet aanwezig, wat we bo'ven bebben besproken: het uitlicihten, uit het druk beweeg van gruwehj'k dramia, van één 'momentopname, één pose, één stand, één tableau in liefelijk licht gezet, scbemer-stil? Ik denk bier aan Richard Dehmel:

Da brecben perlend seine Wunden auf, die bleiche Stirn, die Lippe zuckt, — ibm schiessen Trane'n durcb den blutigen [Bart —; en ik zie, boe deze dicb'ter in zijn visioen nog meer leven ziet in den stillen Smartenman, dan Van Suylestein.

En nu dienk ik er geen oogenblik , aan, Verwey en Geraert van Suylestein naast elkaar te plaatsen. Van Suylestein is een der .onzen; voor hem is dat kruis wiel degebjk realiteit, bet is hem sprake van zonde en genade, en van verzoening. Zelfs wil ik me berinneren, dat de dichter zich hiier aansluit bij bet werk van een ander: Albert Servaes' Pièta. Maar dan vindt bij dat werk toch mooi; hij sluit zich erbij' aan, en maalt niet om de kritiek van Romie, die de P|iëta op. den index plaatste, als kwetsend voor de geloovigen en als strijdend mei; het doel der cbristelij'ke kunst. En dan zeggen wij': dat licht en die glans, die schoo.ne speling van stille glorie — ach, ze hooren toch eigenlijk net zoo min bij. den gekruiste, die grafwaarts gedrageb wordt, .als beel dat „stilleven van potten en pannen", als de kijvensgereede hond en poes en bet aardig mopsje, dat mooi „opzit" op Cosimo Rossélli's schildering van het laatste avo'ndmaal. Hier is de „gemeenzame noivellentoon" ^), maar ginds de toon 'der kunst-volle verheffing. Wat bij' den één het alledaagsche doet, dat doet biji den ander bet onwerkelijk verhevene.

Daar is !0''v©r©enkomst tusschen den niet-christen Verwey en den christen, Van Suylestein..

En — we ze'ggen dat, juist oprdat we bem dankbaar 'zijn voor zijn vele gaven — bier is in beginsel 'de scheiding tusschen dogma en poëzi© voltro'kken. "Want indien zwaar bad doorgedréünd tot in bet diepst© zielsbeweieg bet woord van Paulus: „een vboek geworden voor ons'-, ik geloO'f dat de dichter anders zou gezien hebben.

Kan er nu straks geen nieuwe Erens koim©n, j geen andere Kloos, die miet nog meer reobt dan bijl Ruusbroec .en Thomas a Kempis, O'Ok voor dezen ziener de aandacht vraagt van wie zijn mystiek bewo'ndert' en toch zijn dogma verfoeit? , 0f z.al tenslotte hier van een niet-cbristea verzet uitgaan tegen deze vervloeiïng van donkere bloedigheid en lichtschittering? Zal een ander dan een der onzen ons de oogen moeten openen voor de onwerkelijkheid in dezie aesthetisGhe ver-droo'ming van bet kruis? De mogelijkheid is niet uitgssloben, seder. Caret Scbarten een soortgielij'ke aesthetiefc, ik bedoel dié van Hilarion Thans, den roomscbkath'Olieken priester, heeft genoemd: de kwellende schoonheid, waarmee zich troosten berooide harten 3). Dat was óók naar aanleiding van zooi'n Cbristus-veraestbetiiseerinig, als de dichter de iriater dolorosa, moeder Maria, teekent met het dooie lichaam des Heeren:

een schamel lijk, dat afgepijnd, een duister bed van r-ozen schijnt Van wondé-roEcn, zwart van bloed...

Ho© het zij, wij (hebben te zien niet uit de oogen van Scharten, maar uit die van onszelf. En daar is reden voor de vrees, dat onze eigen aesilhetici, zonder het te willen, Christus en Chnstus' verbo'iigenheden zullen plaatsen op de lijst der scihoioinheden, natauirlijfc met een laag nummer, maar dan toch igenamimerd, zóó, dat ge c oi-ordineerjd wordt deze scihoonheid met andere. Seerp Anema is 'Ook de eerste de hesfce niet. Toch heeft hiji in zijn: Na d'en bo> ndsdiscih zich niet pnthO'Uiden van de nevens-stelling van den „dubbelen levensstroom", dien van geestelijke liefde bij het avo'ndmaal en dien van aardsohe liefde, wannfeer hiji het object ervan toeroept:

Ik kom met lippen, druipend van den wijn, die Christi bloed bij disdi en brood verbeeldde, waar treurenden en armen gasten zijn, maar spijs en drank de hoogste zieleweelde — tot a in 't stulpje vol van zonneschijn, dat eenvoud voor des menschen gunst verheelde, maar wat Gods vadergumst mjj toebedeelde Daar, met dien dubblen levensstroom Daar, met dien dubbelen Ie vensstroiiom [gevoed, viert onze ziel een wijl van 't stadig sterven en vloeien uren van verrukking heen.

En toch heeft de schrijver van „In 's Levens Opgang" blijk 'gegeven. Dr Kuyper goed gelezea te hebben. Tach weet hij óó'k alles van bizondere en gemeene gratie. — Tóch weet deze poëet oo'k dat algemeene en biziondere openbaring twee zijn:

Toen, waar het woud zijn koepelende kronen naar Oo'St en West en van elkander richt, daar heeft mijn oiog wijdstarend waargenomen den Levensvorst in meer dan glans en licht. Wat leven is? — Ik zal, ik zal het vragen niet aan de zee, de zo-n, den lentedag, maar aan dat oiog, welks blik niet kan verdragen, wie immer 't licht met sterflijke 'OOgen zag.

Ik meen, dat de dichter in het eene vers samensmelten doet, wat 'hij-, zij het onder ander aspect, in het andere scheidt, mogelijk te streng, evenals in dat andere:

O, lente jubelt schooner dan te vO'ren, en vleesch en bloed verko'ndigt niet het lot eens werelds, onder vloek en doem - verlorein.

DiOior schoonheid gaat de weg niet meer tot God, maar door het bloed van Hem, die uitverkoren is tot des levens marteldood en spot.

Als daar de levensweg en de Levensvorst en het levensgeheim in igenade en in natuur niet zijn te c o ördineeren, dan oO'k niet de levensstro'om in die beide. Dan nioet de mystiek van den verbroken "Christus in het avondmaal niet in één adem genoem'd worden met den liefdesgeur eener schoone, maar toch , , natuurlijke" verblijding. Andere dan gie V o e 1 s argumenten noemi ik' niet; maar de poëmen van den dichter zelf voeren dan ook' het pleit 'ervóór.

P. Keuning heeft 4) van Seerp Anema gezegd, dat , , ; de CaMnist Anema den dichter Anema telkens en telkens weer in den weg staat". Indien het waar is, ligt het niet aan het Calvinisme. Doch in O'lk geval heeft voor ditmaal, vergis (ik me niet, de dichter Anema den Calvinist Anema na den bondsdisch in den weg gestaan. E'n Keuning zelf dan?

Hij heeft , , Na den Boindsdisch" opgenomen in zijn bloemlezing „Christelij'ke kunst". En hij' wilde daarin het „meest eigene" van de auteurs naar VOTen brengen.

Hoe zoQ nu Keuning denken over de Calvinistisch© waarde. van dit gedidht uit de pen van hem, dien hij' zO'O op ende op Calvinist vindt? Zou K'euning, toen 'hij dit vers koos, ook daarvan gezegd 'hebben, dat de Calvinist' niet altijd even Calvinistisch is? (Lift. en Leven, 222). Wij vragen maar.

En wij' zeggen die dingen met scihroom. Want wie ziou 2; ich niet verblijden over het werk van •onze ohristen-litteratoiren ? Van Suylestein en Seerp Anema en Keuning — wiji zijin oiml ben verheugd. Maar naast den dank vooir wat ze schonko'n, past toch ook christelijke bezinning over dichterlijke verzinning.

Neen, neen, de „vurige wijn der pantheïstische mystiek" s) is hi'er niet. Hij is zteer verre. Hij is er 'Ook (niet, we weten het wel, als de djcht-er tot de z!on zegt:

Lichtvader, zonne D^aar gloeit mlij'^van uw bloed door hart en ade'r; ik ben geen vreemde aan uw gouden troon! zie, lachend klim ik op mijn diiin u nader, want naar éénzelfde recht van rijksgeboon vereeren wij den allei^hooigsten Vader.

Maar toch, — we willen dien donkeren vrajn deï^'^ pantheïstische, der bloot aesthetische mystiek, zielfs uit de verte niet fonketend zien. Zijn geur mag"' zelfs niet tot ons doordringen. Wij. willen louter''' 'onize_ eigene, heerlijke, theïstische mystiek. Maar 'l die 'dan ook volkomen. VolkO'men en consequent.^o E.n daanom zeiden we iets van deze dingpn.'" Laat ions (hopen geen onrecht gedaan be he'bben='ï aan edelen o.nder ons. Heeft niet ook (Dr B: .)> ^ W(ieleniga), een man, die ondier ons gezag .beeft, '" van een onzer dichters den wensch uitgiesproken', ''"! dat hij „zich ontwilckele uit zijn tegenwoordig stai^; diam van mystiek naar het stadium van meer 'Objectieve en profetische kunst"? e). Die wenscIP'l is hiet, die ook in'dezte regelen zich uiten wilde—^'Q niet zonder groote dankbaarheid.


1) Een opkomend en vooruitgaaiid tijdschrift op Chr. grondslag lnv beoefeaiiig van de Ned. Letteren en Kunst; aitgev.: r L. C. V. Schaik, Scheveningen. Zie het hmiinier van Mei 19:21.

2) Prof. Aug. Vermeylen, Botticelli en zijn tijd. D.' Stem, 1 Jum 1921, blz. 516.

3) Carel Sc har ten. De Roeping der Kunst, Nieuwe ea Oude Vroomheid, Kederl. Bibl 1917, _bl. 357.

1) P. Keuiiing. Litteratuur en Leve'u, 216, 220, e. a. p.

2) Dr Is. van D ü k, Ger. Geschr. I, 475.

3) Hocensie van ^Y. de Merode, De overgave, Stemmen iW^''-Ttds, Augustus 1919, bl. 119.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Aesthetische Christusbeschouwing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1921

De Reformatie | 8 Pagina's